ECLI:NL:TACAKN:2016:105 Accountantskamer Zwolle 16/668 Wtra AK

ECLI: ECLI:NL:TACAKN:2016:105
Datum uitspraak: 28-10-2016
Datum publicatie: 28-10-2016
Zaaknummer(s): 16/668 Wtra AK
Onderwerp:
Beslissingen: Klacht gegrond met berisping
Inhoudsindicatie: Rapportage over waarde inbreng ter volstorting van aandelen per 1 januari 2009. Een andere accountant is voor de indertijd afgegeven inbrengverklaring tuchtrechtelijk veroordeeld; betrokkene wist hiervan af. Betrokkene heeft NVCOS 5500N toegepast. Hij heeft daarbij, gezien de bewoordingen van zijn conclusies in het rapport, niet, zoals in randnummer 27 van deze Cos is voorgeschreven, de opdracht op duidelijke wijze van een assurance-opdracht onderscheiden. De rapportage ontbeert deugdelijke grondslag, omdat enerzijds in het rapport staat dat het gebaseerd is op diverse stukken van na 23 oktober 2009, terwijl betrokkene heeft aangegeven dat deze stukken toch niet voor de waardebepaling gebruikt zijn. Ook had betrokkene in de gegeven omstandigheden van het geval voor de deugdelijkheid van zijn rapport klager moeten horen. Het rapport ontbeert een redelijk doel, nu het ten behoeve van een juridisch geschil is opgesteld, waarin de waarde van de inbreng per 21 januari 2010 van belang is, terwijl betrokkene de waarde van de ingebrachte ondernemingen heeft bepaald per 1 januari 2009. Voorts is betrokkene in het rapport ten onrechte niet volstrekt helder geweest over het onderscheid tussen beide data en waardebepalingen. Berisping.

ACCOUNTANTSKAMER

BESLISSING ex artikel 38 Wet tuchtrechtspraak accountants (Wtra) in de zaak met nummer 16/668 Wtra AK van 28 oktober 2016 van

(1) X1 B.V. ,

gevestigd te [plaats1],

en

(2) X2,

wonende te [plaats2],

K L A G E R S ,

t e g e n

Y ,

accountant-administratieconsulent,

kantoorhoudende te [plaats3],

B E T R O K K E N E .

1. Het verloop van de procedure

1.1 De Accountantskamer heeft kennisgenomen van de in deze zaak gewisselde en aan partijen bekende stukken, waaronder:

- het op 4 maart 2016 ingekomen klaagschrift van 1 maart 2016 met bijlagen;

- het op 1 april 2016 ingekomen verweerschrift van 31 maart 2016 met bijlagen;

- de op 28 juni 2016 ingekomen brief van 27 juni 2016 van klagers met bijlagen.

1.2 De Accountantskamer heeft de klacht behandeld ter openbare zitting van 8 juli 2016 waar zijn verschenen: klager (2) voor zichzelf en namens klaagster (1) en betrokkene, bijgestaan door mr. E.M. van Orsouw, advocaat te Amsterdam.

1.3 Klagers en betrokkene hebben op genoemde zitting hun standpunten doen toelichten (aan de hand van pleitaantekeningen, die aan de Accountantskamer zijn overgelegd) en toegelicht, alsmede doen antwoorden en/of geantwoord op vragen van de Accountantskamer.

1.4 De Accountantskamer heeft op 31 augustus 2016 een brief, gedagtekend 30 augustus 2016, met bijlagen van klagers ontvangen.

1.5 Bij brief met bijlagen van 5 september 2016, ingekomen op 6 september 2016, heeft betrokkene op de onder 1.4 vermelde brief gereageerd.

1.6 Bij brief van 6 september 2016 aan partijen heeft de Accountantskamer besloten de onder 1.4 en 1.5 vermelde stukken alsnog tot de gedingstukken toe te laten.

1.7 De Accountantskamer heeft op 7 september 2016 nogmaals een brief, gedagtekend 6 september 2016, met bijlagen van klagers ontvangen.

1.8 Bij brief van 7 september 2016 aan partijen heeft de Accountantskamer besloten de onder 1.7 vermelde brief van klagers alsnog tot de gedingstukken te rekenen en betrokkene nog eenmaal in de gelegenheid te stellen hierop te reageren.

1.9 Bij brief van 14 september 2016, op dezelfde dag ingekomen, heeft betrokkene gebruik gemaakt van de onder 1.8 vermelde gelegenheid en gereageerd op de onder 1.7 vermelde stukken van klagers. De Accountantskamer heeft deze brief op 15 september 2016 aan klagers doorgezonden. De Accountantskamer heeft in haar begeleidende brief vermeld dat de Accountantskamer thans uitspraak zal doen.

1.10 De Accountantskamer heeft op 16 september 2016 wederom een brief, gedagtekend 15 september 2016, met bijlagen van klagers ontvangen. De Accountantskamer heeft deze brief onder verwijzing naar haar brieven van 6, 7 en 15 september 2016 (1.6, 1.8 en 1.9) niet tot de gedingstukken gerekend en aan klagers retour gezonden.

2. De vaststaande feiten

Op grond van de inhoud van de gedingstukken en aan de hand van het verhandelde ter zitting stelt de Accountantskamer het volgende vast.

2.1 Betrokkene is sedert 12 juli 1995 als accountant-administratieconsulent ingeschreven in het ledenregister van (thans) de NBA. Betrokkene is verbonden aan [A] te [plaats3].

2.2 Klager (2) is thans enig aandeelhouder van klaagster (1). Klaagster (1) is thans enig aandeelhoudster van [B] B.V. (hierna: [B]).

2.3 Tot 27 januari 2010 werden de aandelen in [C] B.V. (hierna: [C]), [D] B.V. (hierna: [D]) en [E] B.V. (hierna: [E]) (direct of indirect) gehouden door een aantal rechtspersonen, onder wie [F] B.V. (een vennootschap van [G], hierna respectievelijk [F] en [G]), [H] B.V. (een vennootschap van [I], hierna respectievelijk [H] en [I]) en [J] B.V. en [K] B.V. (twee vennootschappen van [L]; hierna: [L], [J] en [K]).

2.4 Op enig moment in 2009 heeft [L] te kennen gegeven de onderneming te willen verlaten. [I], [G] en klager (2) hebben besloten de onderneming gezamenlijk voort te zetten in een gewijzigde vorm, in het kader waarvan [H] en [F] samen met klaagster (1) [B] als nieuwe holding zullen oprichten.

2.5 Op 14 augustus 2009 hebben [J], [K], [F] en klaagster (1) een schriftelijke intentieverklaring ondertekend, waarin (met het oog op de intentie van [F], [H] en klaagster (1) om [B] op te richten, dat als koper van de aandelen in [C], [D] en [E] zal optreden) staat vermeld dat de koopsom voor de aandelen [C] en [D] bestaat uit een vast bedrag van € 2.200.000 en een variabel bedrag van minimaal € 0 en maximaal € 400.000.

2.6 Op 23 oktober 2009 is een tweede intentieverklaring ondertekend, inhoudend dat [F] en [H] teneinde hun verplichting tot volstorting van hun aandelen in [B] na te komen, hun aandelen in [C], [D] en [E] zullen overdragen aan [B].

2.7 [B] is opgericht op 21 januari 2010. Op die datum hebben [F] en [H] de door hen gehouden aandelen in [C], [D] en [E] ten titel van inbreng overgedragen aan [B].

2.8 [B] heeft de aandelen van [J] en [K] in [C], [D] en [E] gekocht. De koopsom bestond uit een vaste component van € 2.200.000 en een variabele component van maximaal € 400.000. Op 27 januari 2010 zijn de aandelen in de dochtervennootschappen aan [B] geleverd.

2.9 Eind 2011 is [F] uitgetreden uit de [B]. In september 2012 heeft klaagster (1) de aandelen van [H] overgenomen.

2.10 Bij vonnissen van de rechtbank Noord-Holland van [datum] zijn [B], [C], [D] en [E] failliet verklaard.

2.11 De Accountantskamer heeft een eerdere klacht van onder meer klagers jegens registeraccountant [M] bij beslissing van 23 februari 2015 ten dele gegrond verklaard. De gegronde klachtonderdelen luidden:

- de door [M] beoordeelde (half)jaarrekening 2009 van [D] bevat onjuistheden;

- [M] heeft ondeugdelijke beoordelings- en inbrengverklaringen afgegeven;

- [M] heeft een dossier niet overgedragen;

- [M] heeft zijn geheimhoudingsplicht geschonden.

2.12 Bij brief van 26 januari 2016 aan [H] heeft betrokkene zijn opdracht inzake de beoordeling van de inbrengwaarde ter volstorting van de aandelen in het kapitaal van [B] bevestigd. Betrokkene heeft daarin onder meer geschreven:

“Geachte heer [I], beste [voornaam],

Hierbij zenden wij u onze opdrachtbevestiging met betrekking tot de uit te voeren werkzaamheden in het kader van een beoordeling van de inbrengwaarde per 1 januari 2009 ter volstor(t)ing van de aandelen in het kapitaal van [B] B.V. In deze opdrachtbevestiging leggen wij vast welke werkzaamheden wij voor u zullen verrichten en tevens de voorwaarden waaronder deze plaatsvinden.

1. Inleiding

Op 21 januari 2010 is opgericht de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid

[B] B.V. te Amsterdam. De drie oprichters en aandeelhouders hebben middels inbreng van alle uitstaande aandelen in [D] B.V., alle uitstaande aandelen in [C] B.V., alle uitstaande aandelen in [E] B.V. en contante geldstorting de benodigde volstorting ter grootte van EUR 2.090.000 voldaan. De inbreng van de genoemde uitstaande aandelen in de drie werkmaatwschappijen ter grootte van EUR 1.890.000 is vastgelegd in de door de directie opgemaakte inbrengbeschrijving d.d. 13 januari 2010 en bijbehorende inbrengverklaring d.d. 13 januari 2010 afgegeven door [N] Accountants.

U heeft ons gevraagd om een oordeel te geven over de inbrengwaarde van de ingebrachte

werkmaatschappijen ten tijde van de oprichting van [B] BV. Dit in het kader van de stelling van de curator dat de waarde van de ingebrachte werkmaatschappijen EUR nihil is geweest.”.

2.13 Betrokkene heeft in een e-mail van 15 februari 2016 aan de advocaat van [H], mr. M. Hoogeboom, het volgende geschreven.

“Eind vorige maand is ons de opdracht verstrekt om door middel een deskundigenrapportage een waardebepaling te maken van de ondernemingen die omstreeks 2009/2010 zijn ingebracht in [B] B.V. in verband met één of meer lopende gerechtelijke procedures van onder meer de curatoren van deze laatste (in staat van faillissement geraakte) vennootschap. Eind vorige week heeft u ons telefonisch verzocht om de stand van zaken door te geven, waarbij u tevens heeft aangegeven dat u de rapportage graag deze week zou willen ontvangen.

Vanwege de bij het opstellen van een dergelijke rapportage te betrachten zorgvuldigheid en de in acht te nemen beroepsregels lukt het ons niet om u reeds deze week van de rapportage te kunnen voorzien. Wij streven ernaar u binnen een periode van twee weken van de rapportage te hebben voorzien.”.

2.14 Met dagtekening 25 februari 2016 heeft betrokkene aan [H] de uitkomsten van de onder 2.12 weergegeven opdracht in een rapport vastgelegd. De indicatieve aandeelhouderswaarde per 1 januari 2009 van [C] bedroeg volgens dat rapport € 3.444.000, die van [D] € 2.366.000. Met betrekking tot [E] heeft betrokkene vermeld dat er onvoldoende gegevens beschikbaar waren om een betrouwbare indicatieve waardering uit te voeren. In het rapport heeft betrokkene onder meer geschreven:

“Naar aanleiding van uw opdracht tot het uitvoeren van werkzaamheden in het kader van een beoordeling van de inbrengwaarde per 23 oktober 2009 ter volstorting van de aandelen in het kapitaal van [B] B.V. een en ander zoals overeengekomen en vastgelegd in onze opdrachtbevestiging d.d. 26 januari 2016, het volgende.

U heeft ons gevraagd om een oordeel te geven over de inbrengwaarde van de ingebrachte werkmaatschappijen ten tijde van de oprichting van [B] BV. Dit in het kader van de stelling van de curatoren volgend op een vonnis in een procedure van de voormalig accountant van [B] B.V. dat de waarde van de ingebrachte werkmaatschappijen EUR nihil is geweest.

Wij hebben onze werkzaamheden verricht in overeenstemming met de van toepassing zijnde beroepsvoorschriften (Standaard 5500N Transactiegerelateerde Adviesdiensten). Naar aanleiding van onze werkzaamheden en bevindingen rapporteren wij u middels dit schrijven.

Dit rapport is opgesteld door [A] B.V. (hierna; [A]) in opdracht van [H] B.V. (hierna: [H]).

Wij hebben onze werkzaamheden verricht op basis van de door u aangeleverde informatie bestaande uit:

• Jaarrekening 2008 van [D] B.V. waarbij een samenstellingsverklaring d.d. 6 augustus 2009 is afgegeven.

• Halfjaarcijfers 2009 van [D] B.V. waarbij een beoordelingsverklaring (oordeelonthouding) d.d. 30 november 2009 is afgegeven.

• Jaarrekening 2009 van [D] B.V. waarbij een samenstellingsverklaring d.d. 20 september 2010 is afgegeven.

• Jaarrekening 2010 van [D] B.V. waarbij een samenstellingsverklaring d.d. 27 juli 2011 is afgegeven.

• Interne jaarrekening 2011 van [D] B.V.

• Halfjaarcijfers 2009 van [C] B.V. waarbij een beoordelingsverklaring (oordeelonthouding) d.d. 30 november 2009 is afgegeven.

• Jaarrekening 2009 van [C] BV. waarbij een samenstellingsverklaring d.d. 20 september 2010 is afgegeven.

• Jaarrekening 2010 van [C] B.V. waarbij een samenstellingsverklaring d.d. 27 juli 2011 is afgegeven.

• Halfjaarcijfers 2009 van [E] B.V. waarbij een beoordelingsverklaring (oordeelonthouding) d.d. 30 november 2009 is afgegeven.

• Jaarrekening 2010 van [E] B.V. waarbij een samenstellingsverklaring d.d. 27 juli 2011 is afgegeven.

• Jaarrekening 2010 van [B] B.V. waarbij een samenstellingsverklaring d.d. 14 juli 2011 is afgegeven.

• Jaarrekening 2011 van [B] B.V. waarbij een controleverklaring (oordeelonthouding) d.d. 29 november 2012 is afgegeven.

• Oprichtingsakte [B] B.V. d.d. 21 januari 2010.

• Intentieverklaring “Mogelijke transactiestructuur Nereus” d.d. 24 augustus 2009.

• Sheets van ‘Mogelijke transactiestructuur project Nereus 2’ opgesteld door [O] d.d. 30 september 2009.

• Inbrengbeschrijving [B] B.V. d.d. 13 januari 2010.

• Inbrengverklaring afgegeven door [N] registeraccountants d.d. 13 januari 2010.

• Sheets van ‘De quick scan van de indicatieve waardebepaling “Nereus” opgesteld door [O] d.d. 29 mei 2009.

• Sheets van de quick scan van de indicatieve waardebepaling van de verschillende scenario’s overeenkomstig de visie van de heer [X2] d.d. 19 juni 2009.

• Sheets van ‘Financieringsmemorandum project Nereus’ opgesteld door [O] d.d. november 2009.

• Ondernemingsplan Strategische visie 2009-2013 opgesteld door de heren [G], [I] en [X2] d.d. 22 oktober 2009.

• Rapport van bevindingen opgesteld door Accountantskantoor [P] d.d. 2 oktober 2012.

• Rapport waarde indicatie opgesteld door [Q] d.d. 8 april 2014.

• Analyse en toelichting op de totstandkoming van de prognoses, waardering, reactie op rapporten van [P] en [Q] opgesteld door [F] BV. d.d. 14 oktober 2014.

• Diverse e-mailberichten en correspondentie betreffende diverse onderwerpen in deze kwestie.

De verstrekte informatie in deze rapportage dient strikt vertrouwelijk en alleen in het kader van deze opdracht te worden behandeld.

Deze informatie mag, vanwege de specifieke doelstelling van deze rapportage en de vertrouwelijkheid, in geen geval openbaar worden gemaakt of ter beschikking worden gesteld aan derden, behalve met voorafgaande schriftelijke toestemming van [A].

Uitsluitend [H] is verantwoordelijk voor de juistheid en de volledigheid van de ter beschikking gestelde gegevens die zijn opgenomen in dit rapport. Door acceptatie van dit rapport verklaart [H] dat alle relevante informatie ter beschikking is gesteld.

[A] heeft de ter beschikking gestelde gegevens niet op juistheid en/of volledigheid gecontroleerd. Wel is de consistentie van het geheel van de beschikbaar gestelde informatie getoetst. Dit waarderingsrapport bevat informatie en opinies die zijn ontleend aan betrouwbaar geachte bronnen.

De juistheid en de volledigheid van deze informatie kan echter niet worden gegarandeerd. Hoewel dit rapport met de uiterste zorg is opgesteld, zal [A] geen enkele aansprakelijkheid aanvaarden.

Op de ter beschikking gestelde informatie is geen accountantscontrole en geen beoordelingsopdracht uitgevoerd, noch een aanvullend onderzoek in de vorm van een due diligence. Een en ander impliceert dat aan de rapportage geen zekerheid met betrekking tot de getrouwheid van deze informatie kan worden ontleend, anders dan terzake van de aspecten zoals onderzocht.

De aangereikte informatie welke betrekking heeft op de periode na waarderingsdatum hebben wij niet in de indicatieve waardering verwerkt.

(…)

3. Uitgangspunten indicatieve waardering

Op basis van gesprekken met de heren [I] en [G] en de aangeleverde informatie en documenten zien wij vooralsnog geen aanleiding om aan te nemen dat de destijds door de directie en oprichters opgestelde prognoses niet juist tot stand zijn gekomen. In het kader van deze indicatieve waardering achten wij dat de opgestelde prognoses als representatief kunnen worden beschouwd.

(…)

Wij hebben onze indicatieve waardering dan ook gebaseerd op de door [O] gehanteerde prognoses en veronderstellingen.

6. Conclusie

Op basis van de door ons ontvangen informatie en correspondentie en uitgevoerde werkzaamheden zijn wij van mening dat de bij de inbreng van de uitstaande aandelen [C] B.V. en [D] B.V. de overeengekomen en gehanteerde aandelenprijzen bij inbreng in de context van die tijd juist en representatief zijn geweest.

Indien wij de overeengekomen aandelenprijs voor [E] B.V. hanteren van EUR 200.000 en de overeengekomen aandelenprijs voor [R] B.V. hanteren van EUR nihil, concluderen wij dat de totaal berekende en overeengekomen aandelenprijzen voor de ingebrachte aandelenbelangen van [C] BV., [D] BV., [E] B.V. en [R] B.V. de waarde van de nominale stor(t)ingsplicht overstijgen.”.

3. De klacht

3.1 Betrokkene heeft volgens klagers gehandeld in strijd met de voor hem geldende gedrags- en beroepsregels.

3.2 Ten grondslag aan de door klagers ingediende klacht liggen, zoals de Accountantskamer uit het klaagschrift en de daarop door en namens klagers gegeven toelichting heeft begrepen en samengevat, de volgende verwijten:

a. betrokkene had de onder 2.12 weergegeven opdracht niet mogen aannemen en

b. betrokkene had het onder 2.14 vermelde rapport niet, althans niet in deze vorm en met deze inhoud mogen uitbrengen.

3.3 Wat door of namens klagers bij de mondelinge behandeling of in de onder 1.4 en 1.7 vermelde stukken als nieuwe standpunten naar voren is gebracht, is door de Accountantskamer niet opgevat als nieuwe klachtonderdelen (waarvan de inbreng op een dergelijk laat tijdstip overigens ook in strijd zou zijn met de beginselen van een behoorlijke procesorde) doch als een ondersteuning van de betwisting van het gestelde in de door of namens betrokkene gegeven weerspreking van de klacht.

4. De gronden van de beslissing

Omtrent de klacht en het daartegen gevoerde verweer overweegt de Accountantskamer het volgende.

4.1 Op grond van artikel 42 van de Wet op het accountantsberoep (hierna: Wab) is de accountant ten aanzien van de uitoefening van zijn beroep onderworpen aan tuchtrechtspraak ter zake van enig handelen of nalaten in strijd met het bij of krachtens de Wab bepaalde en ter zake van enig ander handelen of nalaten in strijd met het belang van een goede uitoefening van het accountantsberoep.

4.2 Het handelen en/of nalaten waarop de klacht betrekking heeft, moet, nu dit plaatshad ná 4 januari 2014, worden getoetst aan de sindsdien geldende Verordening gedrags- en beroepsregels accountants (VGBA).

4.3 Daarbij stelt de Accountantskamer voorop dat het in een tuchtprocedure als de onderhavige in beginsel aan klagers is om feiten en omstandigheden te stellen en - in geval van (gemotiveerde) betwisting - aannemelijk te maken, die tot het oordeel kunnen leiden dat de betrokken accountant tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld.

4.4 De Accountantskamer zal de aan de klacht ten grondslag liggende verwijten gezamenlijk behandelen en overweegt als volgt.

4.5 Betrokkene heeft ter zitting meermalen verklaard dat hij van mening is dat zijn opdracht luidde de waarde van de betreffende ondernemingen te waarderen per 1 januari 2009 op basis van informatie die op 23 oktober 2009 bekend was. Betrokkene heeft daarbij tevens verklaard dat hij voor die waardebepaling geen rekening diende te houden met gebeurtenissen na 1 januari 2009, behoudens gebeurtenissen van na 1 januari 2009 en vóór 23 oktober 2009, voor zover die de prognoses, die gebruikt zijn bij de waardering, zouden beïnvloeden.

4.6 De Accountantskamer is van oordeel dat betrokkene in zijn rapport van 25 februari 2016 onvoldoende duidelijk heeft gemaakt dat hij blijkbaar een waardebepaling heeft gemaakt per 1 januari 2009 zonder rekening te houden met gegevens van na 23 oktober 2009. Betrokkene heeft in zijn rapport geschreven op welke stukken hij zich heeft gebaseerd (2.14) Ter zitting is evenwel vastgesteld dat de meeste daarvan van na 23 oktober 2009 zijn. Volgens de verklaring van betrokkene zijn deze stukken echter niet gebruikt voor de waardebepaling. Dat blijkt niet uit het rapport. Reeds vanwege deze inconsistentie mist het rapport een deugdelijke grondslag.

4.7 De Accountantskamer overweegt voorts dat betrokkene zijn rapport heeft geschreven in verband met de gerechtelijke procedure van de curatoren jegens onder meer [H] en dat betrokkene, naar zijn zeggen, daarin de waarde heeft bepaald van de onderneming per 1 januari 2009, terwijl nu juist het juridische geschil, zoals betrokkene dat in zijn opdrachtbevestiging heeft verwoord (2.12) ziet op de waarde van de in de BV ingebrachte aandelen ten tijde van de inbreng op 21 januari 2010. Nu betrokkene ten behoeve van het betreffende juridische geschil, dat specifiek ziet op de waarde van de aandelen per 21 januari 2010, een rapport heeft geschreven met daarin een waardebepaling van de ondernemingen per 1 januari 2009 zonder rekening te houden met gebeurtenissen nadien, had hij, naar het oordeel van de Accountantskamer, volstrekt helder moeten zijn over het onderscheid tussen beide data en waardebepalingen. In de conclusie van zijn rapport heeft betrokkene geschreven dat de berekende en overeengekomen aandelenprijzen voor de ingebrachte aandelenbelangen van de betreffende BV’s de waarde van de nominale stortingsplicht overstijgen. Eén en ander is niet coherent en daarmee heeft betrokkene de verwarring alleen maar laten voortbestaan, zo niet vergroot.

4.8 Daargelaten het antwoord op de vraag óf voor een dergelijk geval standaard 5500N van de Nadere voorschriften controle-en overige standaarden (NVCOS) van toepassing is, nu betrokkene stelt NVCOS 5500N te hebben toegepast, zal hij in het rapport ingevolge artikel 27 van NVCOS 5500N een adviesopdracht op duidelijke wijze dienen te onderscheiden van een assurance-opdracht. Gelet op de bewoordingen in de conclusies van het rapport (2.14) is de Accountantskamer van oordeel dat betrokkene dit niet heeft gedaan en door dit na te laten, kon de niet ter zake deskundige lezer/gebruiker van het rapport makkelijk in verwarring raken en op basis van onjuiste uitgangspunten onjuiste beslissingen nemen. Ook in zoverre dient de klacht gegrond te worden verklaard. De Accountantskamer laat daarbij in het midden of betrokkene, toen hij zijn rapport opstelde, al wist van alle overige gerechtelijke procedures waarin klagers waren betrokken en waarbij het betreffende rapport een rol zou kunnen spelen. De Accountantskamer heeft wel in aanmerking genomen dat betrokkene ter zitting heeft verklaard ten tijde van zijn werkzaamheden op de hoogte te zijn van de inhoud van de uitspraak van de Accountantskamer tussen onder meer klagers en registeraccountant [M] (r.o. 2.11). In het licht bezien van deze uitspraak was betrokkene nog meer gehouden om zorgvuldig te opereren. De Accountantskamer acht het dan ook onbegrijpelijk dat in verband met het op te stellen rapport voor het verkrijgen van een deugdelijke grondslag niet met klager (2) en wel met de heren [I] en [G] is gesproken.

4.9 Gelet op het voorgaande vraagt de Accountantskamer zich af welk redelijk doel het rapport van betrokkene met de door hem beoogde uitleg, onder de huidige omstandigheden die zien op de juridische strijd inzake de waarde van de inbreng van de aandelen, heeft kunnen dienen. Betrokkene heeft dit, naar het oordeel van de Accountantskamer, ter zitting desgevraagd niet, althans onvoldoende, duidelijk kunnen maken. Juist van een accountant, op wiens schouders de onderscheidende verantwoordelijkheid rust (ook) steeds te handelen in het algemeen belang, had mogen worden verlangd dat hij dit voor het aannemen van de opdracht had overwogen. Gelet op het voorgaande had betrokkene derhalve deze opdracht, met de invulling die hij er aan heeft gegeven, moeten weigeren. Bij zuiver theoretische verhandelingen, waarbij bovendien de uitgangspunten niet duidelijk zijn – en deze ook niet duidelijk in het rapport zijn vastgelegd – kan een ieder de uitkomsten van een dergelijke rapportage gebruiken voor het bepleiten of verdedigen van zijn of haar standpunt, ook als het rapport daarvoor niet is bedoeld. Dit is gelet op de diverse juridische procedures dan ook gebeurd, hetgeen betrokkene ter zitting heeft bevestigd.

4.10 Gelet op het voorgaande komt de Accountantskamer tot de slotsom dat de klacht in al haar onderdelen gegrond moet worden verklaard en dat betrokkene door onderhavige opdracht te aanvaarden en deze op bovenvermelde wijze uit te voeren in strijd heeft gehandeld met het fundamentele beginsel van “vakbekwaamheid en zorgvuldigheid” als bedoeld in artikel 2 onder d, van de VGBA.

4.11 Nu de klacht gegrond moet worden verklaard, kan de Accountantskamer een tuchtrechtelijke maatregel opleggen. Bij de beslissing daaromtrent houdt zij rekening met de aard en de ernst van het verzuim van de betrokkene en de omstandigheden waaronder dit zich heeft voorgedaan. De Accountantskamer acht in deze klachtzaak de maatregel van berisping passend en geboden. Daarbij heeft de Accountantskamer er mede op gelet dat betrokkene ten onrechte een opdracht heeft aanvaard en deze opdracht zodanig heeft uitgevoerd dat de uitkomsten tot verwarring hebben geleid. De uitkomsten zijn bovendien door diverse partijen in diverse juridische procedures gebruikt. Daardoor heeft betrokkene gehandeld in strijd met het fundamentele beginsel van vakbekwaamheid en zorgvuldigheid. Betrokkene heeft ter zitting geen blijk van inzicht in zijn eigen falen gegeven. Anderzijds is meegewogen dat aan betrokkene niet eerder een tuchtrechtelijke maatregel is opgelegd.

4.12 Op grond van het hiervoor overwogene wordt als volgt beslist.

5. Beslissing

De Accountantskamer:

· verklaart de klacht gegrond;

· legt ter zake aan betrokkene op de maatregel van

- berisping;

· verstaat dat de AFM en de voorzitter van de Nba na het onherroepelijk worden van deze uitspraak én de uitvaardiging van een last tot tenuitvoerlegging door de voorzitter van de Accountantskamer, zorgen voor opname van deze tuchtrechtelijke maatregel in de registers, voor zover betrokkene daarin is of was ingeschreven;

· verstaat dat, op grond van het bepaalde in artikel 23, derde lid Wtra, betrokkene het door klagers betaalde griffierecht ten bedrage van € 70,-- (zeventig euro) aan klagers vergoedt.

Aldus beslist door mr. M.B. Werkhoven, voorzitter, mr. H. de Hek en mr. W.M. de Vries (rechterlijke leden) en P. Mansvelder RA en P. van de Streek AA (accountantsleden), in aanwezigheid van mr. H.J. Haanstra, secretaris, en uitgesproken in het openbaar op 28 oktober 2016.

_________ __________

secretaris voorzitter

Deze uitspraak is aan partijen verzonden op:_____________________________

Ingevolge artikel 43 Wtra kan tegen deze uitspraak binnen 6 weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld door middel van het indienen van een beroepschrift bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven (adres: Postbus 20021, 2500 EA Den Haag). Het beroepschrift dient te zijn ondertekend en de gronden van het beroep te bevatten.