ECLI:NL:TACAKN:2015:64 Accountantskamer Zwolle 12/2145 en 12/2146 en 12/2147 Wtra AK

ECLI: ECLI:NL:TACAKN:2015:64
Datum uitspraak: 27-05-2015
Datum publicatie: 27-05-2015
Zaaknummer(s): 12/2145 en 12/2146 en 12/2147 Wtra AK
Onderwerp:
Beslissingen: Klacht ongegrond
Inhoudsindicatie:   Klacht over aan de civiele rechter uitgebracht deskundigenbericht (waardering van aandelen). Betrokkene heeft zich beroepen op het ‘ne bis in idem’ beginsel. Voormelde aan het (internationaal) strafprocesrecht ontleende beginsel is weliswaar niet rechtstreeks toepasselijk op het tuchtprocesrecht, maar heeft wel haar invloed op eisen die een behoorlijke tuchtprocedure aan het indienen van een klacht stellen. In dat kader heeft de Accountantskamer al eerder, voor zover thans van belang, onder meer beslist dat het niet verenigbaar is met de eisen van een goede tuchtprocesorde, indien een klager, nadat de Accountantskamer een eerder door hem ingediende klacht ter zitting heeft behandeld of (daarna) uitspraak heeft gedaan, een tweede klacht tegen dezelfde accountant indient over hetzelfde feitencomplex, terwijl dit feitencomplex reeds ten tijde van die eerdere mondelinge behandeling bij klager bekend was of bekend had kunnen zijn en niet gebleken is van nieuwe, relevante feiten welke een nieuwe tuchtrechtelijke beoordeling zouden rechtvaardigen. Deze regel, doch niet ontleend aan voormeld ‘ne bis in idem beginsel’, heeft de Accountantskamer al eerder ook toepasselijk geacht op een tweede klacht die geen betrekking heeft op hetzelfde feitencomplex, omdat in het kader van een goede tuchtprocesorde van een klager gevergd mag worden, bijzondere omstandigheden daargelaten, dat hij zoveel als mogelijk zijn klachten tegen een betrokken accountant tegelijk in één procedure aanhangig maakt, althans dat klager voorafgaand aan de mondelinge behandeling van een eerder ingediende klacht zijn overige klachten over hem bekende gedragingen van de betrokken accountant heeft ingediend, zodat de betrokken accountant niet achtereenvolgens meerdere malen op klachten van dezelfde klager zich voor de tuchtrechter behoeft te verantwoorden over gedragingen, waarmee de klager al bekend was en waarvan hij heeft geconstateerd of redelijkerwijs heeft kunnen constateren dat deze gedragingen in strijd waren met -zakelijk weergegeven- de voor de accountant geldende regelgeving. Het is overigens dan aan de Accountantskamer om een tijdig aangevuld klachtonderdeel in het kader van een goede proceseconomie ter behandeling af te splitsen van de eerder ingediende klacht of een tijdig ingediende nieuwe, afzonderlijke klacht al dan niet te voegen met de reeds eerder ingediende klacht. Verhouding tussen een eerder in het kader van hoor en wederhoor aan klagers toegezonden conceptrapport en het latere definitieve deskundigenrapport v.w.b. het indienen van klachten tegen de inhoud van beide rapporten. Op de (vervulling van de) opdracht van een gerechtelijk deskundige is geen specifiek nader voorschrift of specifieke overige standaard als bedoeld in artikel A-130.7 van de VGC van toepassing is. Het is aan de Accountantskamer om te bezien of betrokkenen die taak hebben vervuld met inachtneming van de voor hen geldende gedrags- en beroepsregels, waaronder de in artikel A-100.4 onder a. tot en met e. van de VGC vermelde fundamentele beginselen, alsook in overeenstemming met het conceptueel raamwerk als bedoeld in artikel A-100.5 van de VGC. Daarbij tekent de Accountantskamer wel aan dat in de civiele procedure ten behoeve waarvan een accountant als gerechtelijk deskundige een deskundigenbericht uitbrengt, gelet op het wettelijk kader (zie de artikelen 194 en volgende van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv)) en de daarbinnen door de civiele rechter betreffende een deskundigenbericht in acht te nemen fundamentele procesrechtelijke regels, zoals hoor en wederhoor van de betrokken partijen, specifieke (rechts)regels gelden, ten aanzien waarvan de civiele rechter, mede na debat van de partijen in die civiele procedure, instructies geeft en toezicht houdt, zowel jegens de deskundige als de partijen in die procedure. Gelet daarop moet in beginsel de civiele rechter worden geacht leidend te zijn bij de processuele aspecten omtrent (de totstandkoming van) een deskundigenbericht, zoals bijvoorbeeld de in acht te nemen termijn als bedoeld in artikel 197 Rv, de vaststelling van de aan de deskundige toekomende vergoeding aan deskundigenkosten als bedoeld in artikel 199 Rv, het nemen van een nadere conclusie na het uitbrengen van het definitieve deskundigenbericht als bedoeld in artikel 132, derde lid Rv en het doen toelichten of aanvullen van het deskundigenbericht als bedoeld in artikel 194, vijfde lid Rv. Voorts geldt dat in artikel 152, tweede lid 2 Rv is bepaald dat de waardering van het deskundigenbericht aan de civiele rechter overgelaten dient te worden. Dit geldt bijvoorbeeld voor de vraag of al dan niet voldaan is aan (de strekking van) de opdracht, althans op de gestelde vragen een voor de civiele procedure dienstig antwoord is gegeven. Een en ander betekent dat, behoudens bijzondere omstandigheden, aan de tuchtrechter op deze punten geen rol toekomt. Een dergelijke beperking in rol voor de tuchtrechter geldt niet voor de inhoud van het deskundigenbericht, de deugdelijke grondslag daarvan uitdrukkelijk daaronder begrepen, onverkort geldt. Het gaat er bij een deskundigenbericht als het onderhavige (waardering van aandelen) om dat de deskundige op de eerste plaats een waarderingsmethode toepast die, gegeven de omstandigheden, algemeen aanvaard en gebruikelijk is, althans en in elk geval niet een op hun vakgebied omstreden c.q. moeilijk verdedigbaar en/of niet gangbaar geacht standpunt c.q. maatstaf c.q. methode inneemt respectievelijk toepast en anderzijds dat de deskundige voldoende inzicht geeft in de gehanteerde methode(n) en de daarbij gehanteerde gegevens, zodat de civiele partijen, zoals klager, in staat zijn bij de civiele rechter het deskundigenbericht te becommentariëren en te bekritiseren en zo nodig de rechter gemotiveerd in overweging te kunnen geven het bericht niet of niet geheel te volgen. Niet aannemelijk is geworden dat het deskundigenbericht niet aan deze eisen voldeed.

ACCOUNTANTSKAMER

BESLISSING ex artikel 38 Wet tuchtrechtspraak accountants (Wtra) in de zaken met nummers 12/2145 , 12/2146 en 12/2147 Wtra AK van 27 mei 2015 van

X ,

wonende te [woonplaats], [land],

K L A G E R ,

raadsman: mr. J.C.J. Wouters,

t e g e n

1. drs. Y1 RV ,

kantoorhoudende te [plaats],

2. drs. Y2 ,

kantoorhoudende te [plaats],

beiden registeraccountant,

3. Y3 RV ,

wonende te [woonplaats],

voorheen registeraccountant,

B E T R O K K E N E N ,

raadsman: mr. J.H.M. den Otter.

1.         Het verloop van de procedure

1.1       De Accountantskamer heeft kennisgenomen van de in deze zaak gewisselde en aan partijen bekende stukken, waaronder:

-        het op 16 oktober 2012 ingekomen klaagschrift van 16 oktober 2012 met bijlagen;

-        het op 13 november 2012 ingekomen verweerschrift van 9 november 2012 met bijlagen;

-        het op 14 december 2012 ingekomen aanvullende verweerschrift met bijlagen;

-     de bij brief van 16 april 2013, ingekomen op dezelfde datum, ontvangen nadere bijlage van betrokkenen;

-    de op 16 september 2013 ingekomen brief van betrokkene Y3 van 12 september 2013.

1.2       De Accountantskamer heeft de klacht behandeld ter openbare zitting van 28 oktober 2013 waar zijn verschenen: klager, bijgestaan door mr. J.C.J. Wouters, advocaat te Amsterdam, en betrokkenen (hierna afzonderlijk te noemen: Y1, Y2 respectievelijk Y3), bijgestaan door mr. J.H.M. den Otter, advocaat te Goirle.

1.3       Klager en betrokkenen hebben op genoemde zitting hun standpunten doen toelichten (aan de hand van pleitaantekeningen, die aan de Accountantskamer zijn overgelegd) respectievelijk toegelicht en geantwoord op vragen van de Accountantskamer.

2.         De vaststaande feiten

Op grond van de inhoud van de gedingstukken en aan de hand van het verhandelde ter zitting stelt de Accountantskamer het volgende vast.

2.1       Klager diende met zijn ex-echtgenote [A], wier echtscheiding in de registers van de burgerlijke stand is ingeschreven op 29 oktober 1997, de waarde van de aandelen [B] BVBA (hierna: [B]) te verrekenen. [B] ontwierp en vervaardigde elektronische apparatuur en heeft deze activiteit per 1 februari 1994 verkocht aan [C] B.V. (hierna: [C]). [C] is een deelneming van [B]. Bij arrest van het gerechtshof Amsterdam (hierna: het hof) van [datum] zijn betrokkenen, met Y3 als coördinator, tot deskundigen benoemd om onderzoek te verrichten ter beantwoording van de vragen:

1. wat is de waarde in het economisch verkeer van de aandelen [B] per 29 oktober 1997;

2. dient bij de verrekening tussen partijen van de berekende waarde van de aandelen [B] rekening te worden gehouden met een (latente) aanmerkelijk belang belastingclaim.

2.2       Klager heeft [D] (hierna: [D]) opdracht gegeven onderzoek te verrichten naar de waarde in het economisch verkeer van [B] per 29 oktober 1997. Bij brief van 8 februari 2011 heeft [D] de uitkomsten van dit onderzoek gepresenteerd.

2.3       Betrokkenen hebben klager en zijn ex-echtgenote uitgenodigd voor een hoorzitting op 6 mei 2011 om antwoord te geven op bij hen levende vragen.

In het gespreksverslag van deze hoorzitting is opgenomen:

“ Het Gerechtshof te Amsterdam heeft in de zaak (…) tussen beide bovengenoemde partijen beslist dat de deskundigen 'een onderzoek dienen te doen naar de waarde in het economisch verkeer van de aandelen [B] B.V. (…) per 29 oktober 1997'.

De deskundigen dienen daartoe een beeld van de onderneming (te weten [B] en haar 48% belang in [C] B.V.) 'toen' te krijgen. Daartoe zijn partijen en hun raadslieden uitgenodigd om antwoord te geven op vragen waarmee de deskundigen zich geconfronteerd zien. Rode draad in de bespreking van vandaag is te weten te komen wat eind 1997 de verwachtingen voor de onderneming waren. Anders gesteld 'wat voor potentie zat er in de onderneming' of  'wat zou een geïnteresseerde koper' willen weten.

Van het besprokene is onderstaande samenvatting gemaakt.

N.B.: in dit besprekingsverslag is rekening gehouden met de van X/Wouters ontvangen commentaren van 27 mei en 3 juni (de laatste per E-mail) en die van [A]/[E] van 14 juni 2011. De door hen gemaakte opmerkingen die niet geleid hebben tot een aanpassing van het besprekingsverslag zullen behandeld worden als ingekomen informatie.

X schetst het ontstaan en de ontwikkeling van [C] tot eind 1997. In grote lijnen

• ontwikkelde en verkocht software voor de medische markt

• diagnostiek van hart- en vaatziekten

• 2 belangrijke bronnen van inkomsten, het rust ECG en het inspannings ECG

• afnemers voornamelijk distributeurs in het buitenland

• 60% van de jaaromzet wordt in het laatste kwartaal van een kalenderjaar geboekt (vanwege opmaken ziekenhuisbudgetten)

• circa 15 Fte, inclusief twee in USA

• X deed zelf de verkoop en was daarvoor veel in het buitenland

• in Nederland voornamelijk productontwikkeling

• levertijden bedroeg voor kleinere opdrachten 1 tot 2 maanden. Voor grote aanpassingen werd er vaak op eigen risico geproduceerd in het vertrouwen dat de potentiële klant uiteindelijk toch zou afnemen.

• in 1994 heeft de FDA bij de vennootschap een onderzoek ingesteld, waarna in 1997 alle toestemmingen voor de USA waren verkregen.

• in 1997 was [C] marktleider met 2 producten. Er werd over de hele wereld wel iets verkocht.

(…)

Op 17 juni 1998 heeft [C] een prospectus en emissiebericht gepubliceerd. Desgevraagd meldt X over dit proces het navolgende

• op 30 april 1998 begonnen met het prospectus

• de beursgang was ingegeven door de mede-investeerder [F] B.V.

• zittende aandeelhouders hebben tezamen 610.000 aandelen (…) voor de beursgang aangeboden, waarvan X 1/3

• in het interview dat X in maart 1998 in het FD gaf liep hij op die beursgang vooruit

• vanwege de beursgang werd voor de eerste maal een businessplan opgesteld

• voor de beursgang is er door de vennootschap geld verdiend, maar na de beursgang is op grote schaal geld verloren.

Deskundigen merken op dat er in de jaren 1995 t/m 1997 een stijgende lijn in omzet en resultaten is waar te nemen; ergo er zat groei in het bedrijf.

Tevens, zo blijkt uit de beschikbare documenten, waren er diverse belangrijke goedkeuringen verkregen.

Terugkijkend naar de sinds de beursgang gepubliceerde jaarcijfers merkt X op

• dat de jaarrekeningen 1996 en 1997 in juni 1998 werden vastgesteld

• dat toen de ontwikkelkosten geactiveerd moesten worden waardoor z.i. de resultaten mooier voorgesteld werden dan de werkelijkheid aangaf

• over het boekjaar 2000 werd daardoor een verlies gelden omdat de groei niet voldoende was om de afschrijvingen op te vangen

Deskundigen wijzen erop dat X, indien van mening dat door de boekhoudregels geen juist beeld van vermogen en resultaat werd gegeven – hij daarvan had kunnen en moeten afwijken

Desgevraagd vertelt X dat het niet lukte om de kosten in het groeiscenario onder controle te houden. De marge als percentage van de omzet had een dalende lijn omdat er steeds meer producten bij kwamen waarvoor de onderneming geen toegevoegde waarde had.

X heeft in april 2003 zijn resterende pakket aandelen aan [G] International Holdings inc. verkocht (…); hij is daarna nog tot eind 2004 verbonden gebleven aan [C].

Er is thans geen management informatie nog soortgelijke informatie (maand- dan wel kwartaal cijfers) beschikbaar, met uitzondering van een summier overzicht uit de administratie van [C] per 30 oktober 1997.

X meldt tevens dat er altijd verschillen zaten tussen kwartaal rapportages en de uiteindelijke jaarrekening; waar die verschillen uit bestonden kon hij nu niet meer reproduceren. Derhalve richtte X zich altijd op de cash flow.

Mevrouw [A] verbaast zich over het beeld dat X schetst. Het zou altijd de bedoeling geweest zijn het bedrijf te verkopen en in 1995 zouden "mensen uit Brabant" al NLG 6 miljoen geboden hebben. Volgens X was dat in 1993.

In antwoord op vragen van de deskundigen antwoordt X:

- Er waren altijd grote verschillen tussen interne tussentijdse rapportages en de definitieve jaarstukken (altijd meer kosten)

- De beursgang was mede gebruikt om extra financiering te hebben

- De structuur van [C] was heel plat; het management team bestond uit 4 personen (zie profielen in prospectus)

- De FDA kwam in 1994 langs om de producten te beoordelen

- Er waren 2 producten maar deze werden wel vaak aangepast aan de specifieke wensen van de klant

Op een aantal vragen van de deskundigen moet X het antwoord schuldig blijven omdat het allemaal te lang geleden is en/of omdat hij geen onderliggende documentatie meer heeft.

Dit betreft:

• verwachtingen t.a.v. productontwikkeling

• management informatie en maand- cq kwartaalcijfers

• marges

• investeringen

• verwerking van subsidies in de jaarrekening

• verwerking van onderhoudskosten

• achtergrond van belastinglatenties

X zal deze informatie op te zoeken en de deskundigen binnen 14 dagen berichten.

(…) ”

2.4       In een notitie van klager van 26 mei 2011 heeft hij een nadere uitleg gegeven in verband met de door betrokkenen gestelde vragen.

2.5       Betrokkenen hebben op 1 september 2011 hun deskundigenbericht in concept digitaal (hierna te noemen: conceptbericht) aan partijen verstrekt, waarbij zij in de gelegenheid zijn gesteld en daartoe uitgenodigd om hun opmerkingen daarbij te formuleren.

2.6       In dat conceptbericht is opgenomen dat de opdracht tot waardebepaling van de aandelen [B], een berekening impliceert waarbij [B] en haar Nederlandse deelneming [C] afzonderlijk zijn gewaardeerd. De waardering van de aandelen van [C] is uitgevoerd op basis van de ‘adjusted present value’ (APV) methode conform door het Nederlands Instituut voor Register Valuators geaccepteerde normen en werkwijze, welke methode volgens het rapport een variant is van de ‘discounted cash flow’ (DCF) methode. Voor meer toelichting verwijzen betrokkenen naar de appendices A-D die zijn toegevoegd aan het rapport. Voorts is in het rapport opgenomen dat de waarde van [B] is bepaald op de intrinsieke waarde (van de individuele activa) met uitzondering van de balansposten deelneming en goodwill. Deze uitzonderingen zijn in de waardering buiten beschouwing gelaten en zijn het gevolg van de voorafgaande waardebepaling van de aandelen in [C].

2.7       Betrokkenen hebben van partijen reacties ontvangen. Klager heeft bij zijn reactie onder meer een brief van 11 oktober 2011 van [D] gevoegd, waarin [D] fundamentele bezwaren tegen de inhoud van het conceptbericht heeft beschreven en uitgewerkt. Betrokkenen hebben, voor zover naar hun oordeel daartoe aanleiding was, het conceptbericht op onderdelen gewijzigd  en dit bericht vervolgens definitief gemaakt op 21 maart 2012 (hierna aangeduid als: het deskundigenbericht). Klager en zijn ex-echtgenote hebben hun geschil na 21 maart 2012 in der minne geregeld, waarna de procedure op verzoek van partijen bij het hof is geroyeerd. Er komt derhalve geen uitspraak meer van het hof in de procedure waarin het deskundigenbericht is uitgebracht.

2.8       Tussen het conceptbericht en het deskundigenbericht bestaan enkele verschillen. Voor deze klachtprocedure  is ter zake het navolgende van belang.

2.8.1    In het conceptbericht staat op bladzijde 10 in paragraaf 2.2.:

Producten In Noord-Amerika had [C] B.V. inmiddels voldoende bekendheid verworven om geleidelijk een groter marktaandeel te veroveren. De markt in de Verenigde Staten was voor de groei van [C] B.V. van essentieel belang, omdat zich daar ongeveer 45% van de wereldmarkt bevond. Ook in de meeste landen van de Europese Unie had [C] B.V. een behoorlijke marktpositie.”

2.8.2    In het deskundigenberichtbericht staat (in plaats daarvan) in paragraaf 2.4:

“ Per peildatum is geen businessplan beschikbaar. Wel is in het kader van de beursintroductie midden 1998 een prospectus opgesteld (juni 1998) met bijbehorend introductiebericht. Het prospectus, hierna aangegeven als ‘P-’ is opgesteld voor de plaatsing van 1.220.000 aandelen en introductie op de Nieuwe markt van AEX effectenbeurs van alle aandelen [C] N.V. (bij akte van 11 juni 1998 zijn de statuten van [C] B.V. in zijn geheel gewijzigd en is deze vennootschap in de naamloze vennootschap [C] N.V. omgezet). In het hierna volgende worden slechts feiten beschreven voor zover zij zagen op de periode vόόr de peildatum, tenzij anders vermeld.

Marktomstandigheden en positionering Prospectus en Notitie X

Het prospectus en voorts de notitie van de heer X van 26 mei 2011 (hierna aangegeven als ‘N-‘ geven globaal het volgende beeld van de marktomstandigheden.

-        (…P-p.14)

-        De VS wordt gekenmerkt als de belangrijkste markt, waarin door [C] in 1997 de doorbraak wordt bereikt, nadat in voorafgaande jaren alle vereiste goedkeuringen waren verkregen (P-p.10).

-        (…P-p.11)

-        De eigen producten Rust ECG en Stress ECG -vertegenwoordigend minimaal 3/4de van de omzet- dienden voor zowel software als hardware steeds te worden aangepast N-p.1). (…)

-        (…P-p.11).

Geen fundamentele wijzigingen verwachtingen

Deskundigen is uit de voorgelegde informatie niet gebleken dat de toekomstverwachtingen voor [C] in de periode eind oktober 1997 tot midden 1998 aanzienlijke fundamentele wijzigingen hebben ondergaan. Partij X heeft eventuele aanzienlijke dan wel fundamentele wijzigingen in toekomstverwachtingen in deze periode niet aangegeven noch daartoe argumenten aangereikt. Het is goed mogelijk dat gedurende deze periode, naarmate bijvoorbeeld de marktbeweging in de VS gunstiger zou verlopen, de toekomstverwachtingen in de loop der tijd gunstiger zouden worden.

(…)

Daarnaast moet uit de overgelegde informatie worden afgeleid dat sprake was van een positieve toekomstverwachting voor [C], als volgt.

a)      Dividenduitkeringen ( …)

b)      Geactiveerde kosten (…)

c)      Aandeel optieplan 1997(…)

d)      Beursintroductie en prospectus (…)

2.9       Klager heeft tegen het conceptbericht op 30 januari 2012 een klacht ingediend bij de Accountantskamer welke klacht is behandeld op de zitting van de kamer van 26 oktober 2012 en waarin heden tevens uitspraak wordt gedaan.

3.         De klacht

3.1       Ten grondslag aan de door klager ingediende (onderhavige) klacht liggen verwijten ter zake het handelen en nalaten van betrokkenen dat geresulteerd heeft in het deskundigenbericht van 21 maart 2012. Klager verwijt betrokkenen dat zij:

1. de toekomstverwachting hebben binnen gesmokkeld zonder klager daarover te horen;

2. klager niet hebben gehoord met het oog op paragraaf 2.4 van het bericht;

3. fundamentele fouten hebben gemaakt bij het bepalen van de toekomstverwachting van   [C];

4. essentiële informatie hebben genegeerd;

5. het fundamentele beginsel van ‘deskundigheid en zorgvuldigheid’ hebben geschonden;

6. de opdracht ook overigens principieel verkeerd hebben uitgevoerd;

7. het fundamentele beginsel van integriteit twee maal hebben geschonden.

4.         De gronden van de beslissing

Omtrent de klacht en het daartegen gevoerde verweer overweegt de Accountantskamer het volgende.

4.1       Op grond van artikel 33 Wet op de Registeraccountants (oud, hierna: Wet RA),en sinds 1 januari 2013 op grond van artikel 42 van de Wet op het accountantsberoep (hierna: Wab) is de registeraccountant bij het beroepsmatig handelen respectievelijk ten aanzien van zijn beroepsuitoefening onderworpen aan tuchtrechtspraak ter zake van enig handelen of nalaten in strijd met het bij of krachtens de Wet RA respectievelijk Wab bepaalde en ter zake van enig ander handelen of nalaten in strijd met het belang van een goede uitoefening van het accountantsberoep.

4.2       Betrokkenen hebben zich op het standpunt gesteld dat alle klachtonderdelen niet-ontvankelijk moeten worden verklaard.

4.2.1    Als reden daarvoor beroepen betrokkenen zich allereerst op het ‘ne bis in idem beginsel’. Betrokkenen zijn ter zake van opvatting dat bij onderhavige klacht nieuwe klachtonderdelen zijn ingediend, die niet meer waren toegestaan omdat klager zijn reeds op 30 januari 2012 ingediende eerdere klacht daarmee (tijdig) had moeten aanvullen, terwijl hij dat heeft verzuimd. Klager heeft zijn klacht van 29 januari 2012, die zou worden behandeld ter zitting van 26 oktober 2012 pas aangevuld bij het op 16 oktober 2012 ontvangen (onderhavige) klaagschrift, alhoewel de voorzitter van de Accountantskamer hem daartoe al eerder bij brief van 2 maart 2012 had uitgenodigd.

4.2.2    Voormelde aan het (internationaal) strafprocesrecht ontleende beginsel is weliswaar niet rechtstreeks toepasselijk op het tuchtprocesrecht, maar heeft wel haar invloed op eisen die een behoorlijke tuchtprocedure aan het indienen van een klacht stellen.

In dat kader heeft de Accountantskamer, voor zover thans van belang, onder meer beslist dat het niet verenigbaar is met de eisen van een goede tuchtprocesorde, indien een klager, nadat de Accountantskamer een eerder door hem ingediende klacht ter zitting heeft behandeld of (daarna) uitspraak heeft gedaan, een tweede klacht tegen dezelfde accountant indient over hetzelfde feitencomplex, terwijl dit feitencomplex reeds ten tijde van die eerdere mondelinge behandeling bij klager bekend was of bekend had kunnen zijn en niet gebleken is van nieuwe, relevante feiten welke een nieuwe tuchtrechtelijke beoordeling zouden rechtvaardigen [1] .

Deze regel, doch niet ontleend aan voormeld ‘ne bis in idem beginsel’, heeft de Accountantskamer ook toepasselijk geacht op een tweede klacht die geen betrekking heeft op hetzelfde feitencomplex, omdat in het kader van een goede tuchtprocesorde van een klager gevergd mag worden, bijzondere omstandigheden daargelaten, dat hij zoveel als mogelijk zijn klachten tegen een betrokken accountant tegelijk in één procedure aanhangig maakt, althans dat klager voorafgaand aan de mondelinge behandeling van een eerder ingediende klacht zijn overige klachten over hem bekende gedragingen van de betrokken accountant heeft ingediend, zodat de betrokken accountant niet achtereenvolgens meerdere malen op klachten van dezelfde klager zich voor de tuchtrechter behoeft te verantwoorden over gedragingen, waarmee de klager al bekend was en waarvan hij heeft geconstateerd of redelijkerwijs heeft kunnen constateren dat deze gedragingen in strijd waren met -zakelijk weergegeven- de voor de accountant geldende regelgeving. Het is overigens dan aan de Accountantskamer om een tijdig aangevuld klachtonderdeel in het kader van een goede proceseconomie ter behandeling af te splitsen van de eerder ingediende klacht of een tijdig ingediende nieuwe, afzonderlijke klacht al dan niet te voegen met de reeds eerder ingediende klacht [2] .

4.2.3    Nu de onderhavige klacht, overigens separaat ingediend, echter wel 10 dagen voor de mondelinge behandeling van de eerdere klacht van klager is binnengekomen, is deze naar het oordeel van de Accountantskamer, gelet op hetgeen hiervoor onder 4.2.2 is overwogen, niet in strijd met een goede tuchtprocesorde ingediend. Daaruit volgt dat faalt het betoog van betrokkenen dat klager, omdat deze zijn nieuwe klacht al veel eerder na ontvangst van het definitieve deskundigenbericht (en na de brief van 3 maart 2012 daarover van de voorzitter van de Accountantskamer) had kunnen indienen en dat ook had moeten doen.

4.2.4    In de onderhavige klacht heeft klager een zevental verwijten geformuleerd die alle gericht zijn tegen de tekst van het deskundigenbericht, het horen van klager daarover en/of de inhoud daarvan. Sommige klachtonderdelen lijken identiek aan de klachtonderdelen tegen het conceptbericht en dan vooral daar waar de inhoud van het deskundigenbericht niet afwijkt van het conceptbericht. Wat betreft deze identieke klachtonderdelen stellen betrokkenen -zakelijk weergegeven- zich eveneens op het standpunt dat hernieuwde beoordeling daarvan in onderhavige klachtprocedure in strijd met een goede tuchtprocesorde komt.

4.2.5    Nu zowel voor het conceptrapport als het deskundigenrapport heeft te gelden dat betrokkenen bij het opmaken en uitbrengen daarvan zich hebben te houden aan de fundamentele beginselen, en met name beide rapportages op grond daarvan gebaseerd dienen te zijn op een deugdelijke grondslag, en tussen het uitbrengen van de twee rapportages door betrokkenen ook een hernieuwde afweging is gemaakt of had kunnen worden gemaakt, is de Accountantskamer van oordeel dat beide rapportages, behoudens bijzondere omstandigheden welke niet gesteld noch gebleken zijn, afzonderlijk tuchtrechtelijk beoordeeld dienen te worden, ook indien voorgedragen klachtonderdelen gelijkluidend zouden zijn. Ook dit beroep op niet-ontvankelijkheid wordt verworpen.

4.2.6    Daarnaast vinden betrokkenen dat de Accountantskamer niet bevoegd is een oordeel te vellen over het handelen dan wel nalaten van betrokkenen in hun rol van gerechtelijk deskundige. Uit hetgeen hierna onder 4.3.1 en 4.3.2 wordt overwogen, volgt dat dit betoog faalt.

4.3       Het handelen en/of nalaten van betrokkenen waarop de klacht betrekking heeft, vond plaats ná 1 januari 2007 en vóór 4 januari 2014 en moet daarom worden getoetst aan de in die periode geldende Verordening gedragscode registeraccountants (RA’s) (hierna: de VGC).

4.3.1     De Accountantskamer stelt in dat verband bij de bespreking van de klachten voorop [3] dat, wat er ook zij van hetgeen dienaangaande door partijen over en weer is gesteld, op de (vervulling van de) opdracht van betrokkene in de zaak bij het hof geen specifiek nader voorschrift of specifieke overige standaard als bedoeld in artikel A-130.7 van de VGC van toepassing is. Door het hof werd immers aan betrokkenen gevraagd om vanuit hun deskundigheid een oordeel te geven over de in de civiele procedure aan de orde zijnde kwestie over de waarde in het economische verkeer van de aandelen in [B] per 29 oktober 1997 en een antwoord te geven op de vraag of bij de verrekening tussen partijen van de berekende waarde van de aandelen [B] rekening dient te worden gehouden met een (latente) aanmerkelijk belang belastingclaim. Het is aan de Accountantskamer om te bezien of betrokkenen die taak hebben vervuld met inachtneming van de voor hen geldende gedrags- en beroepsregels, waaronder de in artikel A-100.4 onder a. tot en met e. van de VGC vermelde fundamentele beginselen, alsook in overeenstemming met het conceptueel raamwerk als bedoeld in artikel A-100.5 van de VGC.

4.3.2    Daarbij tekent de Accountantskamer wel aan dat in de civiele procedure ten behoeve waarvan een accountant als gerechtelijk deskundige een deskundigenbericht uitbrengt, gelet op het wettelijk kader (zie de artikelen 194 en volgende van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv)) en de daarbinnen door de civiele rechter betreffende een deskundigenbericht in acht te nemen fundamentele procesrechtelijke regels, zoals hoor en wederhoor van de betrokken partijen, specifieke (rechts)regels gelden, ten aanzien waarvan de civiele rechter, mede na debat van de partijen in die civiele procedure, instructies geeft en toezicht houdt, zowel jegens de deskundige als de partijen in die procedure. Gelet daarop moet in beginsel de civiele rechter worden geacht leidend te zijn bij de processuele aspecten omtrent (de totstandkoming van) een deskundigenbericht, zoals bijvoorbeeld de in acht te nemen termijn als bedoeld in artikel 197 Rv, de vaststelling van de aan de deskundige toekomende vergoeding aan deskundigenkosten als bedoeld in artikel 199 Rv, het nemen van een nadere conclusie na het uitbrengen van het definitieve deskundigenbericht als bedoeld in artikel 132, derde lid Rv en het doen toelichten of aanvullen van het deskundigenbericht als bedoeld in artikel 194, vijfde lid Rv. Voorts geldt dat in artikel 152, tweede lid 2 Rv is bepaald dat de waardering van het deskundigenbericht aan de civiele rechter overgelaten dient te worden. Dit geldt bijvoorbeeld voor de vraag of al dan niet voldaan is aan (de strekking van) de opdracht, althans op de gestelde vragen een voor de civiele procedure dienstig antwoord is gegeven. Een en ander betekent dat, behoudens bijzondere omstandigheden, aan de tuchtrechter op deze punten geen rol toekomt. Een dergelijke beperking in rol voor de tuchtrechter geldt niet voor de inhoud van het deskundigenbericht, de deugdelijke grondslag daarvan uitdrukkelijk daaronder begrepen, waarvoor het gestelde in de laatste zin van overweging 4.3.1 onverkort geldt.

4.4       Voorts stelt de Accountantskamer voorop dat het in een tuchtprocedure als de onderhavige in beginsel aan klager is om feiten en omstandigheden te stellen en - in geval van (gemotiveerde) betwisting - aannemelijk te maken, die tot het oordeel kunnen leiden dat de betrokken accountant tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld.

4.5       Het voorgaande in acht nemend, kan het volgende worden vastgesteld.

4.6       Klager heeft ter onderbouwing van zijn klachtonderdeel 1., dat de toekomst-verwachting in het definitieve rapport naar binnen is gesmokkeld, het volgende naar voren gebracht. Betrokkenen hadden de toekomstverwachting nodig omdat zij de DFC-methode in de vorm van de APV-methode hebben toegepast. Er was geen gedegen businessplan van het management per 29 oktober 1997 wat het daarvoor  noodzakelijke instrument is. Betrokkenen hebben (in plaats daarvan), aldus klager, eigenhandig en willekeurig een aantal gegevens geselecteerd en die getransformeerd in een toekomstverwachting. Daarover hadden zij nog niet de opvatting van klager gevraagd, wat volgens klager blijkt uit een vergelijking van de teksten van het conceptbericht en het deskundigenbericht. Daartoe wijst hij er op, dat de tekst van pagina 10 onder 2.2 van het conceptbericht bij de specificatie ‘Producten’ in het deskundigenbericht volledig is verdwenen en in plaats daarvan de passage op pagina 13 onder 2.4.1, luidende ‘De VS wordt gekenmerkt als de belangrijkste markt, waarin door [C] in 1997 de doorbraak wordt bereikt, nadat in voorafgaande jaren alle vereiste goedkeuringen waren verkregen (P-p.10), is opgenomen. Deze passage is volgens klager cruciaal, omdat die aan de in het deskundigenbericht genoemde positieve toekomstverwachtingen -als onderbouwing voor de explosieve omzetgroei- de fundamentele basis verleent, maar onjuist is. Als betrokkenen klager over de bedoelde tekst in het prospectus hadden bevraagd, zouden zij volgens klager aan de weet gekomen zijn wat daarmee was bedoeld en hadden zij kunnen weten dat deze toekomstverwachting niet als basis voor de explosieve omzetgroei gebruikt kon worden. Los daarvan hadden betrokkenen kunnen vaststellen dat die explosieve omzetstijging nooit gerealiseerd is, zo heeft klager voorts betoogd. 

4.6.1    De Accountantskamer heeft vastgesteld dat de tekst opgenomen onder 2.2 met specificatie ‘Producten’ van het conceptbericht niet volledig is verdwenen maar onder 2.2 van het definitieve bericht anders is geredigeerd. Daarnaast zijn in het definitieve bericht de paragrafen 2.3 en 2.4 toegevoegd. De aldus geformuleerde nieuwe tekst geeft naar het oordeel van de Accountantskamer een nadere toelichting op de toekomstverwachtingen welke op zich, zowel in het conceptbericht als in het deskundigenbericht, steunen op dezelfde berekeningen die vervolgens in beide berichten weer zijn gebaseerd op dezelfde uitgangspunten. Van enig heimelijk opnemen van een nieuwe onderbouwing voor het standpunt van betrokkenen is dan ook geen sprake. Reeds hierom faalt dit klachtonderdeel.

4.7       Klager verwijt betrokkenen in klachtonderdeel 2. dat klager niet is gehoord met het oog op paragraaf 2.4 van het deskundigenbericht, daartoe stellende dat de beschouwingen in paragraaf 2.4 nieuw zijn en existentieel voor de waardering door betrokkenen van [C] op basis van verwachte toekomstige geldstromen. Daarom stoort het klager dat betrokkenen in bijlage 18 bij het deskundigenbericht -dat de reactie van de deskundigen inhoudt op commentaar van klager bij het conceptbericht van 1 september 2011-,  hebben opgenomen dat de mutaties in het deskundigenbericht (ten opzichte van het conceptbericht) tot stand zijn gekomen in ‘debat’ met klager.

Betrokkenen hebben hiertegen naar voren gebracht dat over de te bepalen toekomst-verwachting is gecommuniceerd, omdat deze al voorkwam in het conceptbericht in het kader waarvan hoor en wederhoor heeft plaats gevonden. Op die wijze, zo hebben zij voorts betoogd, is klager wel degelijk in het debat over de toekomstverwachting betrokken.

4.7.1    In acht genomen de overweging onder 4.6.1, inhoudende dat de in het deskundigenbericht opgenomen tekst een nadere toelichting van betrokkenen behelst inzake de (achtergronden) van de toekomstverwachtingen van [C], is deze in weerwil van het door klager gestelde niet nieuw, noch vormt deze voor een exponentiele groei van de omzet een nadere grondslag. De aangehaalde bewoordingen zijn hooguit niet fraai gekozen omdat die, zonder kennis te nemen van de context waarin ze zijn gebruikt, (kennelijk) de indruk kunnen wekken dat er een debat is geweest over de nieuwe tekst. Van een tuchtrechtelijk vergrijp is dienaangaande echter geen sprake. Daarbij merkt de Accountantskamer op dat een accountant bij het opstellen van zijn (persoonlijke) reactie op commentaren, waar het ten dezen om gaat, ook een zekere mate van vrijheid toekomt.

Ook dit klachtonderdeel is derhalve ongegrond.

4.8       In klachtonderdeel 3. stelt klager wederom dat de in het definitieve bericht opgenomen tekst, maar dan die onder 2.4.1, laatste alinea, voor klager, als hij daarover was gehoord, aanleiding zou zijn geweest om betrokkenen er op te wijzen dat de toekomstverwachtingen per 29 oktober 1997 niet konden worden afgeleid uit het prospectus van juni 1998, daartoe stellende dat betrokkenen in die paragraaf het niet bestaande businessplan per 29 oktober 1997 hebben vervangen door een prospectus van juni 1998 en, in plaats van nader onderzoek te doen met inschakeling van klager, aan de toekomst van juni 1998 terugwerkende kracht hebben verleend. Klager verwijt betrokkenen ten dezen een fundamentele fout te hebben gemaakt, in verband waarmee hij er ook nog op wijst dat in het prospectus geen degelijke meerjarenprognose is opgenomen, die het ontbreken van een businessplan per 29 oktober 1997 mogelijk had kunnen vervangen.

Ter onderbouwing van de aan betrokkenen verweten fout heeft klager ter zitting naar voren gebracht, (1) dat het methodologisch volkomen verkeerd is om de toekomstverwachting, met hindsight, per de peildatum 29 oktober 1997 aan het prospectus en de beursgang te ontlenen, en (2) dat betrokkenen geen acht hebben geslagen op het gegeven dat de aandelen in [B] op 29 oktober 1997 praktisch onverkoopbaar waren.

4.8.1    Wat betreft het verwijt dat betrokkenen zich (mede) hebben gebaseerd op hindsight informatie geldt het volgende. Volgens de gebruikelijke normen, geldend wanneer er geen sprake is van bijzondere omstandigheden, wordt een toekomstverwachting met betrekking tot de waarde van een zaak bepaald voordat (de verwachte) ontwikkelingen zich hebben voorgedaan. Echter, bijzonder aan de opdracht van betrokkenen is nu, dat zij de toekomstverwachting dienden te bepalen nadat ontwikkelingen zich (al dan niet) hadden gemanifesteerd. Als betrokkenen deze (achteraf) verkregen bevindingen uit hun onderzoek niet zouden mogen projecteren op de waardebepaling per waardepeildatum, hetgeen echter naar het oordeel van de Accountantskamer niet per definitie het geval is, hadden zij de opdracht niet kunnen uitvoeren en deze terug moeten geven. In het kader van de onderhavige opdracht heeft naar het oordeel van de Accountantskamer dan ook te gelden dat betrokkenen op een juiste wijze vaktechnisch gebruik hebben gemaakt van de informatie die voorhanden was en zich daarbij overigens terecht beperkt hebben tot wetenschap van feitelijkheden welke dicht bij de waardepeildatum lagen, zoals het besluit over de beursgang en het met het oog daarop uitgebrachte prospectus en de daarin opgenomen feitelijkheden van voor de peildatum en verwachte ontwikkelingen die reeds toen waren ingezet en voorts van de resultaten van de beursgang in 1998.

Het betoog dat betrokkenen geen acht hebben geslagen op de onverkoopbaarheid van de aandelen mist, zoals hierna onder 4.9.2 uiteen wordt gezet, feitelijke grondslag. Klager heeft dan ook niet aannemelijk gemaakt dat betrokkenen ten deze een tuchtrechtelijk verwijt treft. In verband daarmee behoeft al hetgeen klager ter zitting naar voren heeft gebracht ter weerlegging van het door betrokkenen tegen dit klachtsubonderdeel gevoerde verweer, geen afzonderlijke bespreking.

4.9       Ten tweede is klachtonderdeel 3. gericht tegen het aannemen van een toekomstverwachting op grondslag -volgens klager- van een verkeerde analyse van financiële informatie over de periode 1994 tot en met 1997, waar het betreft de hoogte van uitgekeerd dividend en op grondslag van in de jaarrekening 1997 ten onrechte opgenomen geactiveerde kosten.

Volgens klager hadden betrokkenen van hem kunnen vernemen dat de informatie die zij onder 2.4.2 a. en b. van het deskundigenbericht hebben opgenomen, niet klopte. Eveneens hadden betrokkenen de vermelding van de omstandigheden onder c. en d. van paragraaf 2.4.2 van het deskundigenbericht achterwege moeten laten.

4.9.1    Betrokkenen hebben enerzijds het verwijt met betrekking tot punt a. erkend in die zin dat het uitgekeerde dividend in de vier jaren 1994 tot 1997 NLG 700.000,- bedroeg en niet NLG 1.400.000,-. Anderzijds hebben betrokkenen als verweer gemotiveerd naar voren gebracht dat de toekomstverwachtingen daar per saldo en per peildatum niet minder gunstig door behoefden te worden ingeschat, waarna klager zijn stelling dat de positieve toekomstverwachting door deze onjuistheid een deugdelijke grondslag ontbeert niet nader met feiten heeft onderbouwd, terwijl dit evenmin uit de door hem bij het klaagschrift overgelegde stukken voortvloeit. In zoverre ontbeert ook dit klachtsubonderdeel  onvoldoende tuchtrechtelijke relevantie en is mitsdien ongegrond.

4.9.2    Uit het onder punt b. in het deskundigenbericht vermelde met betrekking tot de geactiveerde kosten in de jaarrekening 1997 kan volgens klager geen positieve toekomstverwachting voor [C] worden afgeleid, zoals betrokkenen hebben gedaan, omdat er op 29 oktober 1997 in het geheel geen sprake was van geactiveerde kosten.

Ter onderbouwing van dat standpunt heeft klager gewezen op het volgende. Hij heeft betrokkenen in verband met het deskundigenonderzoek bij brief van 27 mei 2011 laten weten dat de extern accountant van [C] van destijds, [H] RA, in een brief van 17 april 1998 aan klager duidelijk heeft gemaakt dat (volgens de Nederlandse regels) in het kader van de controle van de jaarrekeningen 1996 en 1997 tot activeringen van de R&D en de zelfontwikkelde software moest worden overgegaan. Hierop hebben betrokkenen (toen) niet gerespondeerd en daaraan hebben zij in het conceptbericht geen duiding gegeven, terwijl zij in het deskundigenbericht deze activering ineens als positieve toekomst-verwachting hebben geduid. Betrokkenen miskennen hiermee echter dat het in het kader van het onderzoek van betrokkenen het ging om de feitelijke situatie aangaande geactiveerde kosten naar de stand per 29 oktober 1997 vast te stellen; welnu die waren toen nog niet geactiveerd.

Met betrokkenen is de Accountantskamer te dier zake van oordeel dat hier niet het moment van de controle van de jaarrekeningen en de conclusie dat kosten geactiveerd hadden moet worden van belang is, maar de omstandigheid dat die conclusie betrekking had op de periode vóór de peildatum. Tegenover deze gemotiveerde betwisting heeft klager nagelaten zijn stelling nader met feiten te onderbouwen, zodat ook dit klachtsubonderdeel ongegrond is.

4.9.3    Wat betreft het verwijt van klager dat betrokkenen zich schuldig hebben gemaakt aan willekeur omdat de informatie onder punt c. en punt d. van paragraaf 2.4.2 niet volledig is, is, gelet op het uitvoerig verweer van betrokkenen waarop klager niet althans onvoldoende is ingegaan, niet aannemelijk gemaakt dat betrokkenen terzake enig tuchtrechtelijk verwijt treft.

4.10     Het vorenstaande brengt met zich dat klachtonderdeel 3. in al haar subonderdelen ongegrond is.

4.11     In klachtonderdeel 4. wijst klager er op dat uit een verklaring van de heren [I] en [J], ten tijde van de peildatum tezamen gerechtigd tot 50% van de preferente aandelen en tot 51% van de gewone aandelen in [C], blijkt dat de verkoop van de aandelen [C] op 29 oktober 1997 een moeilijke aangelegenheid zou zijn en voor de aandelen van klager in ieder geval geen hoge waarde gerealiseerd zou zijn. Volgens klager hebben betrokkenen deze essentiële informatie genegeerd en nagelaten om inhoud te geven aan de prijs van de aandelen waarbij een willige koper en een willige verkoper in een redelijk competitieve markt geacht kunnen worden tot een koop/verkoopovereenkomst te komen. Ook in klachtonderdeel 5. wordt gerefereerd aan (de noodzaak om rekening te houden met) de beperkte verhandelbaarheid van de aandelen.

4.11.1 In hun verweerschrift hebben betrokkenen naar voren gebracht wel degelijk aandacht te hebben besteed aan de verklaring van de heren [I] en [J] maar tot een andere conclusie te zijn gekomen. Betrokkenen hebben nagegaan wat een geïnteresseerde koper zou willen weten, waarbij verondersteld mag worden dat de toekomstverwachting één van de aspecten is die een koper zou willen weten. Volgens betrokkenen mocht per de peildatum worden uitgegaan van een positieve toekomstverwachting en wierp de beursgang zijn schaduw vooruit. Klager heeft in de hoorzitting van 6 mei 2011 naar voren gebracht dat de beursgang was ingegeven door de mede-investeerder [F] B.V, ofwel [I], en dat al ruim voor de beursgang op 30 april 1998 een aanvang was gemaakt met het schrijven van een prospectus. Betrokkenen mochten er dan ook in redelijkheid van uit gaan, zo hebben zij betoogd, dat het voornemen om tot een beursgang te komen vóór of in ieder geval op de peildatum al speelde en de verkoop van de aandelen [C] tegen de door hen berekende waarde op de peildatum reëel mogelijk was. Wat betreft de verklaring van de heren [I] en [J], die door betrokkenen zou zijn genegeerd, merken zij op dat deze vele jaren later is opgemaakt en de heren zich kennelijk niet hebben herinnerd dat zij per de peildatum voornemens waren om naar de beurs te gaan. Dat dat het geval was, blijkt volgens betrokkenen voorts uit een artikel in NRC Handelsblad van [datum].

4.11.2  Uit dit verweer komt naar voren dat betrokkenen in weerwil van het door klager gestelde wel aandacht hebben besteed aan de verklaring van de heren [J] en [I], zij het dat deze wat hen betreft tot een andere gevolgtrekking heeft geleid. Daarbij hebben zij verwezen naar stukken waar een en ander uit kan blijken. Klachtonderdelen 4. en 5., wat betreft het geen aandacht geven aan de gestelde bewering van een ‘beperkte verhandelbaarheid van de aandelen’, missen gelet hierop feitelijke grondslag. Bovendien heeft te gelden dat een beperkte verhandelbaarheid van aandelen niet impliceert dat aan die aandelen geen waarde kan worden toegekend.

Klachtonderdeel 4. en klachtonderdeel 5., voor zover gegrond op deze onjuiste geoordeelde bewering, zijn derhalve ongegrond.

4.12     Klachtonderdeel 5. ziet voorts op de wijze waarop betrokkenen hebben geacteerd naar aanleiding van de door [D] in zijn brief van 8 februari 2011 aan klager verstrekte uitkomsten van [D]’ (eigen) onderzoek naar de waarde van [B], en naar aanleiding  van het door [D] gegeven commentaar, in haar brief van 11 oktober 2011 (en correcties daarop van 14 oktober 2011) op het conceptbericht van betrokkenen van 1 september 2011. Klager vindt dat de reactie van betrokkenen inhoudelijk niet deugt, dat betrokkenen niet hebben gedaan wat [D] vindt dat ze hadden moeten doen en/of dat het commentaar van [D] er op wijst dat betrokkenen fouten hebben gemaakt bij de vaststelling van de waarde van [B] en onvoldoende rekening hebben gehouden met specifieke risico’s.   

4.12.1 Betrokkenen hebben zich tegen dit klachtonderdeel uitvoerig verweerd waarop klager niet meer is terug gekomen. Gelet op al het geen door partijen naar voren is gebracht, is de Accountantskamer van oordeel dat klager niet aannemelijk heeft gemaakt dat betrokkenen ten deze een tuchtrechtelijk verwijt treft. Niet gebleken is dat (de inhoud van) het deskundigenbericht een deugdelijke grondslag ontbeert of dat betrokkenen bij hun onderzoek of wijze van rapporteren anderszins in strijd hebben gehandeld met enig tuchtrechtelijk beginsel. Het moge zo zijn dat klager vindt dat betrokkenen op grond van door hem naar voren gebrachte argumenten tot een andere waardebepaling hadden moeten komen, maar dat brengt tuchtrechtelijk bezien niet met zich dat betrokkenen aan de door hen vastgestelde waarde een gebrekkige motivering ten grondslag hebben gelegd of dat het op hun weg lag om de visie van klager op alle punten te weerleggen. In dat verband moet nog worden opgemerkt dat juist een dergelijke waardebepaling geen absolute waarheid kent. Het gaat er bij een deskundigenbericht als het onderhavige om dat de deskundige op de eerste plaats een waarderingsmethode toepast die, gegeven de omstandigheden, algemeen aanvaard en gebruikelijk is, althans en in elk geval niet een op hun vakgebied omstreden c.q. moeilijk verdedigbaar en/of niet gangbaar geacht standpunt c.q. maatstaf c.q. methode inneemt respectievelijk toepast en anderzijds dat de deskundige voldoende inzicht geeft in de gehanteerde methode(n) en de daarbij gehanteerde gegevens, zodat de civiele partijen, zoals klager, in staat zijn bij de civiele rechter het deskundigenbericht te becommentariëren en te bekritiseren en zo nodig de rechter gemotiveerd in overweging te kunnen geven het bericht niet of niet geheel te volgen.

Niet aannemelijk is geworden dat het deskundigenbericht niet aan deze eisen voldeed.

Klachtonderdeel 5. is dan ook in haar geheel ongegrond.

4.13     Wat betreft klachtonderdeel 6., inhoudende dat betrokkenen de opdracht van het hof verkeerd hebben uitgevoerd omdat de door hen vastgestelde waarde volgens hen niet kan worden gekenschetst als ‘DE waarde’ terwijl het hof daarom wel heeft gevraagd, is de Accountantskamer, gelezen het verweer van betrokkenen, met hen van oordeel dat datgene wat klager in de opdracht van het hof leest, niet met die opdracht strookt. Het verwijt dat betrokkenen op pagina 6 van het deskundigenbericht in strijd met de waarheid hebben opgeschreven dat zij de vraag van het hof hebben beantwoord, behoeft in verband hiermee geen bespreking. Ook dit klachtonderdeel is ongegrond.

4.14     Ter zitting heeft klager een subonderdeel van klachtonderdeel 7. ingetrokken. De twee integriteitsschendingen die klager handhaaft, te weten dat betrokkenen in strijd met de feitelijke gang van zaken hebben opgenomen dat wijzigingen in debat met klager tot stand gekomen zijn, en dat zij in strijd met de waarheid hebben vermeld dat de vraag van het hof beantwoord is, missen, gelet op al het geen hierboven is overwogen en beslist, zelfstandige betekenis. Deze subonderdelen behoeven daarom geen verdere bespreking.

4.15     Op grond van het hiervoor overwogene wordt als volgt beslist.

5. Beslissing

De Accountantskamer verklaart de klacht in al haar onderdelen ongegrond.

Aldus beslist door mr. M.B. Werkhoven, voorzitter, mrs. W.M. de Vries en E.A. Maan (rechterlijke leden) en S.L.J. Graafsma RA en J. Maan AA (accountantsleden) in aanwezigheid van mr. G.A. Genee, secretaris en in het openbaar uitgesproken op 27 mei 2015.

_________                                                                                          __________

secretaris                                                                                            voorzitter

Deze uitspraak is aan partijen verzonden op:_____________________________

Ingevolge artikel 43 Wtra kunnen klager, betrokkenen dan wel de Nba tegen deze uitspraak binnen 6 weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep instellen door het indienen van een beroepschrift bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven (adres: Postbus 20021, 2500 EA  Den Haag). Het beroepschrift dient te zijn ondertekend en de gronden van het beroep te bevatten.


[1] Zie onder meer de eerdere uitspraak van 12 juli 2013 (12/2445 Wtra AK; ECLI:NL:TACAKN:2013:12).

[2] Zie onder meer de eerdere uitspraak van 27 januari 2014 (12/1343 Wtra AK; ECLI:NL:TACAKN:2014:11).

[3] Zie eerdere uitspraken van 9 december 2013 (13/719 Wtra AK; ECLI:NL:TACAKN:2013:68), van 24 november 2014 (14/1264 Wtra AK; ECLI:NL:TACAKN:2014:115) en van 23 maart 2015 (14/2482 en 2483 Wtra AK; ECLI:NL:TACAKN:2015:44).