ECLI:NL:TACAKN:2015:59 Accountantskamer Zwolle 15/1 en 15/2 Wtra AK

ECLI: ECLI:NL:TACAKN:2015:59
Datum uitspraak: 18-05-2015
Datum publicatie: 18-05-2015
Zaaknummer(s): 15/1 en 15/2 Wtra AK
Onderwerp:
Beslissingen: Klacht ongegrond
Inhoudsindicatie:   Klacht van voormalig werknemer / accountant in opleiding tegen voormalige praktijkopleider. Deze praktijkopleider heeft geweigerd een na anderhalf jaar na het eindigen van de arbeidsrelatie aangeleverd extra essay te beoordelen. Deze weigering is in de gegeven omstandigheden alleszins te billijken en valt binnen de aan een accountant toekomende vrijheid om in zakelijke betrekkingen een civielrechtelijk standpunt in te nemen. De tegen de kantoordirecteur ingediende klacht is wegens gebrek aan samenhang met het aan de praktijkopleider verweten handelen al ongegrond.

 .

ACCOUNTANTSKAMER

BESLISSING ex artikel 38 Wet tuchtrechtspraak accountants (Wtra) in de zaken met nummers 15/1 en 15/2 Wtra AK van 18 mei 2015 van

X ,

wonende te [plaats],

K L A G E R ,

t e g e n

1.         Y1 ,

en

2.         drs. Y2 ,

beiden registeraccountant,

beiden kantoorhoudende te [plaats],

B E T R O K K E N E N ,

raadsman: mr. G. Kattenberg.

1.         Het verloop van de procedure

1.1       De Accountantskamer heeft kennisgenomen van de in deze zaak gewisselde en aan partijen bekende stukken, waaronder:

-       het op 6 januari 2015 ingekomen klaagschrift van 5 januari 2015 met bijlagen;

-       het op 6 maart 2015 ingekomen verweerschrift van die datum, met bijlagen.

1.2       De Accountantskamer heeft de klacht behandeld ter openbare zitting van 13 april 2015 waar zijn verschenen: klager in persoon, en betrokkenen in persoon, bijgestaan door mr. G. Kattenberg, advocaat te Amsterdam.

1.3       Klager en betrokkenen hebben op de zitting hun standpunten doen toelichten (betrokkenen aan de hand van pleitaantekeningen, die aan de Accountantskamer zijn overgelegd) en toegelicht respectievelijk doen antwoorden en geantwoord op vragen van de Accountantskamer.

2.         De vaststaande feiten

Op grond van de inhoud van de gedingstukken en aan de hand van het verhandelde ter zitting stelt de Accountantskamer het volgende vast.

2.1       Betrokkenen [Y2] en [Y] zijn als openbaar accountant verbonden aan het accountantskantoor [A]Accountants te Amsterdam (hierna: het kantoor). Y1 is van dat kantoor directeur.

2.2       Klager is per 1 oktober 2011 bij het kantoor in dienst getreden als senior assistent accountant. Op dat moment was hij in opleiding voor accountant-administratieconsulent, welke opleiding hij bij het kantoor heeft voortgezet. Betrokkene Y2 was daarbij klagers praktijkopleider.

2.3       Begin 2013 is tussen het kantoor en klager een arbeidsconflict ontstaan, als gevolg waarvan het kantoor de kantonrechter heeft verzocht de arbeidsovereenkomst van partijen te ontbinden. Het verzoek is op de zitting van [datum] behandeld, tijdens welke zitting partijen alsnog overeenstemming hebben bereikt over de ontbinding van de arbeidsovereenkomst per 1 mei 2013 en de gevolgen daarvan.

2.4       De kantonrechter heeft op basis van de overeenstemming van de partijen de arbeidsovereenkomst ontbonden per 1 mei 2013, onder toekenning van een vergoeding naar billijkheid ter hoogte van € 800,00 netto aan klager ten laste van het kantoor. In de daartoe gegeven beschikking van 25 april 2013 is in overweging 3. opgenomen:

Partijen zijn - mede in het licht van het voorlopig oordeel van de kantonrechter over het onderhavige geschil - overeengekomen dat voorzover de arbeidsovereenkomst per 1 mei 2013 wordt ontbonden:

·       (…)

·       volledige medewerking door [A] aan de afronding van de praktijkopdracht door [X];

·       (…)

·       na uitvoering van deze nadere afspraken partijen elkaar over en weer finale kwijting verlenen.

2.5       Betrokkene Y2 heeft op [datum] de op dat moment al door klager geschreven praktijkopdracht beoordeeld, welke beoordeling is ingebracht in de door de Nederlandse beroepsorganisatie van accountants (Nba) gebruikte elektronische opleidingsmodule voor de praktijkopleiding AA (hierna: ELO).

2.6       Per e-mailbericht van 22 september 2013 heeft klager aan betrokkene Y2 om de afgifte verzocht van een aantal belastingaangiften van cliënten van het kantoor, stellend dat hij deze nodig heeft om voor zijn praktijkopleiding een essay te schrijven. Desgevraagd heeft het stagebureau van de Nba aan betrokkene Y2 bevestigd dat klager nog een essay diende op te stellen over zijn werkzaamheden bij het kantoor, welk essay eveneens beoordeeld diende te worden door de praktijkopleider. Betrokkene Y2 heeft daarop aan klager per e-mailbericht van 11 oktober 2013 medegedeeld dat hij bereid is onder voorwaarden mee te werken aan het verzoek van klager, welke voorwaarden naar zijn zeggen waren afgestemd met het stagebureau van de Nba. Deze voorwaarden hielden in dat het essay door klager zou worden opgesteld, waarna het essay zou worden beoordeeld en dat klager bij overeenstemming over het essay in overleg met het kantoor de vereiste bijlagen komt verzamelen en anonimiseren.

2.7       Klager heeft daar per e-mailbericht van 14 oktober 2013 op geantwoord. In verband met afwezigheid van betrokkene Y2 heeft betrokkene Y1 op 18 oktober 2013 op het e-mailbericht van 14 oktober 2013 geantwoord - voor zover relevant - dat de voorgestelde werkwijze wordt gehandhaafd en dat als in dat geval het schrijven van een essay voor klager onmogelijk is, het redelijk lijkt dat het kantoor een gedetailleerde outline van het essay ontvangt waarin het onderwerp en de relatie met de gevraagde informatie wordt toegelicht. Klager heeft in reactie daarop betrokkene Y1 medegedeeld dat hij Y1’s betrokkenheid waardeert, maar dat hij met betrekking tot zijn praktijkopleiding alleen met zijn praktijkopleider wil communiceren.

2.8       Na verdere e-mailwisseling hebben betrokkene Y2 en klager afgesproken dat klager op het kantoor de door hem voor het schrijven van het essay benodigde stukken komt inzien, aan welke afspraak op 13 november 2013 uitvoering is gegeven. Klager heeft daarbij geen outline van het essay aan betrokkene Y2 ter hand gesteld.

2.9       Per e-mailbericht van 2 december 2013 heeft betrokkene Y2 aan klager gevraagd wanneer hij de outline tegemoet kan zien. Klager heeft daarop geantwoord dat hij verwacht de volgende week een concept van het essay af te ronden. Op 13 december 2013 heeft klager aan betrokkene Y2 medegedeeld dat het hem niet is gelukt om het essay als concept in ELO te plaatsen en dat zodra dat probleem is verholpen, betrokkene Y2 daarvan bericht krijgt.

2.10     Per e-mailbericht van 2 april 2014 heeft klager aan betrokkene Y2 medegedeeld dat ELO sinds een paar weken weer voor hem beschikbaar is doch dat hij inmiddels een aantal vrijstellingen heeft aangevraagd, dat hij het essay in ELO zal plaatsen indien hij daarvoor geen vrijstelling verkrijgt en dat hij verwacht dat hij daarover de volgende week meer te horen krijgt.

2.11     Per e-mailbericht van 28 september 2014 heeft klager een concept van het essay toegezonden met het verzoek dit concept na te kijken en aan hem - klager - diverse geanonimiseerde belastingstukken van cliënten van het kantoor aan te leveren, welke stukken hij als beroepsproducten aan zijn essay wil toevoegen.

2.12     Betrokkene heeft per e-mailbericht van 5 november 2014 geantwoord:

Ik heb over jouw verzoek nagedacht en even overlegd met de NBA. In het najaar van 2013 heb ik je geholpen om je stage af te ronden. Naar nu blijkt was dit kennelijk onvoldoende voor het stagebureau / begeleider om af te studeren. Daarom heb je een jaar nadien opnieuw een verzoek aan mij gericht om een addendum te reviewen en tevens (opnieuw) je van interne stukken te voorzien van werkzaamheden die je in 2012 hebt uitgevoerd. Gezien de lange tijd die erover heen is gegaan, kan ik helaas niet aan je verzoek tegemoet komen, met name omdat je reeds meer dan 1.5 jaar uit dienst bent.

2.13     Klager heeft per e-mailbericht van 6 november 2014 aan betrokkene Y2 medegedeeld dat het kantoor zich moet houden aan de beschikking van de kantonrechter, dat hij verwacht dat betrokkene Y2 zich daaraan alsnog zal houden en dat het een kleine moeite is. Per e-mailbericht van 7 november 2014 heeft betrokkene Y2 zijn bezwaren gehandhaafd.

2.14     In een nader e-mailbericht van 9 december 2014 heeft klager betrokkene Y2 medegedeeld dat hij - betrokkene Y2 - zijn verplichting aangaande het afronden van klagers opleiding niet is nagekomen en dat klager een klacht bij de Accountantskamer zal indienen indien betrokkene Y2 niet alsnog uiterlijk 12 december 2014 heeft meegewerkt aan het afronden van klagers opleiding. Per e-mailbericht van 11 december 2014 heeft betrokkene Y2 aan klager geantwoord dat het hem vrijstaat een klacht in te dienen bij de Accountantskamer doch dat dit de afronding van zijn opleiding niet zal bewerkstelligen. Betrokkene Y2 heeft daaraan toegevoegd dat, gezien de inhoud van het e-mailbericht van 9 december 2014, het voor hem niet langer mogelijk is om op objectieve wijze de stukken te beoordelen. Betrokkene Y2 heeft deze e-mailwisseling in kopie toegezonden aan het stagebureau van de Nba.

3.         De klacht

3.1       Betrokkenen hebben volgens klager gehandeld in strijd met de voor hen geldende gedrags- en beroepsregels.

3.2       Ten grondslag aan de door klager ingediende klacht ligt, zoals blijkt uit het klaagschrift en de daarop door en namens klager gegeven toelichting, het verwijt dat betrokkenen niet volledig hebben meegewerkt aan de afronding van de praktijkopdracht door klager en daardoor niet hebben voldaan aan de beschikking van de kantonrechter van 25 april 2013.

4.         De gronden van de beslissing

Omtrent de klacht en het daartegen gevoerde verweer overweegt de Accountantskamer het volgende. 

4.1       Op grond van artikel 42 van de Wet op het accountantsberoep (hierna: de Wab) is de registeraccountant bij het beroepsmatig handelen onderscheidenlijk ten aanzien van zijn beroepsuitoefening onderworpen aan tuchtrechtspraak ter zake van enig handelen of nalaten in strijd met het bij of krachtens de Wab bepaalde en ter zake van enig ander handelen of nalaten in strijd met het belang van een goede uitoefening van het accountantsberoep.

4.2       Het handelen en/of nalaten waarop de klacht betrekking heeft, moet, voor zover dit plaats had in de periode tot 4 januari 2014 worden getoetst aan de in die periode geldende Verordening gedragscode (RA’s) en daarvan in dit geval het (voor alle accountants geldende) deel A en het (voor openbaar accountants geldende) deel B1, en voor zover dit plaatshad ná 4 januari 2014 aan de sindsdien geldende Verordening gedrags- en beroepsregels accountants (VGBA).

4.3       Daarbij stelt de Accountantskamer voorop dat het in een tuchtprocedure als de onderhavige in beginsel aan klager is om feiten en omstandigheden te stellen en - in geval van (gemotiveerde) betwisting - aannemelijk te maken, die tot het oordeel kunnen leiden dat de betrokken accountant tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld.

4.4       Wat betreft de klacht gericht tegen betrokkene Y1 geldt het volgende.

4.4.1    Klager heeft aangaande betrokkene Y1 niet meer gesteld dan dat hij als directeur van het kantoor mede verantwoordelijk is voor de weigering van betrokkene Y2 klager te helpen bij diens afronding van de praktijkopleiding. Klager heeft in dat verband gewezen op het onder 2.7 bedoelde e-mailbericht van 18 oktober 2013. De weigering waarover klager zich thans beklaagt, is echter van betrokkene Y2 en dateert van november 2014.

4.4.2    Beantwoord dient daarom te worden de vraag of en, zo ja, in hoeverre betrokkene Y1 tuchtrechtelijk verantwoordelijk is te achten voor het in de klacht omschreven handelen van zijn kantoorgenoot Y2. Uit een uitspraak van het College van Beroep voor het bedrijfsleven (CBb) van 22 april 2014 [1] valt af te leiden dat er ten minste enige (vaktechnische) betrokkenheid van de aangeklaagde accountant dient te zijn bij het gewraakte handelen van een ander, wil sprake kunnen zijn van tuchtrechtelijke verantwoordelijkheid van die accountant. 

4.4.3    Klager heeft niet gesteld en dit is ook niet op andere wijze gebleken dat betrokkene Y1 in enigerlei zin feitelijk betrokken is geweest bij de door hem gelaakte weigering van betrokkene Y2. De omstandigheid dat betrokkene Y1 tijdens de afwezigheid van betrokkene Y2 op 18 oktober 2013 inhoudelijk antwoord heeft gegeven op een nader e-mailbericht van klager, doet daaraan niet toe of af. In dat e-mailbericht handhaaft betrokkene Y1 immers het door betrokkene Y2 toen ingenomen standpunt, waarna klager betrokkene Y1 te verstaan heeft gegeven dat hij alleen met betrokkene Y2 wil communiceren. Niet valt in te zien dat het antwoord van betrokkene Y1 in enig verband kan worden gebracht met de weigering van betrokkene Y2 in november 2014. Derhalve moet worden a angenomen dat de afstand van betrokkene Y1 tot het  handelen en nalaten van betrokkene Y2 zodanig groot is, dat hij daarvoor niet tuchtrechtelijk verantwoordelijk kan worden gehouden. Het enkele feit dat betrokkene Y1 bestuurder van het kantoor was, legt daarvoor onvoldoende gewicht in de schaal.

4.4.4    Het voorgaande betekent dat de klacht voor zover gericht tegen betrokkene Y1 ongegrond moet worden verklaard.

4.5       Wat betreft de klacht gericht tegen betrokkene Y2 geldt het volgende.

4.5.1    Het staat vast dat de tegen betrokkene Y2 gerichte klacht van klager in de kern een arbeidsrechtelijke achtergrond heeft; zij stelt samengevat aan de orde of betrokkene Y2 vanwege de in het kader van de ontbinding van de arbeidsovereenkomst tussen het kantoor en klager gemaakte afspraken, in november 2014 verdere medewerking mocht weigeren aan de afronding van de praktijkopleiding van klager. Het aan zijn adres gemaakte verwijt ziet daardoor op zijn zakelijke betrekking waarin betrokkene Y2 is opgetreden.

4.5.2    Het is vaste jurisprudentie van de Accountantskamer dat, behoudens bijzondere omstandigheden, het door een accountant in zijn zakelijke betrekkingen al dan niet in rechte innemen van een civielrechtelijk standpunt in het kader van de door hem in acht te nemen fundamentele beginselen van integriteit en professioneel gedrag niet tot een gegrond tuchtrechtelijk verwijt kan leiden.

Van dergelijke bijzondere omstandigheden is onder meer sprake indien geoordeeld zou moeten worden dat een door een accountant ingenomen standpunt bewust onjuist of misleidend, dus te kwader trouw, blijkt te zijn of naar zijn aard bezien door een redelijke en goed geïnformeerde derde, die over alle relevante informatie beschikt, zal worden opgevat als schadelijk voor de goede naam van het accountantsberoep.

Van dat laatste kan bijvoorbeeld sprake zijn indien de accountant als (vertegenwoordiger van een) werkgever zijn eigenbelang en/of dat van zijn accountantsorganisatie vooropstelt, onder ieder voorbijgaan van de voor hem kenbare aanspraak en/of het voor hem kenbare belang van zijn contractuele wederpartij als een werknemer [2] . Immers, van een accountant mag, mede gelet op het voor hem krachtens de VGC geldende conceptueel raamwerk, althans vanaf 4 januari 2014 op het voor hem krachtens de VGBA geldende toetsingskader, worden gevergd dat hij de beginselen van subsidiariteit en proportionaliteit zoveel mogelijk naleeft.

4.5.3    Ter zitting is afdoende gebleken dat het kantoor en klager ten tijde van de minnelijke regeling van de beëindiging van hun arbeidsovereenkomst op 19 april 2013 alleen voor ogen hadden de beoordeling door betrokkene Y2 van het al door klager geschreven essay en dat op dat moment niet door hen werd voorzien dat de externe begeleider van klagers praktijkopleiding nadien de aanvullende eis van een nader essay, toegespitst op fiscaliteiten, zou stellen, om reden dat in de drie (verplichte) essays van klager dat onvoldoende aan de orde was geweest. Het staat vast dat betrokkene Y2 de op 19 april 2013 bedoelde beoordeling van klagers essay op 25 april 2013 heeft uitgevoerd. Gesteld noch gebleken is dat daaraan wat geschort heeft, zodat alleen al daarom kan worden aangenomen dat betrokkene Y2 daarmee had uitgevoerd waartoe het kantoor zich op 19 april 2013 had verbonden. In ieder geval komt de stelling van klager dat het de kantonrechter is geweest die het kantoor tot die beoordeling heeft verplicht, de Accountantskamer niet juist voor.

4.5.4    Betrokkene Y2 heeft zich in oktober 2013 vervolgens bereid getoond om ook het extra - bij het maken van de afspraken op 19 april 2013 niet voorziene - essay van klager te beoordelen en daarbij, na overleg met het stagebureau van de Nba, klager voorgehouden wat daarbij de werkwijze had te zijn, mede in verband met de door het kantoor ten opzichte van haar cliënten te betrachten vertrouwelijkheid van de aan haar toevertrouwde gegevens. Klager heeft niet, althans niet gemotiveerd weersproken, dat betrokkene Y2 die werkwijze had afgestemd met het stagebureau van de Nba en evenmin dat hij uiteindelijk heeft ingestemd met de voorwaarde van betrokkene Y2 dat hij eerst een ‘outline’ van het essay zou verstrekken, alvorens sprake zou kunnen van afgifte van de door klager van het kantoor gevraagde afschriften. Het ging daarbij om werkzaamheden die klager in 2012 voor het kantoor had uitgevoerd, betreffende het kalenderjaar 2010.

4.5.5    Het staat vast dat betrokkene Y2 vervolgens in november 2013 klager inzage heeft gegeven in de door klager genoemde dossiers doch dat klager vervolgens heeft nagelaten aan betrokkene Y2 een ‘outline’ van het essay ter beschikking te stellen. Klager heeft daarentegen in november 2013 en december 2013 volstaan met beloftes deze ‘outline’ spoedig aan te leveren, waarna hij medio december 2013 heeft medegedeeld dat het probleem om toegang te krijgen tot ELO in de weg stond aan aanlevering van deze ‘outline’. Vervolgens heeft klager pas in april 2014 laten weten dat hij doende is om vrijstellingen te verkrijgen, ook voor dat extra essay, en dat hij eerst de uitkomst van zijn aanvraag ter zake wil afwachten.

4.5.6    Vervolgens is het, zo kan worden vastgesteld, tot eind september 2014 omtrent dit extra essay stil gebleven. Klager heeft daarbij betrokkene Y2 op 28 september 2014 geen ‘outline’ van een essay voorgelegd, zoals tussen hen in oktober / november 2013 was afgesproken, doch een concept van het essay, dat klager door betrokkene Y2 beoordeeld wilde zien, onder afgifte van geanonimiseerde stukken van cliënten van het kantoor. Na de door betrokkene Y2 op 5 november 2014 geuite bedenkingen tegen deze gang van zaken heeft klager, zo blijkt uit de overgelegde e-mailwisseling, in november 2014 niet het overleg met betrokkene Y2 en/of het stagebureau over de ontstane situatie gezocht, maar is hij de confrontatie met betrokkene Y2 aangegaan.

4.5.7    Gelet op de tijd die is verstreken na enerzijds de in 2012 verrichte werkzaamheden en anderzijds het eindigen van de arbeidsrelatie per 1 mei 2013, op het oordeel dat aannemelijk is dat het kantoor / betrokkene Y2 al op 25 april 2013 heeft uitgevoerd waartoe zij / hij tegenover klager gehouden waren / was, de omstandigheid dat klager zich niet aan de in oktober / november 2013 afgesproken werkwijze heeft gehouden en klager uiteindelijk daarvoor de confrontatie met betrokkene Y2 is aangegaan, is naar het oordeel van de Accountantskamer te billijken dat hij (alsnog) zodanige (vaktechnische) bedenkingen heeft gekregen tegen het verzoek dat hij dat vervolgens (alsnog) heeft geweigerd. Anders gezegd, in het een en ander ligt naar het oordeel van de Accountantskamer geen grond voor de conclusie dat er in dit geval sprake is van een bijzondere omstandigheid als bedoeld in de tweede alinea van overweging 4.5.2.

4.5.8    De slotsom moet dan ook luiden dat ook de klacht tegen betrokkene Y2 ongegrond is.

4.6       Op grond van het hiervoor overwogene wordt als volgt beslist.

5.         Beslissing

De Accountantskamer verklaart de klacht ongegrond.

Aldus beslist door mr. W.F. Boele, voorzitter, mr. E.F. Smeele en mr. H. de Hek (rechterlijke leden) en S.L.J. Graafsma RA en Th.A. Verkade RA (accountantsleden), in aanwezigheid van mr. M.H.B. Boksebeld, secretaris, en in het openbaar uitgesproken op 18 mei 2015.

_________                                                                                          __________

secretaris                                                                                            voorzitter

Deze uitspraak is aan partijen verzonden op:_____________________________

Ingevolge artikel 43 Wtra kunnen klager en/of betrokkene dan wel de Nba tegen deze uitspraak binnen 6 weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep instellen door het indienen van een beroepschrift bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven (adres: Postbus 20021, 2500 EA  Den Haag). Het beroepschrift dient te zijn ondertekend en de gronden van het beroep te bevatten.


[1] Zie CBb 22 april 2014 (AWB 12/828; ECLI:NL:CBB:2014:158)

[2] Zie Accountantskamer d.d. 10 november 2014 (14/883 e.v. Wtra; ECLI:NL:TACAKN:2014:107)