ECLI:NL:TACAKN:2015:50 Accountantskamer Zwolle 14/905 Wtra AK

ECLI: ECLI:NL:TACAKN:2015:50
Datum uitspraak: 13-04-2015
Datum publicatie: 13-04-2015
Zaaknummer(s): 14/905 Wtra AK
Onderwerp:
Beslissingen: Klacht ongegrond
Inhoudsindicatie:   Klager heeft in het kader van zijn toezichthoudende taak een onderzoek ingesteld bij het kantoor van betrokkene naar de naleving van verplichtingen op grond van de Wwft. Na inzage van dossiers van cliënten van betrokkene heeft klager geoordeeld dat zij in 2008 en in 2009 zeven betalingen hebben gedaan die als ongebruikelijke transacties in de zin van de Wwft moeten worden aangemerkt en geconstateerd dat van deze transacties geen meldingen waren gedaan bij de FIU-Nederland. De op 1 augustus 2008 in werking getreden Wwft legt de plicht tot het melden van een ongebruikelijke transactie op de externe accountant, voor zover deze zijn beroepsactiviteiten uitoefent dan wel een natuurlijke persoon, rechtspersoon of vennootschap, voor zover die anderszins zelfstandig onafhankelijk beroeps- of bedrijfsmatig daarmee vergelijkbare activiteiten verricht. Tot de beroepsactiviteiten van een accountant behoort ook het ten behoeve van een cliënt samenstellen van jaarrekeningen. Het woord ‘externe’ is ingevoegd bij een Nota van wijziging. In de toelichting daarop wordt deze toevoeging gemotiveerd met een verwijzing naar de derde witwasrichtlijn. Er is geen enkel aanknopingspunt om ervan uit te gaan dat met deze wijziging van het wetsvoorstel is beoogd de reikwijdte van de beroepsactiviteiten van de accountant en daarmee van de meldingsplicht in de zin van de Wwft, te beperken tot accountants die belast zijn met de uitvoering van een wettelijke controle. De tekst van de Wwft zoals die vóór 1 januari 2013 luidde, moet zo verstaan worden dat daarin naast de externe accountant wordt onderscheiden de beroepsbeoefenaar die (evenals die externe accountant) los staat van de entiteit ten behoeve waarvan hij zijn beroepsactiviteiten ontplooit en in die zin zelfstandig en onafhankelijk is. Met de kwalificatie zelfstandig is dan niet, zoals betrokkene voorstaat, bedoeld om accountants in loondienst uit te zonderen van de meldingsplicht. Dat de onderhavige zeven transacties verband hielden met witwassen hoefde betrokkene niet te onderkennen. Dat ze zijn gedaan als vergoeding voor bemiddeling bij het aankopen van percelen aan personen die geen makelaar of professionele bemiddelaar zijn, dat die betalingen zijn gedaan aan meer partijen en op andere momenten dan ten tijde van de aankopen, vormt zonder nadere toelichting, die ontbreekt, geen reden om de betalingen als ongebruikelijk aan te merken. Dat de betaalde vergoedingen veel hoger liggen dan de gebruikelijke courtages van bedrijfsmakelaars maakt dat niet anders. Het betalen van de “aanbrengfee” aan een ander dan de aanbrenger evenmin.  

ACCOUNTANTSKAMER

BESLISSING ex artikel 38 Wet tuchtrechtspraak accountants (Wtra) in de zaak met nummer 14/905 Wtra AK van 13 april 2015 van

het BUREAU FINANCIEEL TOEZICHT ,

gevestigd te Utrecht,

vertegenwoordigd door: mr. A.T.A. Tilleman,

K L A G E R ,

t e g e n

Y ,

accountant-administratieconsulent,

kantoorhoudende te [plaats],

B E T R O K K E N E ,

raadsman: mr. J.C.J. Wouters.

1.         Het verloop van de procedure

1.1       De Accountantskamer heeft kennisgenomen van de in deze zaak gewisselde en aan partijen bekende stukken, waaronder:

-        het op 16 april 2014 ingekomen klaagschrift van die datum met bijlagen;

-        het op 13 juni 2014 ingekomen verweerschrift van 12 juni 2014 met bijlagen;

-        de op 2 september 2014 ingekomen nadere stukken van klager;

-        de ter zitting door betrokkene met instemming van klager overgelegde declaraties gedateerd 27 augustus 2008, 15 april 2009 en 16 februari 2009;

-        de op 4 november 2014 ontvangen brief van klager van 31 oktober 2014 met bijlagen;

-        de op 5 december 2014 ontvangen reactie van betrokkene van 4 december 2014 met bijlagen.

1.2       De Accountantskamer heeft de klacht behandeld ter openbare zitting van 26 september 2014 waar zijn verschenen de vertegenwoordiger van klager mr. A.T.A. Tilleman, tezamen met mr. D.S. Kolkman en mr. L. de Haan, medewerkers van klager, en betrokkene, bijgestaan door mr. J.C.J. Wouters, advocaat te Hilversum.

1.3       Klager en betrokkene hebben op genoemde zitting hun standpunten doen toelichten (aan de hand van pleitaantekeningen, die aan de Accountantskamer zijn overgelegd) en toegelicht respectievelijk doen antwoorden en geantwoord op vragen van de Accountantskamer. Klager heeft daarna gebruik gemaakt van de hem ter zitting geboden gelegenheid om schriftelijk te reageren op ter zitting namens betrokkene gevoerde verweren, waarna namens betrokkene schriftelijk op die reactie is gereageerd. Daarna is de behandeling van de zaak gesloten.  

2.         De vaststaande feiten

Op grond van de inhoud van de gedingstukken en aan de hand van het verhandelde ter zitting stelt de Accountantskamer het volgende vast.

2.1       Betrokkene is in loondienst werkzaam bij de vestiging te [plaats] van [A] Accountants B.V.       

2.2       Klager heeft in het kader van zijn toezichthoudende taak een onderzoek ingesteld bij het kantoor van betrokkene naar de naleving van een aantal verplichtingen op grond van de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme (Wwft). Aanleiding voor dit onderzoek waren aan cliënten van betrokkene gerichte facturen, waarop klager tijdens een onderzoek bij een ander accountantskantoor was gestuit. Het onderzoek bij het kantoor van betrokkene is aangevangen op 17 oktober 2012 en  uitgemond in een conceptrapport van 27 maart 2013. Namens betrokkene is gebruik gemaakt van de aan haar geboden gelegenheid daarop te reageren, waarna een definitief rapport is opgemaakt, dat is gedateerd op 12 december 2013. 

2.3       Betrokkene heeft bij de jaarrekeningen van de hiervoor bedoelde cliënten over 2008 en 2009 samenstellingsverklaringen afgegeven. Daarnaast heeft zij voor deze cliënten de aangiften vennootschapsbelasting verzorgd. Klager heeft na inzage van de dossiers van deze cliënten geoordeeld dat zij in 2008 en in 2009 zeven betalingen hebben gedaan die als ongebruikelijke transacties in de zin van de Wwft moeten worden aangemerkt en geconstateerd dat van deze transacties geen (tijdige) meldingen waren gedaan aan het daarvoor in het leven geroepen meldpunt, de Financiële inlichtingen eenheid (hierna: FIU-Nederland).

2.4       Klager heeft het onder 2.2 bedoelde rapport bij brief van 12 december 2013 aan betrokkene doen toekomen en op basis van dit rapport de onderhavige klacht ingediend.

3.         De klacht

3.1       Betrokkene heeft volgens klager gehandeld in strijd met de voor haar geldende gedragsregels doordat zij ten onrechte niet is overgegaan tot het melden van de zeven betalingen die volgens klager aangemerkt moeten worden als ongebruikelijke transacties in de zin van de Wwft.

4.         De gronden van de beslissing

Omtrent de klacht en het daartegen gevoerde verweer overweegt de Accountantskamer het volgende. 

4.1       Op grond van artikel 51 Wet op de Accountants-administratieconsulenten (oud, hierna: Wet AA),en sinds 1 januari 2013 op grond van artikel 42 van de Wet op het accountantsberoep (hierna: Wab) is de accountant-administratieconsulent bij het beroepsmatig handelen onderscheidenlijk ten aanzien van zijn beroepsuitoefening onderworpen aan tuchtrechtspraak ter zake van enig handelen of nalaten in strijd met het bij of krachtens de Wet AA respectievelijk Wab bepaalde en ter zake van enig ander handelen of nalaten in strijd met het belang van een goede uitoefening van het accountantsberoep.

4.2.1    Namens betrokkene is op uiteenlopende gronden betoogd dat de klacht niet-ontvankelijk is. In het verweerschrift is daartoe primair aangevoerd dat de Wwft alleen geldt voor externe accountants (en dat is volgens betrokkene: de accountant die is belast met de wettelijke controle) en dus niet van toepassing is op de accountant die zoals betrokkene, (slechts) samenstelopdrachten heeft uitgevoerd. Subsidiair moet, aldus (de raadsman van) betrokkene, voor de vraag of de Wwft toepasselijk is op samenstelopdrachten altijd in ogenschouw worden genomen de aard en de inhoud van de opdracht. Klager heeft dat miskend. Nu klager niet heeft gesteld dat betrokkene ter uitvoering van de aan haar verstrekte samenstelopdrachten werkzaamheden heeft verricht die kunnen leiden tot identificatie van witwassen of financieren van terrorisme van haar opdrachtgevers, en de werkzaamheden die zij zoals voorgeschreven in paragraaf 15 van NVCOS 4410, (wel) heeft verricht daartoe in dit geval niet kunnen leiden, moet de klacht om die reden niet-ontvankelijk worden verklaard. Ter zitting is het beroep op niet-ontvankelijkheid nader onderbouwd met het standpunt dat betrokkene niet kan worden aangemerkt als instelling die een melding op grond van de Wwft moet doen, omdat zij in loondienst werkzaam is. Indien en voor zover de klacht wel ontvankelijk zou zijn, is de klacht volgens betrokkene ongegrond omdat (kort samengevat) de betalingen waarop de klacht het oog heeft, niet kunnen worden aangemerkt als ongebruikelijke transacties in de zin van de Wwft.

4.2.2    De Accountantskamer overweegt dat voor de ontvankelijkheid van een klacht (bij de indiening waarvan de termijnen bedoeld in artikel 22 van de Wtra niet zijn overschreden), beslissend is of er sprake is van handelen of nalaten als bedoeld in de onder 4.1 vermelde artikelen. Alle hiervoor weergegeven gronden voor niet-ontvankelijkheid steunen op de opvatting dat de plicht tot het melden van ongebruikelijke transacties niet op betrokkene rustte. Als dat zo is, volgt daaruit echter niet dat het niet naleven van die plicht buiten het bereik van die artikelen valt, maar dat de klacht (die uitgaat van de tegengestelde opvatting) ongegrond is.  

4.2.3    Over de ontvankelijkheid van de klacht zij (tot slot) nog opgemerkt dat ter zitting nog een verweer is gevoerd, gebaseerd op overschrijding van de termijn van drie jaar, bedoeld in artikel 22 van de Wtra, dat ter zitting ook weer is ingetrokken, nadat klager heeft meegedeeld dat hij eerst in februari 2012 kennis heeft genomen van de facturen, vermeld onder 2.2. De Accountantskamer voegt daaraan nog toe dat zij ook ambtshalve geen beletsel aanwezig acht voor de ontvankelijkheid van de klacht.

4.3.1    De Accountantskamer zal hierna (en wel, als uitvloeisel van het vorenstaande, in het kader van de inhoudelijke beoordeling van de klacht) eerst bezien wat er zij van de standpunten van partijen over de adressant van de meldingsplicht van de Wwft, die door partijen ter zitting en in de daarop volgende schriftelijke stukkenwisseling nog uitvoerig nader zijn onderbouwd.

4.3.2    De op 1 augustus 2008 in werking getreden Wwft, bij welke wet haar voorlopers, de Wet identificatie bij dienstverlening (WID) en de Wet melding ongebruikelijke transacties (Wet MOT) zijn samengevoegd, legt de plicht tot het melden van een verrichte of voorgenomen ongebruikelijke transactie op een instelling in de zin van die wet. Dit begrip is gedefinieerd in artikel 1, eerste lid, onder a. van de Wwft. Ten tijde en voor zover van belang in deze zaak werd daaronder verstaan: de externe accountant, voor zover deze zijn beroepsactiviteiten uitoefent dan wel een natuurlijke persoon, rechtspersoon of vennootschap, voor zover die anderszins zelfstandig onafhankelijk beroeps- of bedrijfsmatig daarmee vergelijkbare activiteiten verricht.

4.3.3    De Accountantskamer heeft in zijn uitspraak van 23 januari 2015 [1] als haar oordeel gegeven dat deze wettelijke bepaling, gelet op de duidelijke bewoordingen ervan, de plicht tot melden in ieder geval legt bij de natuurlijke persoon die accountant is en activiteiten verricht die behoren tot de beroepsactiviteiten van een accountant. Tot de beroepsactiviteiten van een accountant behoort naar het oordeel van de Accountantskamer, anders dan namens betrokkene is bepleit, (ook) het ten behoeve van een cliënt samenstellen van jaarrekeningen. Daarbij is in aanmerking genomen dat het samenstellen van jaarrekeningen van oudsher een van de belangrijkste beroepsactiviteiten van accountants vormt en voorts dat in de Memorie van Toelichting (TK 2007-2008, 31 236 nr. 3, bladzijde 11; hierna: MvT 31 236) bij de Wwft expliciet wordt uiteengezet dat met beroepsactiviteiten van een accountant in de zin van de Wwft mede wordt gedoeld op werkzaamheden met betrekking tot de jaarrekening.

4.3.4    De hiervoor gegeven uitleg is in lijn met de onder de gelding van de WID en de Wet MOT (in een algemene maatregel van bestuur) als dienst in de zin van die wetten aangewezen werkzaamheden van accountants. De beroepsorganisaties voor accountants hebben deze uitleg expliciet onderschreven in de “Richtsnoeren voor de interpretatie van de Wet identificatie bij dienstverlening en de Wet melding ongebruikelijke transacties” van november 2006 en de “Richtsnoeren voor de interpretatie van de Wwft voor belastingadviseurs en accountants” van 10 oktober 2008 (hierna: de Richtsnoeren van 2008). In het eerste voorstel van wet van de Wwft ontbrak het woord ‘externe’ in de hiervoor weergegeven definitie. Dit woord is ingevoegd bij een op 2 april 2008 door de Tweede Kamer ontvangen Nota van wijziging (TK 2007-2008, 31238, nr. 6; hierna: de Nota). In de toelichting daarop (op bladzijde 9 van de Nota) wordt deze toevoeging gemotiveerd met een verwijzing naar de derde witwasrichtlijn (Richtlijn 2005/60/EG van het Europees Parlement en de Raad van 26 oktober 2005; hierna de richtlijn), waarin, voor zover hier van belang, is bepaald dat zij van toepassing is op natuurlijke personen of rechtspersonen handelend in het kader van de uitoefening van hun beroepsactiviteiten, onder wie externe accountants. De Accountantskamer is van oordeel dat er geen enkel aanknopingspunt is om ervan uit te gaan dat met deze wijziging van het wetsvoorstel is beoogd de reikwijdte van de beroepsactiviteiten van de accountant en daarmee van de meldingsplicht in de zin van de Wwft, te beperken tot accountants die belast zijn met de uitvoering van een wettelijke controle. Daarbij is meegewogen dat noch de Nota noch de tekst en de considerans van de richtlijn daarvoor ook maar enige aanwijzing bevat. Redengevend is verder dat een zodanige beperking in het licht van de geschiedenis en de doelstelling van de Wwft en haar voorlopers bepaald niet voor de hand ligt. Immers, het samenstellen van een jaarrekening gebeurt (zo volgt uit de NVCOS 4410) aan de hand van door een entiteit aangeleverde financiële informatie, met als doel het verzamelen, verwerken, rubriceren en samenvatten van die informatie. Van die werkzaamheden kan op voorhand niet worden gezegd dat bij het verrichten daarvan niet kan worden gestuit op aanwijzingen dat er geld is witgewassen of voor het financieren van terrorisme is aangewend. Daarom is veeleer aannemelijk dat met de toevoeging van het woord ‘externe’ bedoeld is de meldplicht te leggen op de accountant die niet is verbonden aan de entiteit ten behoeve waarvan hij beroepsactiviteiten verricht, en de accountant die aan die entiteit is verbonden, daarvan uit te sluiten.  

4.3.5    Gezien het vorenstaande kan in het midden blijven of betrokkene voor de betreffende cliënten nog andere opdrachten heeft vervuld dan die tot het samenstellen van jaarrekeningen. In het verlengde van het voorgaande is er ook geen enkele grond om, zoals namens betrokkene subsidiair is bepleit, de aard van de in het kader van een samenstelopdracht (door betrokkene) te verrichten of  verrichte werkzaamheden bepalend te laten zijn voor de toepasselijkheid van de Wwft.

4.3.6    Uit de hiervoor gegeven oordelen volgt dat de Accountantskamer het standpunt, waarop betrokkene zich ter zitting heeft gesteld, dat artikel 1, eerste lid, onder a. van de Wwft, niet een zogeheten lex certa is, niet onderschrijft. In dit verband verdient (ten overvloede) nog opmerking dat uit de uitspraak van de Accountantskamer van 15 september 2014 [2] niet afgeleid kan worden, zoals betrokkene doet, dat de Accountantskamer van oordeel is dat artikel 7 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden, waarin het lex certa beginsel onder meer besloten ligt (hierna: 7 EVRM), van toepassing is op het tuchtrecht voor accountants.  

4.3.7    De Accountantskamer zal hierna stilstaan bij de vraag of onder de accountant in de zin van het hiervoor vermelde artikelonderdeel ook de accountant in loondienst is begrepen.

4.3.8    In zijn hiervoor vermelde uitspraak van 23 januari 2015 heeft de Accountantskamer die vraag niet expliciet beantwoord. Zij heeft daarin wel gesignaleerd dat er een wijd verbreide praktijk bestaat die inhoudt dat voor accountants verbonden aan of werkzaam bij accountantsorganisaties en voor accountants verbonden aan of werkzaam bij grotere accountantskantoren, een (interne of kantoor-) procedure gold en geldt voor de melding van een ongebruikelijke transactie op grond van de Wwft (en daarvoor op grond van de Wet MOT). Die procedure strookt met een passage op bladzijde 9 van de Richtsnoeren van 2008. Daarbij is in deze uitspraak de kanttekening geplaatst (die hier uitdrukkelijk wordt herhaald) dat (deze) Richtsnoeren gezien hun status per definitie niet kunnen afdoen aan een wettelijke verplichting. Evenals in die uitspraak is ook in deze zaak van belang dat in de Memorie van Toelichting (TK 2011-2012, 33 238 nr. 3, bladzijde 7; hierna: MvT 33238) bij de wet die heeft geleid tot (onder meer) de wijziging van de Wwft met ingang van 1 januari 2013, wordt uiteengezet dat de normadressering in de Wwft, die “thans nog (is) gericht op individuen”, wordt “aangepast” in verband met de hiervoor geschetste praktijk. Vanaf laatstgenoemde datum wordt onder instelling in artikel 1, eerste lid, aanhef en onder 11. van de Wwft verstaan: natuurlijke persoon, rechtspersoon of vennootschap die als externe registeraccountant of externe accountant-administratieconsulent zelfstandig onafhankelijk beroepsactiviteiten, waaronder forensische accountancy uitoefent, dan wel een natuurlijke persoon, rechtspersoon of vennootschap, voor zover die anderszins onafhankelijk daarmee vergelijkbare activiteiten beroeps- of bedrijfsmatig verricht. Even verderop in de MvT wordt over de voorgestelde normadressering nog opgemerkt dat deze beperkt is tot degenen die de relevante beroepsactiviteiten zelfstandig onafhankelijk uitoefenen, “kort gezegd: het kantoor en de natuurlijke persoon die zelfstandig optreedt. Deze kunnen door de toezichthouder bestuursrechtelijk worden aangesproken op ontoereikend beleid inzake bijvoorbeeld het melden van ongebruikelijke transacties, of het in concrete gevallen nalaten om meldingen van ongebruikelijke transacties te doen. Dat is ook efficiënter dan accountants in loondienst aan te spreken. Dit laat onverlet de mogelijkheid van tuchtrechtelijke maatregelen jegens natuurlijke personen op basis van het wettelijke tuchtrecht dat op een individuele RA of AA van toepassing is.” Klager heeft onder meer op deze passage gewezen ter onderbouwing van zijn opvatting over de normadressering in de Wwft, die (zo begrijpt de Accountantskamer klager) ingaande 1 januari 2013 zowel de individuele accountant (al dan niet in loondienst) als ‘het kantoor’ omvat. In de reactie van betrokkene van 4 december 2014 wordt uit dit citaat afgeleid dat de meldingsplicht van de Wwft ingaande 1 januari 2013 niet meer op betrokkene rust omdat zij in loondienst is. Dat betekent volgens betrokkene dat zij ook na die datum niet meer kan worden aangesproken op handelen dat zij vóór de wetswijziging in loondienst heeft verricht. Maar, aldus betrokkene, ook de tekst van het artikelonderdeel tot die datum sloot, gezien enkele zinsneden uit het citaat, al uit dat zij als instelling moest worden aangemerkt.  

4.3.9    De Accountantskamer is van oordeel dat de tekst van de Wwft zoals die vóór 1 januari 2013 luidde, zo verstaan moet worden dat daarin naast de externe accountant wordt onderscheiden de beroepsbeoefenaar die (evenals die externe accountant) los staat van de entiteit ten behoeve waarvan hij zijn beroepsactiviteiten (of anderszins daarmee vergelijkbare activiteiten) ontplooit en in die zin zelfstandig en onafhankelijk is. Met de kwalificatie zelfstandig is dan niet, zoals betrokkene voorstaat, bedoeld om accountants in loondienst uit te zonderen van de meldingsplicht. De bewoordingen van het artikelonderdeel zijn voldoende duidelijk om steun te bieden aan deze uitleg. Noch de hiervoor aangehaalde passage uit de MvT 33238 noch de Richtsnoeren kunnen afbreuk doen aan de tekst van de wet en kunnen daarom geen grond vormen voor een andere uitleg. De Accountantskamer herhaalt in dit verband ten overvloede nog dat artikel 7 van het EVRM niet van toepassing is op het tuchtrecht voor accountants. Daaruit volgt dan weer dat aan de wijziging van het instellingsbegrip van de Wwft ingaande 1 januari 2013, wat daarvan verder ook zij, geen betekenis toekomt voor deze zaak.

4.3.10  De slotsom van het vorenstaande moet zijn dat op betrokkene, zo zij bij het samenstellen van de jaarrekeningen van de betreffende cliënten over 2008 en 2009 was gestuit op een verrichte ongebruikelijke transactie, gelet op artikel 16, eerste lid, van de Wwft, (zoals dit artikellid toen luidde), de plicht rustte deze transactie binnen veertien dagen aan FIU-Nederland te melden.

4.3.11  Verderop in de uitspraak van 23 januari 2015 heeft de Accountantskamer vastgesteld dat zij ervan uitgaat dat het in de administratie opnemen van niet ontvangen facturen aangemerkt kan worden als een ongebruikelijke transactie in de zin van de Wwft. Daarna heeft zij in die zaak geoordeeld dat de betrokken accountant kon volstaan met een melding van de ongebruikelijke transactie aan de compliance-officer van zijn kantoor. Bij dat oordeel heeft de Accountantskamer toen in aanmerking genomen de hiervoor bedoelde wijd verbreide praktijk, die de meldingsplicht op grond van de Wwft niet op de individuele accountant, maar op de organisatie waaraan hij is verbonden, legde, en het feit dat de accountant in de zaak, waarin die uitspraak is gedaan, zich als accountant-administratieconsulent in loondienst gebonden kon achten aan de interne meldprocedure van zijn kantoor. In de onderhavige zaak heeft betrokkene ter zitting verklaard dat zij, als zij daartoe aanleiding had gezien, gebruik had kunnen maken van de interne meldprocedure van haar kantoor. Gezien de grootte van de organisatie, waaraan betrokkene is verbonden, is voldoende aannemelijk dat deze organisatie ten tijde van belang in de onderhavige zaak ook een procedure kende die overeenkomt met de hiervoor bedoelde praktijk. Daarvan uitgaande zou er ook in deze zaak, zo betrokkene, nadat zij kennis had gekregen van een transactie, waarvan vast staat dat zij als ongebruikelijk in de zin van de Wwft moest worden aangemerkt, de interne procedure van haar kantoor had gevolgd, plaats zijn voor het oordeel dat betrokkene daarmee had kunnen volstaan. Hierna zal daarom moeten worden bezien of betrokkene terecht van een interne melding heeft afgezien.           

4.4.1    De in deze zaak aan de orde zijnde door klager als ongebruikelijke transacties gekwalificeerde betalingen zijn betalingen die zijn verricht op basis van facturen die in het kader van projecten van de betreffende cliënten (die verband houden met door hen aangekochte percelen) aan die cliënten zijn gericht door onderscheiden rechtspersonen. Tussen partijen is niet in geschil en ook de Accountantskamer gaat ervan uit dat deze betalingen transacties zijn in de zin van de Wwft, zoals die wet ten tijde van belang luidde. De omschrijvingen van de betalingen duiden bij zes van de zeven betalingen op een vergoeding voor bemiddeling. Bij het zevende geval gaat het volgens de omschrijving om een betaling op grond van een overeenkomst met een met name genoemde persoon.

4.4.2    Volgens klager is in het dossier van betrokkene geen “onderbouwing” aanwezig van de zeven betalingen. Naar de Accountantskamer begrijpt, bedoelt klager daarmee dat daaruit niet blijkt wat de grondslag is van de betaalde vergoedingen en evenmin waarvoor ze een tegenprestatie vormen. In de ogen van klager waren er veel signalen dat de facturen onregelmatigheden bevatten, te weten: de hoogte van de bedragen, de factuuromschrijving, het tijdstip van uitbetalen, de betrokkenheid van meer partijen en het ontbreken van professionele expertise van degenen die de werkzaamheden zouden hebben verricht. Klager heeft in deze zaak een vergelijking gemaakt met een landelijk bekende vastgoedfraudezaak waarbij tevens sprake was van projectontwikkeling. Daarin is (naar blijkt uit een uitspraak van de rechtbank Haarlem, waarin de verdachte onder meer voor witwassen is veroordeeld) veelvuldig gebruik gemaakt van valse facturen. Daarbij zal, zo heeft klager daaraan toegevoegd, veelal sprake zijn van een aanleiding om te veronderstellen dat de transacties verband houden met witwassen, en daaruit volgt dat er een meldingsplicht op grond van de Wwft bestaat, aldus klager. In het zevende geval is daarnaast opmerkelijk, aldus klager, dat de “aanbrengfee” ten behoeve van degene met wie de overeenkomst is gesloten, is overgemaakt naar de bankrekening van een ander. Dit kan volgens klager duiden op belastingfraude en het vermoeden daarvan moet op grond van de Wwft gemeld worden. Subsidiair moet deze “aanbrengfee” gezien worden als onderdeel van de verkoopopbrengst, waarover ook overdrachtsbelasting geheven had moeten worden, en ook dat rechtvaardigt het vermoeden van belastingfraude, aldus klager.

4.4.3    Van de kant van betrokkene is naar voren gebracht dat haar van witwassen niets is gebleken en dat dit ook niet hoefde. De facturen waarom het gaat, waren in alle opzichten normale facturen, die niet zijn gebruikt om gelden wit te wassen. Daarvan zou alleen sprake zijn als de facturen “materieel of intellectueel” vals waren en dat is niet gesteld door klager. Beide cliënten zijn al vele jaren bezig als projectontwikkelaar. Zij plegen geen makelaars in te schakelen. De betalingen in kwestie zijn verricht aan personen die “rechten/belangen” hebben bij onroerende zaken die de cliënten wilden verwerven. Met de betalingen is het verwachte ontwikkelingsvolume afgekocht. Dat houdt geen enkel verband met de aankoopprijs maar met de verwachte waarde van het ontwikkelde project, nadat het gereedgekomen is. De betreffende vastgoedtransacties zijn bovendien gedaan in een tijd dat de vastgoedmarkt ‘booming’ was.                        

4.4.4    De Accountantskamer stelt vast dat in de bijlage bij het Uitvoeringsbesluit Wwft als subjectieve indicator voor vermoedelijke witwastransacties is opgenomen: Transacties waarbij de meldingsplichtige aanleiding heeft om te veronderstellen dat ze verband houden met witwassen of financiering van terrorisme. In de toelichting op de bijlage is over deze indicator vermeld: “De instelling zal zich derhalve moeten buigen over de vraag of een bepaalde transactie wellicht melding behoeft omdat er mogelijk sprake is van witwassen (…)”.

4.4.5    De signalen waarop klager het oog heeft (vermeld onder 4.4.2) hadden naar het oordeel van de Accountantskamer, mede in het licht van de (onbestreden) verweren van betrokkene, voor betrokkene geen aanleiding hoeven zijn om te veronderstellen dat de onderhavige zeven transacties verband hielden met witwassen. Dat de betreffende betalingen zijn gedaan als vergoeding voor bemiddeling bij het aankopen van percelen aan personen die geen makelaar of professionele bemiddelaar zijn, dat die betalingen zijn gedaan aan meer partijen en op andere momenten dan ten tijde van de aankopen, vormt zonder nadere toelichting, die ontbreekt, geen reden om de betalingen als ongebruikelijk aan te merken. Dat de betaalde vergoedingen veel hoger liggen dan de gebruikelijke courtages van bedrijfsmakelaars maakt dat niet anders. Het betalen van de “aanbrengfee” in twee gedeelten (in het zevende geval) aan een ander dan de aanbrenger (volgens betrokkene diens schoondochter) evenmin. Daarom zijn er ook onvoldoende aanknopingspunten om te oordelen dat betrokkene had moeten onderkennen dat de facturen die ten grondslag liggen aan de betalingen, vals waren.

4.5       Gezien het vorenstaande hoefde betrokkene de onderhavige zeven betalingen niet op grond van de Wwft (intern) te melden. Dat brengt mee dat de klacht ongegrond is en daarom moet als volgt worden beslist.

5.         Beslissing

De Accountantskamer verklaart de klacht ongegrond.

Aldus beslist door mr. M.J. van Lee, voorzitter, mr. C.H. de Haan en mr. R.P. van Eerde (rechterlijke leden) en mr. drs. J.B. Backhuijs RA en H. Geerlofs AA (accountantsleden), in aanwezigheid van mr. G.A. Genee, secretaris, en in het openbaar uitgesproken op 13 april 2015.

_________                                                                                          __________

secretaris                                                                                            voorzitter

Deze uitspraak is aan partijen verzonden op:____________________________

Ingevolge artikel 43 Wtra kunnen klager en/of betrokkene dan wel de Nba tegen deze uitspraak binnen 6 weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep instellen door het indienen van een beroepschrift bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven (adres: Postbus 20021, 2500 EA  Den Haag). Het beroepschrift dient te zijn ondertekend en de gronden van het beroep te bevatten.


[1] 13/2415 Wtra AK; ECLI:NL:TACAKN:2015:5

[2] 13/2338, 13/2340 en 13/2341 Wtra AK; ECLI:NL:TAKN:2014:72