ECLI:NL:TACAKN:2015:148 Accountantskamer Zwolle 14/3296 Wtra AK

ECLI: ECLI:NL:TACAKN:2015:148
Datum uitspraak: 30-12-2015
Datum publicatie: 30-11-2015
Zaaknummer(s): 14/3296 Wtra AK
Onderwerp:
Beslissingen: Klacht gegrond met waarschuwing
Inhoudsindicatie:   Klacht over uitvoering van jaarrekeningcontrole tegen accountant die wel lid was van het controleteam doch niet voor de controle-opdracht eindverantwoordelijk. De tegen die klacht opgeworpen formele verweren, allen strekkende tot niet-ontvankelijkverklaring van de klacht, falen. Anders dan betrokkene meent, brengt het feit dat niet zij doch een andere accountant bij de jaarrekening een controle-verklaring heeft gegeven, niet al mee dat een klacht over die controle tegen haar ongegrond moet worden verklaard. Onjuist is immers het uitgangspunt dat bij een controle iedere tuchtrechtelijke aansprakelijkheid van een bij een controle betrokken accountant wordt overgeheveld naar (alleen) de voor de controle-opdracht eindverantwoordelijk accountant. Elke accountant blijft immers steeds gebonden aan de fundamentele beginselen, waarop de accountant steeds tuchtrechtelijk aanspreekbaar is. In dit geval heeft betrokkene vragenlijsten ondertekend en gedateerd en heeft zij werkprogramma’s afgewerkt. Diegene die die lijsten dateert en ondertekent en de werkprogramma’s afwerkt, is volgens paragraaf 9. e.v. van Standaard 230 het lid van het controleteam dat de (onderliggende) controlewerkzaamheden inhoudelijk heeft uitgevoerd respectievelijk heeft beoordeeld. Die bepaling laat geen ruimte voor een opvatting dat een accountant die zich beperkt tot ‘alleen’ administratief op orde brengen van het controledossier, zich mag (laten) vermelden in de controledocumentatie als degene die de controlewerkzaamheden heeft uitgevoerd. Betrokkene heeft niet zelf de in de werkprogramma’s beschreven controlewerkzaamheden uitgevoerd en die werkzaamheden evenmin geëvalueerd. Zij heeft volstaan het administratief op orde brengen van het dossier en toch in de controledocumentatie doen opnemen dat zij ter zake controlewerkzaamheden heeft uitgevoerd. Betrokkene heeft daardoor in strijd gehandeld met de voor haar geldende regelgeving en op die wijze de fundamentele beginselen van deskundigheid en zorgvuldigheid en van professioneel gedrag in ernstige mate geschonden. Dit zou in beginsel een forse tuchtrechtelijke maatregel kunnen rechtvaardigen. Er is echter ook acht geslagen op hiërarchisch ondergeschikte positie van betrokkene en niet onvoorstelbaar is dat zij – als pas afgestudeerd accountant, onervaren in controle en in de positie van medewerker – zich niet voldoende vrij heeft gevoeld de door de door controle-opdracht verantwoordelijk accountant uitgevoerde controlewerkzaamheden op toereikendheid te toetsen. Alles afwegende wordt aan betrokkene de maatregel van waarschuwing opgelegd.  

ACCOUNTANTSKAMER

BESLISSING ex artikel 38 Wet tuchtrechtspraak accountants (Wtra) in de zaak met nummer 14/3296 Wtra AK van 30 november 2015 van

HET OPENBAAR MINISTERIE ,

functioneel parket, eenheid Zwolle,

K L A G E R ,  

vertegenwoordigd door mr. J.W. Bollen, officier van Justitie,

gemachtigden: K. Leijendekker RA en H.W. Voortman RA MSc,

t e g e n

Y ,

registeraccountant,

wonende te [woonplaats],

B E T R O K K E N E ,

raadslieden: mw. mr. S.A.G. Hoogeveen en mr. S.P. Kamerbeek.

1.         Het verloop van de procedure

1.1       De Accountantskamer heeft kennisgenomen van de in deze zaak gewisselde en aan partijen bekende stukken, waaronder:

-       het op 29 december 2014 ingekomen klaagschrift van 23 december 2014 met bijlagen.

-       het op 14 april 2015 ingekomen verweerschrift van die datum, met bijlagen.

1.2       De Accountantskamer heeft de klacht, gelijktijdig doch niet gevoegd behandeld met drie tegen haar toenmalige kantoorgenoot drs. [A] RA aanhangig gemaakte klachtzaken met nummers 14/2615, 14/3294 en 14/3295 Wtra AK, en wel ter openbare zitting van 7 en 8 september 2015, waar steeds zijn verschenen: namens klager zijn gemachtigden K. Leijendekker RA en H.W. Voortman RA MSc, beiden verbonden aan de belastingdienst/FIOD te Zwolle, en betrokkene in persoon, bijgestaan door mrs. S.A.G. Hoogeveen en S.P. Kamerbeek, beiden advocaat te Amsterdam.

1.3       Ter zitting heeft de Accountantskamer het namens betrokkene gedane verzoek om behandeling achter gesloten deuren afgewezen, om reden dat, gelet op de in het onderhavige geval aangevoerde argumenten, aan het belang van de openbaarheid van de rechtspraak meer gewicht wordt toegekend dan aan het privé-belang van betrokkene.

1.4       Klager en betrokkene hebben op deze zitting hun standpunten doen toelichten (aan de hand van pleitaantekeningen, die aan de Accountantskamer zijn overgelegd) en toegelicht respectievelijk doen antwoorden en geantwoord op vragen van de Accountantskamer.

2.         De vaststaande feiten

Op grond van de inhoud van de gedingstukken en aan de hand van het verhandelde ter zitting stelt de Accountantskamer het volgende vast.

2.1       Betrokkene is in de periode van januari 2009 tot maart 2014 in dienst geweest bij [B] Accountants & Belastingadviseurs te [plaats] (hierna: [B]) in de functie van accountmanager. Per 8 maart 2011 is betrokkene als accountant ingeschreven in het register van de beroepsorganisatie, destijds het Koninklijk Nederlands Instituut van Registeraccountants (NIVRA), welk instituut is opgegaan in de Koninklijke Nederlandse beroepsorganisatie van accountants (Nba). Door haar functie bij [B] was zij vanaf die datum openbaar accountant. Betrokkene is thans elders werkzaam als ‘business controller’ ofwel als accountant in business.

2.2       De Eurocommerce Groep is een groep vennootschappen die zich in hoofdzaak richtte op het ontwikkelen en realiseren van bedrijfsruimten en kantoorpanden, waarbij de (aanloop)investeringen in overwegende mate met geleend geld werden gefinancierd. In 2010 stond aan het hoofd van deze groep de vennootschap Eurocommerce Holding B.V. (hierna: de Holding), een 100% deelneming van de vennootschap Ferdinand Stinger Holding B.V. (hierna: FSH).

De uiteindelijke zeggenschap in FSH berustte bij het bestuur van de stichting administratiekantoor Ferdinand Stinger Holding. Dit bestuur bestond uit [C] (hierna: [C]) en zijn twee kinderen, waarbij [C] drie stemmen had en zijn kinderen ieder één stem. [C] is één van de twee oprichters van de Eurocommerce Groep.

De Eurocommerce Groep bestond uit vier takken, te weten:

- projectontwikkeling met aan het hoofd Eurocommerce Projectontwikkeling B.V. (hierna: Projectontwikkeling);

- beleggingen met aan het hoofd Eurocommerce Beleggingen B.V. (hierna: Beleggingen);

- promotionele activiteiten in Eurocommerce Promotie B.V.;

- de exploitatie van hotels en restaurants met aan het hoofd Eurocommerce Recreatie B.V.

2.3       Krachtens daartoe verstrekte opdracht heeft [B] in de persoon van vennoot drs. [A] RA (hierna: [A]) onder meer de geconsolideerde jaarrekening 2010 gecontroleerd van FSH en de jaarrekeningen 2010 van de Holding, Projectontwikkeling en Beleggingen. Bij deze jaarrekeningen heeft [A] op 31 mei 2011 (ongeclausuleerde) goedkeurende verklaringen afgegeven.

2.4       In de geconsolideerde jaarrekening 2010 van FSH is verantwoord dat de opbrengsten zijn gestegen naar € 194.260.000 met een stijging van het bruto bedrijfsresultaat naar € 47.434.000 positief. Het balanstotaal is toegenomen van € 962.071.000 tot € 1.024.950.000. Aan de activa-zijde is de post ‘projecten’ (vlottende activa) de grootste post met € 769.688.000. Aan de passiva-zijde is de post ‘schulden aan kredietinstellingen’ (langlopende schulden) de grootste post met € 588.841.000, gevolgd door de post ‘schulden aan kredietinstellingen’ (kortlopende schulden) met € 62.740.000. In de balans is een groepsvermogen weergegeven van € 230.211.000.

2.5       Betrokkene heeft als onderdeel van de controle van de jaarrekening 2010 van Projectontwikkeling verschillende werkzaamheden verricht. Deze werkzaamheden zagen op het “Werkprogramma voorraden”, het “Werkprogramma langlopende schulden” en het “Werkprogramma continuïteit” en op (onder meer) het beantwoorden en beoordelen van de vragenlijst ‘sectie 1 Voorraden, jaarrekeningpost Projecten in ontwikkeling’ ad € 735.520.000, met bijbehorende documenten, de vragenlijst ‘sectie L Langlopende schulden, jaarrekeningpost Langlopende schulden (Externe projectfinancieringen derden ad € 43.437.000 en Hypotheken o/g ad € 536.097.000) en Kortlopende schulden (Hypotheken o/g ad € 27.724.000) en de vragenlijst ‘sectie IV Continuïteit’ met bijbehorend document. Betrokkene heeft al deze vragenlijsten met documenten ondertekend, gedateerd op 26 mei 2011 achter de vermelding “Vragenlijst beantwoord en gehele sectie beoordeeld” dan wel “Beantwoord door”, gevolgd door haar naam.

2.6       Betrokkene heeft ook als onderdeel van de controle van de jaarrekening 2010 van Beleggingen werkzaamheden verricht. Deze werkzaamheden zagen op het “Werkprogramma materiële vaste activa” en het “Werkprogramma voorraden/ onderhanden projecten” en op (onder meer) het beantwoorden en beoordelen van de vragenlijst ‘sectie B Materiële vaste activa & afschrijvingen, jaarrekeningenpost Beleggingen onroerend goed’ ad € 43.890.000, met bijbehorende documenten, en de vragenlijst ‘sectie E Voorraden, jaarrekeningpost Projecten in ontwikkeling’ ad € 24.250.000, met bijbehorende documenten. Betrokkene heeft ook deze vragenlijsten met documenten ondertekend, gedateerd op 26 mei 2011 achter de vermelding “Vragenlijst beantwoord en gehele sectie beoordeeld” dan wel “Beantwoord door” gevolgd door haar naam.

2.7       Betrokkene heeft daarnaast, voor zover van belang, controlewerkzaamheden verricht aangaande Eurocommerce Promotie B.V. en met betrekking tot de door de Eurocommerce Groep verstrekte huurgaranties.

2.8       Eind 2010 ontstond tussen de Eurocommerce Groep en één van haar bancaire financiers een discussie over het al dan niet voortzetten van de financiering en onder welke voorwaarden. Deze discussie heeft geleid tot afspraken over gefaseerde aflossing van deze financiering. In het najaar van 2011 zijn ook andere aan de Eurocommerce Groep kredietverstrekkende banken gaan aandringen op het terugbrengen van de omvang van de financiering. Nadat eind 2011 enkele banken verdere financiering hadden geweigerd, is de Eurocommerce Groep in betalingsproblemen geraakt. Op 21 mei 2012 zijn de belangrijkste vennootschappen van het concern in surseance van betaling geraakt, welke surseances per 12 juli 2012 zijn omgezet in faillissementen.

2.9       Mede in verband met aangiftes wegens door de Eurocommerce Groep aan de banken verstrekte vervalste stukken, heeft in de periode van september 2013 tot november 2014 een strafrechtelijk onderzoek plaatsgehad. In dat kader is op 9 oktober 2013 onder [B] het controledossier aangaande de jaarrekeningen 2010 van de Eurocommerce vennootschappen in beslag genomen.

2.10     De vereniging voor Samenwerkende Registeraccountants en Accountants-administratieconsulenten (hierna: SRA) heeft in verband met het met de AFM gesloten convenant inzake doorlopend toezicht op de naleving van de Wet toezicht accountantsorganisaties (hierna: Wta) op 12 september en 6 december 2011 twee dossiers bij [B] getoetst. Eén van die dossiers betrof het controledossier 2010 van de Holding. Van deze toetsing is op 20 december 2011 een rapport opgemaakt. Daarin is met betrekking tot het controledossier van de Holding opgemerkt:

“Uit de beschikbare documentatie in het controledossier 2010 is in eerste instantie geconcludeerd dat uit het dossier de vakbekwaamheid van de accountant in onvoldoende mate bleek. Aanvullend is voor enkele posten een nadere onderbouwing in een aanvullend dossier opgenomen. Deze aanvullingen zijn hierna opgenomen in de kolom Retrospectieve maatregelen.

Niet gebleken is dat deze posten in 2010 fout gewaardeerd zouden zijn en is dus terecht een goedkeurende verklaring afgegeven. Sommige informatie was reeds beschikbaar op het moment van afgeven van de controleverklaring, maar was echter niet opgenomen in het dossier. Mede op grond van de beoordeling van het aanvullende dossier concluderen wij dat blijkt dat de accountant zich bij het verrichten van deze wettelijke controle houdt aan de regels ter zake van zijn vakbekwaamheid.”

2.11     Op 17 oktober 2012 heeft een ‘reviewer’ van de SRA in het kader van vermeld doorlopend toezicht een inventarisatiegesprek gevoerd met [B] naar aanleiding van het faillissement van de Holding. Van dat gesprek is een twee pagina’s tellend verslag opgemaakt, gedateerd 23 oktober 2012.

2.12     Het (toenmalig) NIVRA heeft krachtens het bepaalde in de artikelen 19 en 19a van de Wet op de Registeraccountants (oud; hierna: Wet RA) per 1 januari 2007 de Verordening Gedragscode (RA’s) (hierna: de VGC) vastgesteld. Krachtens het bepaalde in artikel A-130.7 van de VGC heeft het bestuur van het NIVRA de Nadere voorschriften controle- en overige standaarden (hierna: NVCOS) vastgesteld. De Standaarden in de NVCOS geven onder meer regels die gelden bij het uitvoeren van een controle van financiële overzichten, met - conform (de tijde van belang geldende) paragraaf 11 van de Standaard 200 - als algehele doelstellingen:

a.         Het verkrijgen van een redelijke mate van zekerheid over de vraag of de financiële overzichten als geheel geen afwijking van materieel belang bevatten die het gevolg is van fraude of fouten, om daarmee de accountant in staat te stellen om een oordeel tot uitdrukking te brengen over de vraag of de financiële overzichten in alle van materieel belang zijnde opzichten in overeenstemming met het van toepassing zijnde stelsel inzake financiële verslaglegging zijn opgesteld; en

b.           Te rapporteren betreffende de financiële overzichten en het communiceren zoals door de Standaarden wordt vereist in overeenstemming met de bevindingen van de accountant.

In dat kader wordt onder meer van de accountant geëist dat hij de relevante ethische voorschriften naleeft die betrekking hebben op een controle van financiële overzichten, waaronder begrepen de regelgeving inzake onafhankelijkheid, en dat hij de controle van een financieel overzicht met een professioneel-kritische instelling plant en uitvoert, onder toepassing van professionele oordeelsvorming, in welk verband hij voldoende en geschikte controle-informatie dient te verkrijgen teneinde het risico van een afwijking van materieel belang in dat financieel overzicht naar een aanvaardbaar laag niveau terug te brengen, waardoor de accountant in staat wordt gesteld om redelijke conclusies te trekken waarop hij zijn oordeel kan baseren - een en ander conform de paragrafen 14 tot en met 17 van Standaard 200.

3.         De klacht

3.1       Betrokkene heeft volgens klager gehandeld in strijd met de voor haar geldende gedrags- en beroepsregels.

3.2       Ten grondslag aan de door klager ingediende klacht liggen, zoals blijkt uit het klaagschrift en de daarop door en namens klager gegeven toelichting, het verwijt dat betrokkene bij de controle van de geconsolideerde jaarrekening 2010 van FSH onvoldoende zorgvuldig heeft gehandeld als bedoeld in artikel A-100.4 onder c. van de VGC, doordat betrokkene onvoldoende professioneel kritisch en met te weinig diepgang heeft gecontroleerd en controle-informatie onzorgvuldig dan wel onvoldoende heeft vastgelegd.

4.         De gronden van de beslissing

Omtrent de klacht en het daartegen gevoerde verweer overweegt de Accountantskamer het volgende. 

4.1       Op grond van artikel 33 Wet op de Registeraccountants (oud, hierna: Wet RA),en sinds 1 januari 2013 op grond van 42 van de Wet op het accountantsberoep (hierna: Wab) is de registeraccountant bij het beroepsmatig handelen onderscheidenlijk ten aanzien van zijn beroepsuitoefening onderworpen aan tuchtrechtspraak ter zake van enig handelen of nalaten in strijd met het bij of krachtens de Wet RA respectievelijk de Wab bepaalde en ter zake van enig ander handelen of nalaten in strijd met het belang van een goede uitoefening van het accountantsberoep.

4.2       Betrokkene heeft op drie gronden doen aanvoeren dat klager in zijn klacht niet-ontvankelijk dient te worden verklaard. Dienaangaande geldt het volgende.

4.2.1    Aangaande het verweer van betrokkene dat klager in strijd met de in de artikelen 39e en 39f van de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens (Wjsg) neergelegde regeling gegevens heeft verstrekt aan de Accountantskamer, geldt dat de Accountantskamer dit verweer in soortgelijke door het Openbaar Ministerie ingediende tuchtzaken heeft gewogen en heeft afgewezen [1] . Er is geen grond om daar in dit geval anders over te oordelen.

4.2.2    Wat betreft het verweer van betrokkene dat klager alle stukken uit het gehele strafdossier had moeten overleggen en dat heeft nagelaten, geldt dat de Accountantskamer ook dit verweer in soortgelijke door het Openbaar Ministerie ingediende tuchtzaken heeft gewogen en heeft afgewezen [2] . Dat betrokkene in de onderhavige procedure niet behoorlijk in de gelegenheid is verweer te voeren tegen hetgeen haar tuchtrechtelijk wordt verweten, doordat het strafdossier niet is overgelegd, is ook niet aannemelijk geworden. Gelet hierop is er geen grond om klager te verzoeken onderliggende stukken uit het strafdossier over te leggen en het ontbreken van die stukken leidt niet tot niet-ontvankelijkheid van klager.

4.2.3    Uit het voorgaande onder 4.2.2 vloeit voort dat aan de omstandigheid dat klager niet al in het klaagschrift aandacht heeft besteed aan de door betrokkene genoemde SRA-rapportage van 20 december 2011 en het door de SRA opgemaakte verslag van een inventarisatiegesprek d.d. 23 oktober 2012, geen gevolg behoeft te worden verbonden, laat staan het door betrokkene bepleite gevolg van niet-ontvankelijkverklaring, dan wel van algehele ongegrondverklaring van de klacht.

4.2.4    Tot slot, anders dan betrokkene veronderstelt, verbindt de Wtra geen sanctie aan het niet behandelen in het klaagschrift van de vraag of de klachtprocedure al dan niet is gevolgd bij de accountantsorganisatie waaraan betrokkene ten tijde van het verweten handelen en/of nalaten verbonden was dan wel bij de beroepsorganisatie. Dit geldt evenzeer voor het niet toelichten van een en ander.

4.3       Het handelen en/of nalaten waarop de klacht betrekking heeft, moet, nu dit plaats had in de periode van 1 januari 2007 tot 4 januari 2014 worden getoetst aan de in die periode geldende VGC en daarvan in dit geval het (voor alle accountants geldende) deel A en het (voor openbaar accountants geldende) deel B1.

4.4       Daarbij stelt de Accountantskamer voorop dat het in een tuchtprocedure als de onderhavige in beginsel aan klager is om feiten en omstandigheden te stellen en - in geval van (gemotiveerde) betwisting - aannemelijk te maken, die tot het oordeel kunnen leiden dat de betrokken accountant tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld.

4.5       Het gegeven dat betrokkene niet de voor de controle-opdracht verantwoordelijke accountant is geweest van de jaarrekeningen 2010 van FSH, de Holding, Projectontwikkeling en Beleggingen en dat zij bij die jaarrekeningen geen controleverklaring heeft afgegeven, brengt, anders dan betrokkene betoogt, niet al mee dat de klacht tegen betrokkene, die ten behoeve van die jaarrekeningcontrole werkzaamheden heeft verricht, ongegrond moet worden verklaard. Het staat immers vast dat zij in het kader van de controle van een aantal van deze jaarrekeningen zelfstandig werkzaamheden heeft verricht.

4.5.1    Die stelling van betrokkene gaat uit van het onjuiste uitgangspunt dat bij een controle iedere tuchtrechtelijke aansprakelijkheid van een bij een controle betrokken accountant wordt overgeheveld naar (alleen) de controlerend accountant. Elke bij een jaarrekeningcontrole betrokken accountant, ook de niet voor de controle-opdracht verantwoordelijke accountant, blijft immers steeds gebonden aan de fundamentele beginselen en dient dus zijn/haar werkzaamheden met deskundigheid en zorgvuldigheid te verrichten. Daarop is deze accountant te allen tijde tuchtrechtelijk aanspreekbaar, ook al is de voor de controle-opdracht verantwoordelijke accountant op het geheel aanspreekbaar [3] . Dat niet altijd (afzonderlijk) (bij derden) zicht bestaat op wat die bij de jaarrekeningcontrole betrokken accountant, niet zijnde de voor de controle-opdracht verantwoordelijke accountant, heeft gedaan of nagelaten, maakt dat niet anders.

4.5.2    In dit geval wordt betrokkene tuchtrechtelijk aangesproken op specifieke onderdelen van de controlewerkzaamheden waarbij zij volgens de zich in het controledossier bevindende controledocumentatie betrokken is geweest. Die betrokkenheid bestaat - in ieder geval - uit het op 26 mei 2011 dateren en ondertekenen van de onder 2.5 en 2.6 bedoelde vragenlijsten, waarin worden opgesomd de gehanteerde controlestukken, en het afwerken van bedoelde werkprogramma’s door bij de daarin vermelde controlestappen te vermelden dat zij deze stappen wanneer heeft gedaan, onder verwijzing naar onderliggende controlestukken. Betrokkene heeft daarmee vaktechnische betrokkenheid bij die controle-onderdelen gehad. Daarop is zij tuchtrechtelijk aanspreekbaar.

4.5.3    De verwijzing van betrokkene naar een eerdere uitspraak van de Accountantskamer [4] gaat mank, nu die uitspraak ziet op een andere situatie. In dat geval ging het erom wie tuchtrechtelijk kon worden aangesproken op de weigering om gespreksverslagen te verstrekken, welke beslissing expliciet bleek te zijn genomen door de

eindverantwoordelijk accountant en niet (ook) door de onder diens verantwoordelijkheid werkzame accountant.

4.6       Het verwijt van klager aan betrokkene houdt in dat betrokkene haar aan de orde zijnde werkzaamheden als bedoeld onder 2.5 en 2.6 met een onvoldoende professioneel-kritische instelling en met onvoldoende diepgang heeft verricht en verkregen controle-informatie onvoldoende heeft gedocumenteerd.

4.6.1    Klager gaat er daarbij vanuit dat de rol van betrokkene niet alleen administratief van aard is geweest. Klager heeft er in dat verband, onder verwijzing naar de hiervoor onder 2.5 en 2.6 bedoelde stukken, op gewezen dat betrokkene haar handtekening / paraaf heeft gezet, telkens ter conclusie dat de werkprogramma’s volledig zijn uitgevoerd en ter accordering dat de balansposten ‘voorraden en onderhanden werk’, ‘materiële vaste activa’ en ‘langlopende schulden’ juist, volledig en consistent aan vorig jaar, zijn weergegeven en dat geen sprake is van mogelijke discontinuïteit. Ingevolge het bepaalde in Standaard 230 ‘Controledocumentatie’ dient in het controledossier te worden vastgelegd wie de controlewerkzaamheden heeft uitgevoerd en wie de uitgevoerde controlewerkzaamheden heeft beoordeeld. Betrokkene heeft, aldus klager, de genoemde documenten afgetekend als ‘opsteller’ in de zin van paragraaf 23., aanhef en sub a. van Standaard 230, ofwel als uitvoerder van de controlehandelingen. De Accountantskamer begrijpt dat klager doelt op wat in paragraaf 9., aanhef en sub b. van de per 16 januari 2011 met onmiddellijke ingang in werking getreden Standaard 230 is voorgeschreven.

4.6.2    Betrokkene heeft aangevoerd dat zij ‘de waardering van de afgeronde projecten en ingekochte panden’ en/of ‘de verdeling tussen de langlopende en kortlopende schulden’ in de jaarrekening niet heeft gecontroleerd, dat zij met de in bedoelde werkprogramma’s beschreven controlehandelingen geen bemoeienis heeft gehad, dat zij de juistheid van die controle niet heeft kunnen beoordelen en dat zij geen indicatie had dat de controle op enig onderdeel onjuist, onvolledig en/of inadequaat was uitgevoerd. Haar werkzaamheden dienaangaande hebben zich beperkt, zo heeft zij uiteengezet, tot het op orde maken van het controledossier, door (i) de werkprogramma’s en conclusies af te tekenen, (ii) waar nodig de door het controleteam vergaarde controlestukken in te schrijven in het controledossier (met juiste dossiernummers) en (iii) de benodigde verwijzingen tussen de controlestukken te maken.

4.6.3    De Accountantskamer overweegt dat uit de in meergenoemde werkprogramma’s en vragenlijsten opgenomen namen en parafen dan wel initialen moet blijken wie de controlewerkzaamheden inhoudelijk heeft uitgevoerd. Deze documenten, zowel de letterlijke tekst als de strekking daarvan, zijn volstrekt helder. De werkprogramma’s geven op niet voor misverstand vatbare wijze weer dat degene die wordt genoemd onder ‘gedaan door’ bij de respectievelijke werkstap in het werkprogramma, het lid van het controleteam is dat de controlewerkzaamheden inhoudelijk heeft uitgevoerd en de vragenlijsten laten geen twijfel dat de betreffende vragenlijst is beantwoord en de desbetreffende gehele sectie is beoordeeld door degene die daar zijn/haar naam vermeldt en handtekening plaatst. Dit alles volgt ook uit paragraaf 9., aanhef en sub b. van Standaard 230:

Bij het documenteren van de aard, timing en omvang van de uitgevoerde controlewerkzaamheden dient de accountant vast te leggen:

a.      (…)

b.      wie de controlewerkzaamheden heeft uitgevoerd en de datum waarop deze werden afgerond;

c.      (…).

Deze bepaling laat geen ruimte voor een opvatting dat een accountant die zich beperkt tot het ‘enkel’ administratief op orde brengen van het controledossier, zich mag (laten) vermelden in de controledocumentatie als degene die de controlewerkzaamheden heeft uitgevoerd.

4.6.4    Ervan uitgaande dat betrokkene, naar zij stelt, niet zelf de in de werkprogramma’s beschreven controlewerkzaamheden heeft uitgevoerd, had zij moeten nalaten zichzelf in die controledocumenten te presenteren als uitvoerder ter zake.

4.6.5    Voor een eventuele rechtvaardiging van een vermelding van betrokkene als uitvoerder ter zake, zonder dat zij de controlewerkzaamheden heeft uitgevoerd, zou tenminste vereist zijn dat betrokkene inhoudelijk ten gronde had geëvalueerd en geconstateerd dat (bijvoorbeeld) de werkprogramma’s juist en volledig zijn uitgevoerd en de van toepassing zijnde controledoelstellingen (juistheid, volledigheid, waardering etc.) zijn bereikt en alle notities naar behoren zijn afgewerkt. Betrokkene heeft echter erkend dat zij (ook) een inhoudelijke beoordeling ter zake heeft nagelaten en dat het aan haar gerichte verzoek erop was gericht het controledossier op orde te brengen. Betrokkene heeft ter zitting desgevraagd verklaard dat zij een ‘review’ zou hebben uitgevoerd indien de controlestappen door een medewerker zouden zijn uitgevoerd, maar dat zij daar bewust van heeft afgezien omdat de controlewerkzaamheden door de voor de opdracht verantwoordelijke accountant, tevens vennoot van het accountantskantoor, zelf waren verricht, waarna zij geen aanleiding zag om de aard en diepgang van deze werkzaamheden te toetsen.

4.6.6    Met het vaststaande feit dat betrokkene ten aanzien van de onder 2.5 en 2.6 vermelde jaarrekeningposten geen inhoudelijke controlewerkzaamheden heeft verricht en dat evenmin sprake is van een inhoudelijke beoordeling van de door een ander verrichte controlewerkzaamheden, ook al is die ander zelf registeraccountant, en heeft volstaan met het administratief op orde brengen van het controledossier, terwijl betrokkene in de controledocumentatie heeft doen opnemen dat zij ten aanzien van de onder 2.5 en 2.6 bedoelde jaarrekeningposten controlewerkzaamheden heeft uitgevoerd, is daarvan de conclusie dat betrokkene bij de betreffende jaarrekeningcontrole in strijd met de voor haar geldende regelgeving heeft gehandeld, als bedoeld in de VGC en Standaard 230.

4.7       De klacht dient dan ook gegrond te worden verklaard.

4.8       Het voorgaande brengt mee dat in deze tuchtprocedure in het midden kan worden gelaten het verweer van betrokkene dat de in de voormelde werkprogramma’s en vragen-lijsten beschreven controlewerkzaamheden - desondanks - toereikend zijn uitgevoerd. De verwijzing van betrokkene naar het verweer van haar toenmalige kantoorgenoot [A], gevoerd in de zaak onder nummer 14/3295 Wtra AK, kan haar derhalve al om die reden niet baten.

4.9       Op grond van artikel 2 Wtra kan de Accountantskamer een tuchtrechtelijke maatregel opleggen. Bij de beslissing omtrent het opleggen van een tuchtrechtelijke maatregel houdt de Accountantskamer rekening met de aard en de ernst van het verzuim van de betrokkene en de omstandigheden waaronder dit zich heeft voorgedaan. Daarbij heeft de Accountantskamer er mede op gelet dat betrokkene bewust heeft afgezien van een inhoudelijke toetsing van hetgeen ter accordering aan haar is voorgelegd. Dit verwijt treft betrokkene in het bijzonder omdat bedoelde werkprogramma’s en vragenlijsten zagen op jaarrekeningenposten, die zowel absoluut als relatief gezien van groot materieel belang waren. Van betrokkene had, gezien dat belang en het gegeven dat het ging om een controlecliënt die actief was op een onder druk staande markt, een aanmerkelijke mate van oplettendheid en een professioneel-kritische opstelling mogen worden verwacht. Door dat na te laten en daardoor haar rol als bij een jaarrekeningcontrole betrokken accountant te miskennen, heeft betrokkene de in de VGC neergelegde fundamentele beginselen van deskundigheid en zorgvuldigheid en van professioneel gedrag in aanmerkelijke mate geschonden. Een dergelijke schending kan in de gegeven omstandigheden een forse tuchtrechtelijke maatregel rechtvaardigen.

Anderzijds is meegewogen dat betrokkene hiërarchisch ondergeschikt was aan de controlerend accountant, die vennoot was, en dat het, tegen de achtergrond van het aan haar gerichte verzoek om ‘het dossier administratief op orde te brengen’ en de persoon van de controlerend accountant, niet onvoorstelbaar is dat betrokkene - als pas afgestudeerd accountant, onervaren in controle en in de positie van medewerker - zich niet voldoende vrij heeft gevoeld de door de controlerend accountant zelf uitgevoerde, in de werkprogramma’s beschreven controlehandelingen op toereikendheid te toetsen. Tot slot is in haar voordeel meegewogen dat betrokkene niet eerder tuchtrechtelijk is veroordeeld.

Alles overziende acht de Accountantskamer in deze klachtzaak voldoende grond aanwezig voor het opleggen van de lichtste maatregel, zijnde de maatregel van waarschuwing. 

4.10      Op grond van het hiervoor overwogene wordt als volgt beslist.

5.         Beslissing

De Accountantskamer:

·       verklaart de klacht gegrond;

·       legt ter zake aan betrokkene de maatregel op van waarschuwing;

·       verstaat dat de AFM en de voorzitter van de Nba na het onherroepelijk worden van deze uitspraak én de uitvaardiging van een last tot tenuitvoerlegging door de voorzitter van de Accountantskamer, zorgen voor opname van deze tuchtrechtelijke maatregel in de registers, voor zover betrokkene daarin is of was ingeschreven;

·       verstaat dat betrokkene, op grond van het bepaalde in artikel 23, derde lid Wtra, het door klager betaalde griffierecht ten bedrage van € 70,-- (zeventig euro) aan hem vergoedt.

Aldus beslist door mr. W.F. Boele, voorzitter, mr. M.J. van Lee en mr. A.M. van Amsterdam (rechterlijke leden) en drs. R.G. Bosman RA en D.J. ter Harmsel AA FB (accountantsleden), in aanwezigheid van mr. M.H.B. Boksebeld, secretaris, en uitgesproken in het openbaar op 30 november 2015.

_________                                                                                          __________

secretaris                                                                                            voorzitter

Deze uitspraak is aan partijen verzonden op:_____________________________

Ingevolge artikel 43 Wtra kan tegen deze uitspraak binnen 6 weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld door het indienen van een beroepschrift bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven (adres: Postbus 20021, 2500 EA  Den Haag). Het beroepschrift dient te zijn ondertekend en de gronden van het beroep te bevatten.


[1] zie de uitspraken van 1 juli 2013 (12/1995 Wtra; ECLI:NL:TACAKN:2013:2) en van 15 september 2014 (13/2338 Wtra AK; ECLI:NL:TACAKN:2014:72)

[2] vergelijk bijvoorbeeld de uitspraken van 26 juli 2013 (12/1463 Wtra AK; ECLI:NL:TACAKN:2013:16) en van 15 september 2014 (zie voorgaande noot)

[3] zie de uitspraak van 29 juni 2015 (14/583 Wtra AK; ECLI:NL:TACAKN:2015:73)

[4] de uitspraak van 9 februari 2015 (14/1512 Wtra AK; ECLI:NLTACAKN:2015:26)