ECLI:NL:TACAKN:2014:11 Accountantskamer Zwolle 12/1343 Wtra AK

ECLI: ECLI:NL:TACAKN:2014:11
Datum uitspraak: 27-01-2014
Datum publicatie: 27-01-2014
Zaaknummer(s): 12/1343 Wtra AK
Onderwerp:
Beslissingen: Klacht niet-ontvankelijk
Inhoudsindicatie:   De eisen van een goede tuchtprocesorde brengen met zich dat een klager zoveel mogelijk zijn klachten tegen een betrokken accountant tegelijk in één tuchtprocedure aanhangig maakt, althans dat klager voorafgaand aan de mondelinge behandeling van een eerder ingediende klacht zijn overige klachten over hem bekend zijnd handelen of nalaten van de betrokken accountant heeft ingediend, in welk laatste geval het aan de Accountantskamer is om de nieuwe klacht(en) al dan niet te voegen met de reeds ingediende klacht. Zulks geldt temeer, indien, zoals in het onderhavige geval, alle klachten hun grondslag vinden in hetzelfde feitencomplex.

ACCOUNTANTSKAMER

BESLISSING ex artikel 38 Wet tuchtrechtspraak accountants (Wtra) in de zaak met nummer 12/1343 Wtra AK van 27 januari 2014 van

X ,

wonende te [plaats],

K L A G E R ,  

raadsman: mr. R.P. Gasseling,

t e g e n

Y ,

registeraccountant,

wonende te [plaats],

B E T R O K K E N E ,

raadsman: mr. A.F.J.A. Leijten.

1. Het verloop van de procedure

1.1 De Accountantskamer heeft kennisgenomen van de in deze zaak gewisselde en aan partijen bekende stukken, waaronder:

-         het op 20 februari 2012 ingekomen klaagschrift van 17 februari 2012, met bijlagen, dat aanvankelijk door de Accountantskamer als een aanvulling op een toen in behandeling zijnde klacht van klager tegen betrokkene werd opgevat, doch later - op aanwijzing van de raadsman van klager - als nieuwe klacht is aangemerkt en op 3 juli 2012 als zodanig is ingeschreven en in behandeling genomen;

-         het op 23 augustus 2012 ingekomen verweerschrift van die datum met bijlagen;

-         de op 16 november 2012 ingekomen brief van dezelfde datum van de raadsman van betrokkene, met als bijlagen twee aanvullende producties.

1.2 De Accountantskamer heeft de klacht behandeld ter openbare zitting van 30 november 2012, waarop klager, betrokkene en hun raadslieden - zoals aangekondigd - niet zijn verschenen.

2. De vaststaande feiten

Op grond van de inhoud van de gedingstukken en aan de hand van het verhandelde ter zitting stelt de Accountantskamer het volgende vast.

2.1 Betrokkene was in maart 2004 lid van de toenmalige raad van bestuur van  Accountantskantoor1 (hierna: Accountantskantoor1). Klager was via zijn praktijkvennootschap sinds 1993 verbonden aan Accountantskantoor1, zulks per 1 januari 2000 op grond van een maatschapsovereenkomst. Klager is sedert 1 april 2004 volledig arbeidsongeschikt.

2.2 Op 15 april 2009 is door de rechtbank Utrecht een vonnis tussen klager en Accountantskantoor1 gewezen, waarin voor recht is verklaard dat de maatschapsovereenkomst tussen partijen per 18 maart 2004 is geëindigd. In dat vonnis is een memo aan de raad van bestuur van Accountantskantoor1, gedateerd 18 februari 2004 (hierna: memo), weergegeven, waarin op basis van een onderzoek naar de urenverantwoording en facturering door klager over het jaar 2003 werd geconcludeerd dat de ‘geschreven’ productie van klager wezenlijk afweek van diens ‘gefactureerde’ productie, alsmede dat twijfel bestond over de zakelijkheid van bepaalde onkosten van klager, nu deze weliswaar waren geboekt op, maar niet gefactureerd aan zogenoemde ‘fake’-klanten.

2.3 Mede op grondslag van bedoeld memo heeft de toenmalige raad van bestuur de firmanten van Accountantskantoor1 op 12 maart 2004 voorgesteld het besluit te nemen de maatschap met klager te beëindigen. In de maatschapsvergadering van 18 maart 2004 heeft Accountantskantoor1 conform het bestuursvoorstel besloten. Klager heeft de juistheid van het memo bij de rechtbank Utrecht op formele gronden betwist en in hoger beroep bij het Gerechtshof Amsterdam ook bepleit dat het memo inhoudelijk onjuist is. Bij arrest van 11 september 2012 heeft het gerechtshof Amsterdam, zitting houdende te Arnhem, voormeld vonnis van de rechtbank Utrecht van 15 april 2009 bekrachtigd. 

2.4 Op 22 mei 2009 verscheen in het Financieele Dagblad (FD) een publicatie met als koptekst: “Accountantskantoor1 verwijt partner bedrog”. Deze publicatie hield onder meer in:

“Accountantskantoor1-bestuursvoorzitter Y zegt dat de facturen die ten onrechte de deur uit zijn gegaan, zijn rechtgezet. ‘Geen enkele klant heeft betaald voor werk dat niet is verricht’. Er is geen winstdeel teruggevorderd bij de partner, zegt Y, omdat de winstuitkering losstaat van de omzet. Iedere partner heeft er recht op, ‘ook als hij door omstandigheden niet kon werken’. Ook de betwiste onkosten zijn niet terug gevorderd, aldus Y. ‘omdat je dan eindeloos in debat raakt over de vraag wat zakelijk is en wat privé’.”

2.5 Op 26 februari 2009 heeft klager onder meer tegen betrokkene een tuchtklacht (procedure 1365/09.10) ingediend waarbij klager betrokkene verweet, zakelijk samengevat, dat voormeld memo door het toenmalige bestuur van Accountantskantoor1 in de maatschapsvergadering is ingebracht ter ondersteuning van het toen te nemen uitzettingsbesluit ten aanzien van betrokkene.

De toenmalige Raad van Tucht voor registeraccountants en accountants-administratieconsulenten te ‘s-Gravenhage (Raad van Tucht) heeft deze klacht behandeld ter zitting van 11 januari 2010, derhalve ruim 7 maanden na voormelde publicatie in het FD, en op 15 maart 2010 einduitspraak gedaan en klager niet ontvankelijk verklaard.

Het College van Beroep voor het bedrijfsleven (CBb) heeft bij uitspraak van 31 mei 2012 de klacht ongegrond verklaard.

2.6 Op 2 augustus 2011 heeft klager tegen betrokkene bij de Accountantskamer een tuchtklacht (11/1615 Wtra) ingediend waarin hij betrokkene onder meer verweet, zakelijk samengevat, dat deze in strijd met de waarheid onjuiste informatie aan de journalist van het FD heeft verschaft. De Accountantskamer heeft deze klacht behandeld ter zitting van 28 november 2011, derhalve ruim 30 maanden na voormelde publicatie in het FD. Op 5 maart 2012 heeft de Accountantskamer deze klacht ongegrond verklaard. Tegen de bij die uitspraak gegeven beslissing is namens klager hoger beroep ingesteld, dat echter is ingetrokken bij brief van 18 september 2012 van de raadsman van klager aan het CBb.

2.7 Op 24 oktober 2011 heeft klager tegen betrokkene bij de Accountantskamer een klacht (11/2229 Wtra) ingediend waarin hij betrokkene onder meer verweet, voor zover thans van belang en zakelijk samengevat, dat betrokkene geen afstand van voormeld memo heeft genomen. De Accountantskamer heeft deze klacht behandeld ter zitting van 26 maart 2012, derhalve ruim 34 maanden na voormelde publicatie in het FD. Op 6 juli 2012 heeft de Accountantskamer deze klacht niet-ontvankelijk verklaard.

3. De klacht

3.1 Klager verwijt betrokkene thans dat hij heeft nagelaten het FD te verzoeken de hiervoor onder 2.4 bedoelde publicatie van 22 mei 2009 te rectificeren, hoezeer de suggestieve inhoud van die publicatie volgens klager dat ook rechtvaardigde.

3.2 Door dit nalaten heeft betrokkene volgens klager enkele van de in de Verordening Gedragscode (RA’s) genoemde fundamentele beginselen geschonden en heeft hij aldus  tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld.

4. De gronden van de beslissing

De Accountantskamer  overweegt omtrent de klacht en het daartegen gevoerde verweer het volgende.

4.1 De Accountantskamer stelt vast dat onderhavige klacht moet worden geacht ingediend te zijn op 20 februari 2012, nu op die datum de klacht bij het kabinet van de voorzitter is ingekomen. Dat deze klacht pas op 3 juli 2012 als zodanig bij de Accountantskamer is ingeschreven, omdat de Accountantskamer eerst begreep dat het een aanvulling betrof van de op 24 oktober 2011 door klager ingediende klacht, doet daaraan niet af.

Geconstateerd moet derhalve worden dat onderhavige klacht is ingediend voordat de mondelinge behandeling van de klacht, genoemd onder 2.7, plaatsvond.

4.2 De Accountantskamer overweegt dat eisen van een goede tuchtprocesorde met zich brengen dat een klager zoveel mogelijk zijn klachten tegen een betrokken accountant tegelijk in één tuchtprocedure aanhangig maakt, althans dat klager voorafgaand aan de mondelinge behandeling van een eerder ingediende klacht zijn overige klachten over hem bekend zijnd handelen of nalaten van de betrokken accountant heeft ingediend, in welk laatste geval het aan de Accountantskamer is om de nieuwe klacht(en) al dan niet te voegen met de reeds ingediende klacht [1] .

Zulks geldt overigens temeer, indien, zoals in het onderhavige geval, alle klachten hun grondslag vinden in hetzelfde feitencomplex.

4.3 De Accountantskamer stelt vast dat klager reeds geruime tijd voorafgaande aan de mondelinge behandeling in de hiervoor onder 2.5 vermelde procedure bij de Raad van Tucht bekend was met de feiten waarover hij thans klaagt en dus in staat is geweest om zijn klacht bij de Raad van Tucht ruimschoots voorafgaande aan de mondelinge behandeling aan te vullen met onderhavige klacht, maar daar om hem moverende redenen niet voor heeft gekozen.

Zulks geldt evenzeer ter zake de hiervoor onder 2.6 vermelde klachtprocedure bij de Accountantskamer (11/1615 Wtra).

4.4. Op grond van het voorgaande moet de klacht niet-ontvankelijk worden verklaard, zodat de beslissing als volgt komt te luiden.

5. Beslissing

De Accountantskamer verklaart de klacht niet-ontvankelijk.

Aldus beslist door mr. M.B. Werkhoven, voorzitter, mr. W.M. de Vries en mr. R.P. van Eerde (rechterlijke leden), prof. dr. G.C.M. Majoor RA en J. Maan AA (accountantsleden), in aanwezigheid van W. Welmers, secretaris, en uitgesproken in het openbaar op 27  januari 2014.

_________                                                                                          __________

secretaris                                                                                             voorzitter

Deze uitspraak is aan partijen verzonden op:_____________________________

Ingevolge artikel 43 Wtra, juncto artikelen 31 en 32 Wet tuchtrechtspraak bedrijfsorganisatie 2004, kunnen klager, betrokkenedan wel de voorzitter van de Nba tegen deze uitspraak binnen 6 weken na verzending daarvan hoger beroep instellen door het indienen van een beroepschrift bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven, Postbus 20021, 2500 EA  Den Haag. Het beroepschrift dient te zijn ondertekend en de gronden van het beroep te bevatten.


[1] Zie onder meer de uitspraken van de Accountantskamer van 12 oktober 2012, 12/755 Wtra AK, ECLI:NL:TACAKN:2012:YH0316 en van 20 december 2012, 12/958 Wtra AK, ECLI:NL:TACAKN:2012:YH0281.