ECLI:NL:TACAKN:2014:106 Accountantskamer Zwolle 14/974 Wtra AK

ECLI: ECLI:NL:TACAKN:2014:106
Datum uitspraak: 30-10-2014
Datum publicatie: 30-10-2014
Zaaknummer(s): 14/974 Wtra AK
Onderwerp:
Beslissingen: Klacht gegrond met berisping
Inhoudsindicatie: Persoonsgericht onderzoek. Diverse klachten ongegrond. Voor een vergaande en voor klager zeer schadelijke conclusie in het rapport is er onvoldoende deugdelijke grondslag. Tussentijds delen van onderzoeksconclusies over deelvragen met opdrachtgever kan als er voldoende deugdelijke grondslag bestaat. Kritisch obiter dictum ten aanzien van korte termijn voor wederhoor en het niet opmaken van gespreksverslagen met klager. Berisping.

ACCOUNTANTSKAMER

 

 

BESLISSING ex artikel 38 Wet tuchtrechtspraak accountants (Wtra) in de zaak met nummer 14/974 Wtra AK van 30 oktober 2014 van

X ,

wonende te [woonplaats],

K L A G E R ,

raadsman mr. R.E. Gerritsen,

t e g e n

mr. drs. Y ,

registeraccountant,

kantoorhoudende te [plaats],

B E T R O K K E N E ,

raadsman: mr. J.W. van Rijswijk.

1.       Het verloop van de procedure

1.1       De Accountantskamer heeft kennisgenomen van de in deze zaak gewisselde en aan partijen bekende stukken, waaronder:

-        het op 23 april 2014 ingekomen klaagschrift van 17 april 2014, met bijlagen;

-     het op 13 juni 2014 ingekomen verweerschrift van dezelfde datum, met bijlagen.

1.2       De Accountantskamer heeft de klacht behandeld ter openbare zitting van 25 juli 2014, waar zijn verschenen - aan de zijde van klager - X in persoon, tot bijstand vergezeld van een tolk (mevrouw L. de Jong, beëdigd tolk/vertaler Engels) en van mr. R.E. Gerritsen, advocaat te Amsterdam, en - aan de zijde van betrokkene - mr. drs. Y  in persoon, bijgestaan door mr. J.W. van Rijswijk, advocaat te Amsterdam.

1.3       Klager en betrokkene hebben op deze zitting hun standpunten toegelicht en/of doen toelichten en geantwoord op vragen van de Accountantskamer. Partijen hebben daarbij pleitnotities overgelegd.

2.         De vaststaande feiten

Op grond van de inhoud van de gedingstukken en aan de hand van het verhandelde ter zitting stelt de Accountantskamer het volgende vast.

2.1     Betrokkene is sinds 5 november 1986 ingeschreven in het accountantsregister en hij is als openbaar registeraccountant verbonden aan [A] N.V. te [plaats] (hierna: [A]).

2.2       Klager was (door middel van zijn vennootschap [B]) van 8 januari 2013 tot 29 april 2013 statutair directeur van [C] B.V. (hierna: [C]).

2.3       Medio februari 2013 heeft de Raad van Commissarissen van [C] aan [A] verzocht een onderzoek te doen naar "certain allegations of potential irregularities regarding the former CEO of [C], mr. [D] and possible others". De desbetreffende opdrachtbevestiging is gedateerd 14 februari 2013. Klager zou als primair aanspreekpunt voor [A] optreden. Naar aanleiding van deze opdracht is door betrokkene op 28 maart 2013 een rapport uitgebracht.

2.4       Tijdens de uitvoering van dit eerste onderzoek is bij de Raad van Commissarissen van [C] behoefte ontstaan aan een tweede onderzoek dat betrekking zou moeten hebben op een drietal onderwerpen, waarvan er één een aantal op klager ziende aspecten betrof. Naar aanleiding van een memo van 8 februari 2013 van de heer [E] (commissaris bij [C], hierna: [E]) dat een aantal bedenkingen aan het adres van klager bevatte, heeft klager ook zelf op een onderzoek daarnaar aangedrongen. De bedenkingen van [E] hadden onder meer betrekking op het curriculum vitae van klager. Ook twijfelde [E] aan het salaris dat klager zou zijn aangeboden door [F] (hierna: [F]) en  verdacht hij klager ervan "kickbacks" te hebben ontvangen van een functionaris van [G], een zakenpartner van [C].

2.5       De opdracht tot het doen van het aanvullende onderzoek heeft geleid tot een tweede opdrachtbevestiging, gedateerd 28 maart 2013. Per e-mail van 21 maart 2013 heeft een onderzoeker van [A] de door [E] opgeworpen kwesties voorgelegd aan klager, zulks ter voorbereiding van een gesprek hierover een dag later. In de weken daarna zijn er frequente contacten geweest tussen klager en de [A]-onderzoekers. Klager leverde informatie aan die door medewerkers van betrokkene werd verwerkt.

2.6       Op 29 april 2013 heeft een aandeelhoudersvergadering ("AVA") van [C] plaatsgevonden. In de notulen van deze vergadering is opgenomen dat bij deze gelegenheid is besloten over de vraag of klager dan wel [H] - een familielid van [E] voornoemd - tot CEO zou worden benoemd en volgens die notulen hebben de houders van de meerderheid van de aandelen [H] gekozen. Klager is per 29 april 2013 als statutair directeur van [C] uitgeschreven in het Handelsregister en [H] is daarin per 1 mei 2013 als statutair directeur van [C] ingeschreven. Per factuur van 29 april 2013 heeft klager een bedrag van € 467.279,31 bij [C] in rekening gebracht. Deze factuur is niet voldaan; vanaf  29 april 2013 zijn alle betalingen van [C] aan klager gestaakt.

2.7       Op 27 mei 2013 zijn alle conceptbevindingen uit het (tweede) onderzoek, voor zover op klager betrekking hebbend, aan klager in wederhoor voorgelegd. Klager heeft hierop per e-mail van 30 mei 2013 gereageerd met een aantal opmerkingen. Op [datum] heeft betrokkene het definitieve rapport met als titel: "[titel]" (hierna: het rapport) uitgebracht. Aan het rapport is klagers reactie (genoemde e-mail van 30 mei 2013) als bijlage (“exhibit 7”) toegevoegd.

2.8       In augustus en oktober 2013 hebben klager en [C] over en weer ten laste van elkaar (derden)beslagen laten leggen. Bij vonnis van [datum] heeft de voorzieningenrechter in de rechtbank Amsterdam de door [C] ten laste van klager gelegde beslagen opgeheven en de door [C] gevorderde voorziening, strekkende tot opheffing van de ten laste van haar gelegde beslagen, afgewezen. In de gerechtelijke procedure, waarin partijen verwikkeld zijn, is op [datum] een vonnis in incident gewezen, waarbij [C] voor de duur van het geding is veroordeeld tot betaling aan klager van - onder meer - een tweetal voorschotten.

3.         De klacht

3.1       De klacht, zoals deze door Accountantskamer wordt begrepen en - blijkens het verweerschrift - ook door betrokkene is begrepen, ziet op het handelen van betrokkene bij de vervaardiging van het hiervoor onder 2.7 vermelde rapport (hierna: het rapport).

3.2       De klacht omvat een achttal onderdelen, luidende:

1)     Betrokkene heeft nagelaten in het rapport te vermelden - onder meer - welke regelgeving op hem van toepassing is.

2)     Klager was niet bekend met het feit dat betrokkene (ook) onderzoek verrichtte naar de totstandkoming, de inhoud en het gebruik van de door klager gesloten overeenkomst met [F] SA.

3)     Betrokkene heeft vergaande en evident onjuiste conclusies getrokken over het contract met [F] op basis van één contact, dat niet nader is aangeduid en gespecificeerd.

4)     Onduidelijk is waarom betrokkene een persoon opvoert, die geen rol heeft gespeeld bij de onderhandelingen over en de totstandkoming van de arbeidsovereenkomst met [F] SA; betrokkene heeft in alinea 102 van het rapport nagelaten te vermelden wie hem heeft geïnformeerd.

5)     De door betrokkene gedane constatering dat de overeenkomst tussen klager en [F] “must therefore be assumed to be falsified" ontbeert een deugdelijke grondslag.

6)     Betrokkene heeft de conclusies in het rapport verschillend geformuleerd.

7)     Betrokkene heeft met betrekking tot twee in het rapport behandelde onderwerpen inzake de Consultancy Agreement geen wederhoor ten aanzien van klager toegepast, maar de bevindingen wel gedeeld met de opdrachtgever.

8)     [A]-medewerkers hebben onder verantwoordelijkheid van betrokkene persoonlijke zaken van klager meegenomen, zonder dat daarvoor toestemming was verleend.

4.         De gronden van de beslissing

Omtrent de klacht en het daartegen gevoerde verweer overweegt de Accountantskamer het volgende.

4.1       Op grond van artikel 33 Wet op de Registeraccountants (oud, hierna: Wet RA),en sinds 1 januari 2013 op grond van artikel 42 van de Wet op het accountantsberoep (hierna: Wab) is de registeraccountant bij het beroepsmatig handelen, onderscheidenlijk ten aanzien van zijn beroepsuitoefening, onderworpen aan tuchtrechtspraak ter zake van enig handelen of nalaten in strijd met het bij of krachtens de Wet RA respectievelijk Wab bepaalde en ter zake van enig ander handelen of nalaten in strijd met het belang van een goede uitoefening van het accountantsberoep.

4.2       Het handelen en/of nalaten waarop de klacht betrekking heeft, moet, nu dit plaats had in de periode van 1 januari 2007 tot 1 januari 2014, worden getoetst aan de toen vigerende Verordening Gedragscode RA’s (hierna: VGC) en daarvan in dit geval het (voor alle accountants geldende) deel A en het (voor openbaar accountants geldende) deel B1.

4.3       Daarbij stelt de Accountantskamer voorop dat het in een tuchtprocedure als de onderhavige in beginsel aan klager is om feiten en omstandigheden te stellen en - in geval van (gemotiveerde) betwisting - aannemelijk te maken, die tot het oordeel kunnen leiden dat de betrokken accountant tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld.

4.4.1    Als verweer tegen klachtonderdeel 1), inhoudende dat betrokkene zou hebben nagelaten in het rapport te vermelden - onder meer - welke regelgeving op hem van toepassing is, in namens betrokkene - onder meer - het volgende naar voren gebracht.

Dit klachtonderdeel bevat een aantal sub-klachten, die hierna zullen worden benoemd, inclusief de weerlegging daarvan.

a. Betrokkene zou hebben nagelaten in het rapport te vermelden welke regelgeving op hem van toepassing is. Dit is onjuist. In de aanbiedingsbrief behorende bij het rapport wordt verwezen naar de engagement letter gedateerd [datum]. Hierin is op blz. 3 expliciet opgenomen dat de opdracht zal worden uitgevoerd in overeenstemming met Nederlands recht. Dit impliceert vanzelfsprekend de VGC en de NV COS.

b. Betrokkene heeft bij de ondertekening van het rapport niet vermeld dat hij registeraccountant is. Dit is juist, maar niet relevant. Er is geen enkele regel die voorschrijft dat een RA-titel bij de ondertekening van een rapportage als de onderhavige moet worden vermeld. Zeker als de rapportage in de Engelse taal wordt opgesteld is het gebruikelijk om geen titulatuur te vermelden.

c. Ten onrechte zou in het rapport geen passage zijn opgenomen die ziet op de beperking van de verspreidingskring van het rapport. Dit is onjuist. Op pagina 2 van het rapport is het volgende vermeld:

"Our report is solely intended for you and the Supervisory Board of [C]. Without our explicit written approval, our report (or any part thereof) should not be disclosed to any third party. Without our explicit written approval, it is also not allowed to quote from our report, regardless whether this is done with or without acknowledgement of its source.".

4.4.2    De Accountantskamer is van oordeel dat klager, tegenover deze weerspreking van de zijde van betrokkene, de feitelijke grondslag dan wel de tuchtrechtelijke verwijtbaarheid van het gestelde in klachtonderdeel 1) niet aannemelijk heeft gemaakt, zodat dit klachtonderdeel ongegrond moet worden verklaard.

4.5.1    Tegen klachtonderdeel 2), inhoudende dat klager niet bekend was met het feit dat betrokkene (ook) onderzoek verrichtte naar de totstandkoming, de inhoud en het gebruik van de door klager gesloten overeenkomst met [F], is namens betrokkene het volgende ingebracht.  

Dit verwijt is onbegrijpelijk en onjuist. Na een telefonische aankondiging heeft [A] per e-mail van 21 maart 2013 (productie 5) klager geïnformeerd over de onderwerpen van het onderzoek naar "remarks relating to your CV and other matters". Onder punt 7 is het contract met [F] expliciet vermeld. De in deze e-mail genoemde onderwerpen kunnen voor klager geen verrassing zijn geweest. Deze zijn namelijk ontleend aan brief van 8 februari 2013 van de heer [E], die bij X bekend was. Al op 22 maart 2013 zijn alle onderwerpen met klager besproken. Hij heeft toen geen enkel bezwaar of verbazing geuit dat (ook) het contract [F] onderwerp van onderzoek was. Het door klager in de alinea's 34 en 35 van het klaagschrift gestelde kan derhalve niet juist zijn.

4.5.2    Deze weerspreking van klachtonderdeel 2) is door of namens klager niet dan wel onvoldoende betwist. Daarom moet dit klachtonderdeel - mede gelet op hetgeen hiervoor onder 4.3 is overwogen - ongegrond worden verklaard aangezien het feitelijke grondslag ontbeert.

4.6.1 Klachtonderdeel 3), luidende dat betrokkene vergaande en evident onjuiste conclusies heeft getrokken over het contract met [F] op basis van één contact, dat niet nader is aangeduid en gespecificeerd, is namens betrokkene als volgt weersproken.

In alinea 36 van het klaagschrift wordt geconstateerd dat betrokkene "geen interview heeft gehouden met bestuurders/vertegenwoordigers van [F]". Dat is - wat betreft bestuurders - juist, maar irrelevant. Het houden van dergelijke interviews was niet nodig om een deugdelijke grondslag te verkrijgen. Dit gedeelte van de opdracht behelsde slechts een (rechttoe rechtaan) verificatie van de juistheid van het door klager gestelde bedrag van het salaris. Ter zake is door de heer [I] van [F] in een e-mail van 23 mei 2013 bevestigd dat het door klager gestelde niet in het door [F] aangeboden contract heeft gestaan. Gelet op de functie van de heer [I], namelijk HR-functionaris, was daarmee het onderzoek op dit punt afgerond.

Voor zover klager de juistheid van de inhoud van de betreffende e-mail van [F] nog steeds in twijfel trekt, wijst betrokkene er ten overvloede op, dat de inhoud wordt bevestigd door hetgeen klager als prod. 13 bij het klaagschrift heeft overgelegd. In dit (originele) contract (dat klager nimmer aan betrokkene heeft overgelegd) wordt het door [F] aan betrokkene opgegeven bedrag van € 172.000,-- expliciet genoemd. Anders dan in alinea 37 van het klaagschrift wordt betoogd, is er geen sprake geweest van "één contact" met [F], maar van meerdere contacten:

·        Op 17 mei 2013 is telefonisch contact geweest met de heer [I].

·        Per e-mail d.d. 17 mei 2013 (productie 8) is, onder referte aan het hiervoor genoemde telefoongesprek, de heer [I] het betreffende arbeidscontract toegezonden met de basisvraag: "Is dit contract inderdaad zo aangeboden door [F]?".

·        Per e-mail d.d. 21 mei 2013 (productie 8) heeft de heer [I] bevestigd dat het contract klopt.

·        Per e-mail d.d. 23 mei 2013 (productie 8) worden de heer [I] een aantal specifiekere vragen gesteld, waaronder als sub 5: "Kan [F] bevestigen dat inderdaad een salaris van € 302.000,-- exclusief bonus werd aangeboden?".

·        Op deze specifieke vraag reageerde de heer [I] per e-mail d.d. 23 mei 2013 (productie 8) als volgt: "Dit is niet correct, wij hebben hem aangeboden EUR 172.000,-- exclusief vakantiegeld en hij zou recht hebben op een jaarlijkse bonus van 30% van zijn jaarsalaris. In totaal komt dat uit op EUR 223.600,-- inclusief bonus, maar exclusief vakantiegeld".

De door betrokkene geconstateerde bevinding is juist; er is derhalve geen basis voor dit klachtonderdeel en dit dient dan ook te worden verworpen.

4.6.2    De Accountantskamer is van oordeel dat de vérgaande - en voor klager zeer schadelijke - conclusie in alinea 103 van het rapport, luidende:

“The information provided to the members of the Supervisory Board of [C] when negotiating Mr X contract with [C] was therefore not correct. The document provided by Mr X to the Supervisory Board and later to [A] must therefore be assumed to be falsified.”

niet slechts mocht worden gebaseerd op de gegevens die waren verkregen uit het contact met [F] in de persoon van [I], een  HR-medewerker bij [F], maar dat alvorens tot een dergelijke conclusie te komen minstgenomen ook die “members of the Supervisory Board” hadden moeten worden gehoord, al was het maar om van hen te vernemen of en, zo ja, welke versie van het contract met [F] hun door klager was getoond en/of overgelegd. Aannemelijk is immers dat er meer (concept)versies van dat contract bestonden, al dan niet met ingevulde bedragen en/of voorzien van een of meer handtekeningen. Het nalaten van betrokkene om bedoelde leden van de Raad van Commissarissen ter zake te (doen) horen maakt dat de vermelde conclusie een deugdelijke grondslag ontbeert en levert aldus op een schending van het fundamentele beginsel ‘deskundigheid en zorgvuldigheid’ als bedoeld in artikel A-100.4 onder c. van de VGC. Klachtonderdeel 3) moet in zoverre dan ook gegrond worden verklaard.

4.6.3    Klachtonderdeel 4), inhoudende dat onduidelijk is waarom betrokkene een persoon opvoert die geen rol heeft gespeeld bij de onderhandelingen over en de totstandkoming van de arbeidsovereenkomst met [F], nu betrokkene in alinea 102 van het rapport heeft nagelaten te vermelden wie hem heeft geïnformeerd, mist zelfstandige betekenis in het licht van hetgeen hiervoor met betrekking tot klachtonderdeel 3) is besproken en gegrond geacht. Het kan daarom hier verder onbesproken blijven. Overigens staat in alinea 100 van het rapport vermeld dat de desbetreffende persoon was: “Mr. [I] of [F]’s HR department”.

4.6.4    Klachtonderdeel 5), inhoudende dat de door betrokkene gedane constatering dat de overeenkomst tussen klager en [F] “must therefore be assumed to be falsified" ontbeert een deugdelijke grondslag, mist eveneens zelfstandige betekenis in het licht van hetgeen hiervoor met betrekking tot klachtonderdeel 3) is besproken en gegrond geacht. Het kan daarom hier ook verder onbesproken blijven.

4.7.1    Klachtonderdeel 6), luidende dat betrokkene de conclusies in het rapport verschillend heeft geformuleerd, is namens klager als volgt toegelicht.

Klager constateert dat betrokkene de conclusies in het rapport verschillend heeft geformuleerd. Zo is in alinea 103 vermeld:

The information provided to the members of the Supervisory Board of [C] when negotiating Mr. X contract with [C] was therefore not correct. The document provided by Mr. X to the Supervisory Board and later to [A] must therefore be assumed to be falsified.

In de slotparagraaf is een conclusie met een andere inhoud en strekking opgenomen:

[F]: from the documents provided to us and our subsequent contact with [F] it appeared that the document provided to us by mr. X was falsified and that the information given to the Supervisory Board of [C] was not correct.

Onbegrijpelijk en ondoorgrondelijk is dat betrokkene dergelijke verschillende stellingen inneemt, daargelaten het feit dat betrokkene in het geheel geen onderzoek heeft gedaan naar de "information provided to the members of the Supervisory Board of [C] when negotiating Mr X contract with [C]". De conclusie dat de verschafte informatie niet correct was ontbeert elke feitelijke grondslag. Betrokkene richt zich in de laatste alinea immers op de aan hem verstrekte overeenkomst (niet door klager overhandigd). Relevant is slechts de aan de twee leden van de Raad van Commissarissen, [J] en [K[, gegeven informatie voorafgaand aan de totstandkoming van de CA en hetgeen zij hierover hebben verklaard. Gedegen onderzoek daargelaten.

Voorts is ernstig te nemen dat het onderzoek van betrokkene ook faalt op het punt van de inhoud van de [F] arbeidsovereenkomst, die leert dat salaris, bonus en overige emolumenten zoals een pensioentoezegging een contante waarde opleveren die veel hoger

was dan het door [C] met X afgesproken salaris van circa € 307K. Had betrokkene dit onderzocht, dan zou zijn gebleken dat de waarde van dat contract een bedrag van € 460K jaarlijks beloopt. Klager constateert dan ook dat betrokkene inconsistent is in het weergeven van zijn bevindingen, niet relevante conclusies trekt, gebrekkig onderzoek naar de feiten doet en conclusies trekt die in strijd zijn met de waarheid.

4.7.2    Dit klachtonderdeel 6) is namens betrokkene als volgt weersproken.

Klager wijst op een vermeend verschillende formulering in de alinea's 103 en 137 (concluding remarks) van het rapport. Het ontgaat betrokkene waarom deze twee formuleringen een "andere inhoud en strekking" (alinea 49 klaagschrift) zouden bevatten. In alinea 103 van het rapport staat exact wat klager in wederhoor is voorgelegd (prod. 9 bij het klaagschrift al. 47). In alinea 102 van het rapport is de reactie van klager op deze passage verwoord. De in wederhoor voorgelegde bevinding, alsmede X reactie in wederhoor heeft geleid tot de formulering zoals opgenomen in alinea 137 van het rapport.

In alinea 51 van het klaagschrift wordt gerefereerd aan een berekening die niet nader wordt onderbouwd, zodat betrokkene - voor zover dit al enige relevantie zou hebben - hier niet op kan reageren. Zoals hiervoor al is opgemerkt, heeft betrokkene nimmer het werkelijk met [F] afgesloten contract ontvangen. Betrokkene constateert bovendien dat deze documenten noch in een fase van het onderzoek noch in wederhoor zijn overgelegd.

4.7.3    De Accountantskamer heeft hiervoor bij de bespreking van klachtonderdeel 3) al geconstateerd dat de conclusie van betrokkene in alinea 103 van het rapport een deugdelijke grondslag ontbeert. Voor zover in het onderhavige klachtonderdeel 6) ook daarover wordt geklaagd, heeft dat in het licht van klachtonderdeel 3) geen zelfstandige betekenis en kan een (verdere) bespreking hier achterwege blijven.

Dat het betrokkene ontgaat waarom de twee formuleringen (die in alinea 103 en die in alinea 137, tweede bullet) een andere inhoud en strekking hebben, moet echter als zorgelijk worden aangemerkt. Het is immers evident dat het in eerstgenoemde formulering gaat om informatie “provided to the members of the Supervisory Board” en in de tweede om informatie “provided to us” (waar met “us” betrokkene en zijn team worden bedoeld, begrijpt de Accountantskamer). Nu betrokkene niet wist welke informatie was verstrekt aan de “members of te Supervisory Board”, reeds omdat hij daarnaar geen onderzoek had gedaan, kon hij onmogelijk de conclusie trekken dat dit dezelfde informatie was als die, welke aan hem en zijn team was verstrekt. Ook de conclusie in alinea 137, achter de  tweede bullet, mist daarom een deugdelijke grondslag. Ook hier levert dit op een schending van het fundamentele beginsel ‘deskundigheid en zorgvuldigheid’ als bedoeld in artikel A-100.4 onder c. van de VGC. Overigens, het feit dat betrokkene zijn conclusie aan klager voor wederhoor heeft voorgelegd, ontslaat betrokkene niet van zijn verantwoordelijkheid om een deugdelijke grondslag voor die conclusie te hebben.

Klachtonderdeel 6) moet in zoverre dan ook gegrond worden verklaard.

4.8.1    Met betrekking tot klachtonderdeel 7) inhoudende dat betrokkene met betrekking tot twee in het rapport behandelde onderwerpen inzake de Consultancy Agreement geen wederhoor ten aanzien van klager heeft toegepast, maar de bevindingen wel heeft gedeeld met de opdrachtgever, is namens klager het volgende naar voren gebracht.

Het is een registeraccountant slechts toegestaan zijn bevindingen te delen met de opdrachtgever na wederhoor. Klager is op gronden ontslagen die samenhangen met de bevindingen in het rapport van betrokkene. [C] heeft in de kern twee argumenten aangevoerd:

-        De CA is niet rechtsgeldig tot stand gekomen door middel van een rechtsgeldig besluit van een vennootschapsorgaan (hetgeen op evidente wijze is weerlegd);

-        De CA is nietig/vernietigbaar omdat X een document zou hebben gebruikt dat "falsified" was, zulks ten behoeve van de totstandkoming van de CA en het afgesproken jaarbeloning ad circa € 307K.

Met betrekking tot deze onderwerpen heeft betrokkene niet het beginsel van wederhoor toegepast ten aanzien van X, doch de bevindingen wel al gedeeld met de opdrachtgever. Zie de tussenrapportage (bijlage9). Dit is verwijtbaar.

Uit een op 24 mei 2013 door [C], middels haar advocaat, aan X verzonden brief (bijlage 44)blijkt dat [C] reeds kennis heeft gekregen van (voorlopige) bevindingen van betrokkene voordat het beginsel van hoor en wederhoor op X was toegepast. Daargelaten dat het X niet kenbaar was dat een dergelijk onderzoek naar hem liep.

4.8.2    Hiertegen is van de zijde van betrokkene het volgende aangevoerd.

Klager stelt in alinea 53 dat het een registeraccountant slechts toegestaan is zijn bevindingen te delen met de opdrachtgever na wederhoor en dat betrokkene zonder wederhoor te hebben toegepast (voorlopige) bevindingen met [C] zou hebben gedeeld. In dat kader verwijst klager naar prod. 9 bij het klaagschrift, een document gedateerd 27 mei 2013. De brief waaruit klager meent te kunnen afleiden dat (voorlopige) bevindingen zijn gedeeld, dateert echter van 24 mei 2013, zodat alleen al uit de volgorde der dingen afgeleid kan worden dat het document van 27 mei niet gebruikt kan zijn voor de brief van mr. [L]. Het document van 27 mei, dat gevoegd is met informatie van [F] ontvangen op 23 mei (productie 8), is het document dat klager in het kader van wederhoor op 27 mei is voorgelegd. De brief van mr. [L] gaat in op twee bevindingen die ook in het definitieve rapport (prod. 10 bij klaagschrift) worden behandeld:

"a past in the Army"(hfdst. 5.2) en "Possible kick backs"(hfdst. 5.8).

Klager stoort zich, zo blijkt uit de klacht, echter aan het woord "falsified" en een opmerking over de jaarbeloning ad € 307.000,--. Die aspecten worden in de brief van mr. [L] echter niet behandeld.

Betrokkene ontkent ter zake onzorgvuldig te hebben gehandeld. Maar alvorens dat verder uit te werken merkt betrokkene eerst nog het volgende op. In al. 53 klaagschrift stelt klager dat het een registeraccountant slechts toegestaan is zijn bevindingen te delen met de opdrachtgever na wederhoor. Het is betrokkene niet duidelijk of klager hier nu betoogt dat het verstrekken van informatie aan de opdrachtgever ten principale niet is toegestaan voordat wederhoor heeft plaatsgevonden, of dat klager hem hier alleen verwijt dat bepaalde bevindingen al aan de opdrachtgever waren verstrekt, zonder dat hij in de gelegenheid is gesteld op die specifieke bevindingen te reageren. Betrokkene vermoedt het tweede, maar hecht eraan toch een enkel woord te wijden aan het eerste, meer principiële onderwerp.

Klagers stelling dat - kort gezegd - ten principale altijd wederhoor moet worden toegepast, is onjuist. Over het al dan niet moeten toepassen van wederhoor heeft wijlen prof. H. Blokdijk RA in zijn boekje 'Tuchtrechtspraak voor accountants' in hoofdstuk 9.2.4 dat handelt over de noodzaak tot hoor en wederhoor onder meer het volgende geschreven:

" .. ... Dit heeft de mening doen postvatten dat bij opdrachten op basis

waarvan de opdrachtgever een derde wenst aan te spreken,

hoor en wederhoor moet worden toegepast. De tuchtrechter heeft

echter keer op keer gesteld dat hoor en wederhoor geen doel op

zich is, maar een middel om tot een deugdelijke grondslag voor het

rapport te komen JT 2004-47 en vele malen nadien). Zo stelt de

tuchtrechter reeds in JT1994-35 dat in zijn algemeenheid de opvatting

onjuist is dat een verklaring deugdelijke grondslag ontbeert

als geen hoor en wederhoor is toegepast; dit is zeer vaak herhaald.

Zo concludeert het CBb in JT2005-07 dat de accountant een deugdelijke

grondslag had verkregen door uitsluitend de desbetreffende

administratie te onderzoeken; een soortgelijk oordeel velde het

Cbb in JT 2005-55. ".

Betrokkene wil zich in het kader van dit verweerschrift niet in abstracto buigen over de vraag in welke gevallen nu wel en niet het toepassen van wederhoor noodzakelijk is, maar constateert onder verwijzing naar het vorenstaande dat de opmerking van klager niet juist is.

Over de onderwerpen "a past in the Army" en "possible kickbacks" is de opdrachtgever op enig moment tijdens het onderzoek over de voortgang geïnformeerd. De gang van zaken rond beide onderwerpen was als volgt.

Nadat de heer [M] - zoals eerder opgemerkt - op 21 maart 2013 de te onderzoeken onderwerpen met klager had gedeeld en (op 22 maart 2013) toegelicht, kwam de informatieverstrekking door klager op gang. De verkregen informatie werd door [A] als zodanig opgetekend en op deze wijze kwam het hoofdstuk van het rapport tot stand dat zag op "a past in the Army". Op 4 april 2013 (15.39 uur) stuurde de heer [M] een e-mail bericht aan de heer X (productie 10) met voor zover hier relevant de volgende tekst:

"Hi X,

Hope you are doing well and making progress in Russia. A few items for consideration:

- …..

- In the meantime we are working on our report and drafted some text regarding your credentials, which we would like to discuss.

Are you in [plaats] tomorrow and can we meet at about 12?

In that framework: We are awaiting the second CV (the one you used when coming back to [C]) and documentation regarding [F], as discussed last week.

Thanks and regards,

[M]" .

Dat gesprek heeft op 5 april plaatsgevonden en de heer [M] had bij die gelegenheid een draft versie van het rapport - dat voor zover mogelijk opgesteld was - gedateerd 3 april 2013 - bij zich. De heer [M] heeft de opgestelde teksten doorgenomen met klager, die zich in grote lijnen met de tekst aangaande zijn militaire verleden kon vinden. Tijdens dit gesprek zijn op verzoek van klager beperkte wijzigingen doorgevoerd.

Vergeleken met de oorspronkelijke tekst over dit onderwerp zijn namelijk twee zinnen geschrapt, en is een zin in beperkte mate aangepast. Zoals gesteld, in goed overleg is met klager gekozen voor de tekst zoals die uiteindelijk gerapporteerd is. In wederhoor heeft klager geen verdere op- en/of aanvulling gegeven op de tekst zoals die voorlag. Die instemming verbaasde niet, nu alle informatie aan klager was ontleend, met hem gedeeld en door hem geaccordeerd.

Op 12 april 2013 is de opdrachtgever voor de eerste keer geïnformeerd over de status van het onderzoek (klaagschrift prod. 8). Een aantal onderwerpen is aangeduid als "covered", en in een aantal gevallen is aangegeven op welke wijze dat is gebeurd (certificates/evidence received). Covered op dat moment waren de vragen waarop klager inmiddels antwoord had gegeven, waarvan de resultaten door [A] aan het papier waren toevertrouwd en in wederhoor met klager waren besproken (namelijk op 5 april 2013). Een aantal vragen bleef echter vooralsnog onbeantwoord. Aangegeven werd welke onderwerpen "outstanding" waren.

Het onderzoek naar de vraag inzake de vermeende kickbacks, die te maken zouden hebben met [G] B.V., liep intussen ook. Een aantal personen is in het kader van dit gedeelte van het onderzoek geïnterviewd. Regelmatig is met klager over dit onderwerp gesproken en daarbij is hij op de hoogte gehouden van de vorderingen in dit onderzoek. De in het kader van dit onderzoek geïnterviewde personen ontkenden dat er kickbacks betaald zouden zijn, hetgeen ook gecommuniceerd is met klager. Tegen het einde van dit gedeelte van het onderzoek schreef de heer [M] in de lijn zoals hierboven besproken op 25 april 2013 een mail bericht aan Klager om een resterende vraag beantwoord te krijgen:

"Hi X,

I need a few words from you on a question that remains (I have not asked you before). We have spoken to you, [N] and [O], a.o. on the subject of datacontainers in Africa. All versions allign, so dont worry. In order to have a complete history however, I was wondering why you actually helped John with the possible set up of facilities in Africa? If there was no financial interest, why would you do that? Can you please describe thaI for me?

Many thanks,

Michel".

Ongeveer twee uur later reageert de heer X met het volgende mailbericht (productie 11):

"Michel

I will try to answer quickly as I am working from my phone. John was a close working colleague of mine who was also being pushed out of the company by the previous management board, the same as me. We were all fed up and despondent with the situation. I had the security of knowing I had a number of opertunties, however John was stuck and wanted to develop something for himself in Arfica. He asked me for help and I offered knowing his situation. I would do the same for anyone as I am a firm believer in treating good people the way I would like to be treated. I hope this answers your question.

X" .

Het onderzoek leidde ertoe dat naar de mening van [A]:

"Considering the above we conclude that there in fact was cooperation between Messrs [O] and X, in the conceptual phase, on starting a datacenter in Africa by Mr [O]. We have not established further involvement of Mr X other than serving as an interphase (“interface”, begrijpt de Accountantskamer) between Mr [N] and Mr [O]. The business did not materialize."

Los van de vraag of dit punt überhaupt vatbaar is voor wederhoor (het letterlijke antwoord van klager werd opgenomen in het rapport), vond met klager gedurende het onderzoek voortdurend overleg plaats over de status en de vorderingen. Na elk gesprek dat [A] voerde werd met klager overlegd op de stoep van het kantoor van [C], zo ook na de gesprekken met de heren [N] en [O]. De verhoudingen tussen de onderzoekers van [A] en klager waren ronduit goed. Klager is van elk aspect van het onderzoek in voortdurend contact, voor zover het onderzoek hem betrof twee maal in wederhoor, op de hoogte gehouden en met zijn op- en aanmerkingen is rekening gehouden.

Inmiddels was eind april 2013 het onderzoek afgerond met uitzondering van één onderwerp: relevante bepalingen uit het [F]contract bleven ongewis.

In de loop van mei 2013 heeft de (nieuwe) directie van [C] betrokkene gevraagd naar de status van het onderzoek. Betrokkene heeft een nieuwe statusupdate verstrekt. In die statusupdate is onder meer het mailbericht dat de heer [M] van klager had ontvangen op 25 april letterlijk geciteerd als antwoord op de vraag "why Mr X would help Mr [O] is setting up his own business". Mr. [L] refereert onder h. van zijn brief (klaagschrift prod. 44) kennelijk aan dit e-mailbericht van klager. Betrokkene heeft uiteraard geen verantwoordelijkheid voor de kwalificatie die mr. [L] aan de reactie van klager geeft (the nerve to inform/phylanthropy); die zijn voor rekening van mr. [L].

Uiteindelijk heeft klager in zijn reactie in wederhoor d.d. 30 mei 2013 (productie 6) inzake de "possible kickbacks" geen enkele reactie gegeven; hij stemde volledig in met de tekst zoals die hem was voorgelegd.

Uit het vorenstaande blijkt dat betrokkene op een zeer zorgvuldige wijze beide onderwerpen in zijn onderzoek heeft betrokken en slechts informatie met zijn opdrachtgever heeft gedeeld waarvoor hij voldoende grondslag had. De reactie van de heer X in wederhoor spreekt ter zake boekdelen.

4.8.3    De Accountantskamer acht op grond van deze uitvoerige weerspreking van klachtonderdeel 9), die van de zijde van klager niet dan wel onvoldoende is betwist, aannemelijk dat betrokkene voldoende deugdelijke grondslag had voor de informatie over klager die hij - blijkens de brief van mr. [L] van 24 mei 2013 - met zijn opdrachtgever [C] heeft gedeeld, dit ondanks het feit dat deze informatie nog niet voor wederhoor aan klager was voorgelegd. Het toepassen van wederhoor is immers geen voorwaarde voor een deugdelijke grondslag en in dit geval waren door of namens betrokkene voldoende andere activiteiten - waaronder contact met klager zelf - ter verificatie van die informatie verricht en was zodoende voldoende rekening gehouden met de belangen van klager. Klachtonderdeel 7) moet daarom ongegrond worden verklaard.

4.8.4    Hoewel daarover niet uitdrukkelijk is geklaagd, merkt de Accountantskamer ten overvloede op dat betrokkene ter zake bij de totstandkoming van het rapport niet zorgvuldig heeft gehandeld omdat - naar ter zitting aannemelijk is geworden -

a)     klager wel een heel korte termijn voor wederhoor inzake de definitieve rapportage is gegund en

b)     van de gesprekken met klager geen verslagen zijn opgemaakt, laat staan bewaard, hetgeen, gezien de omstandigheden, wel van betrokkene verlangd mocht worden.

4.9.1    Klachtonderdeel 8), inhoudende dat [A]-medewerkers onder verantwoordelijkheid van betrokkene persoonlijke zaken van klager hebben meegenomen, zonder dat daarvoor toestemming was verleend, is namens klager in het klaagschrift als volgt toegelicht.

Dit klachtonderdeel ziet op het feit dat onder verantwoordelijkheid van betrokkene persoonlijke zaken van klager, waaronder diploma's, correspondentie, persoonlijke documenten en goederen, door medewerkers van [A] zijn meegenomen uit de werkkamer

van klager. Daarvoor heeft klager geen toestemming gegeven, noch voor afgifte getekend. Betrokkene is gehouden tot onverwijlde afgifte van deze aan klager persoonlijk toebehorende zaken. Door dit na te laten heeft betrokkene ernstig onzorgvuldig en verwijtbaar gehandeld jegens klager.

4.9.2    Namens betrokkene is in het verweerschrift het volgende hiertegenover gesteld.

Klager stelt in al. 55 klaagschrift dat door [A]-medewerkers "persoonlijke zaken van klager, waaronder diploma's, correspondentie, persoonlijke documenten en goederen" uit zijn werkkamer zouden zijn meegenomen. Hiervoor zou klager geen toestemming hebben gegeven. Daar wordt aan toegevoegd:

"Betrokkene is gehouden tot onverwijlde afgifte van deze aan klager persoonlijk toebehorende zaken. Door dit na te laten heeft betrokkene ernstig onzorgvuldig en verwijtbaar gehandeld jegens klager. "

Betrokkene heeft geen enkele persoonlijke zaak etc. uit de werkkamer van X meegenomen en om die reden moet ook dit klachtonderdeel worden verworpen. Betrokkene merkt in dit kader nog het volgende op:

1. Kort na eerste bestudering van het klaagschrift heeft ondergetekende, in een e-mail gedateerd 14 mei 2014 (productie 12) aan de raadsman van klager, namens betrokkene het volgende geschreven:

"Uit de door u tegen de heer Y ingediende tuchtklacht leid ik uit het gestelde in al. 55 af dat de heer X meent dat [A] bepaalde stukken onder zich heeft die de heer [A] toebehoren en die [A] zou moeten afgeven. Kunt u preciseren op welke stukken de heer X doelt? Voor zover mij bekend beschikt [A] in het kader van het onderzoek over vier certificaten van een opleiding en een ongetekend contract met [F] welke stukken de heer X zelf op 17 april 2013 in Moskou aan [A] heeft overhandigd. Ziet al. 55 wellicht op deze stukken; als dat zo zou zijn en de heer X wil deze door hem aan [A] afgegeven stukken terug hebben, dan zal ik daar per omgaande voor zorgdragen. Mocht de heer X op andere stukken doelen dan verneem ik dat graag spoedig. ".

2. In een e-mail gedateerd 15 mei 2014 (productie 13) reageerde de advocaat van klager op de onder 1 genoemde e-mail met de opmerking dat hij het verzoek aan klager om aan te geven om welke documenten het gaat, "direct" heeft doorgeleid aan klager.

3. In de brief gedateerd 27 mei 2014 (productie 14) heeft ondergetekende de advocaat van klager onder meer geattendeerd op het feit dat nog steeds geen inhoudelijke reactie is ontvangen op het onder punt 1 genoemde verzoek.

4. Per brief gedateerd 28 mei 2014 (productie 18) reageerde de advocaat van klager hierop met de opmerking dat hij de beantwoording daarvan ter hand zal nemen "na kennis te hebben kunnen nemen van het verweer dat namens de heer Y RA binnenkort zal worden ingediend bij de Accountantskamer" .

Met name de laatstgenoemde brief maakt duidelijk dat klager helemaal niet zit te wachten op de betreffende documenten, welke dat dan ook mogen zijn, en dat zijn verzoek om deze "onverwijld" te retourneren zinledig is. Tot op de dag van ondertekening van dit verweerschrift is ter zake niet meer vernomen van/namens klager. Klager blijft eenvoudigweg in gebreke om aan te geven op welke documenten hij doelt. Het formuleren

van een klacht hierover aan het adres van Betrokkene is dan ook een gotspe.

4.9.3    De Accountantskamer overweegt met betrekking tot dit klachtonderdeel als volgt.

Ter zitting is van de zijde van betrokkene (aan de hand van alinea 48 van de pleitnota) betoogd - zakelijk weergegeven - :

-        dat bij gelegenheid van een kort gesprek met een medewerker van betrokkene door klager de box met diens persoonlijke bezittingen is ‘doorgelopen’ om een vraag te beantwoorden ten aanzien van de certificaten van zijn opleidingen;

-        dat klager toen aan die medewerker van betrokkene toestemming heeft gegeven alle stukken te kopiëren, waaronder ook verschillende versies van de onderhandelings-contracten met [F], ook de ongetekende versies;

-        dat (de Accountantskamer begrijpt: de kopieën van) deze stukken door [A] zijn meegenomen en niet meer terugbezorgd.

Omdat het in klachtonderdeel 8) gaat om persoonlijke zaken van klager die zijn meegenomen zonder dat daarvoor toestemming was verleend, heeft het kennelijk geen betrekking op evenbedoelde persoonlijke bezittingen van klager, voor het meenemen waarvan hij immers toestemming had gegeven. Nu klager in het klaagschrift en/of ter zitting niet - noch eerder, ondanks herhaaldelijk aandringen van de zijde van betrokkene - heeft vermeld op welke “persoonlijke zaken” dan wel wordt gedoeld, moet klachtonderdeel 8) ongegrond worden verklaard, omdat de feitelijke grondslag ervan niet aannemelijk is geworden.

4.10     Als de Accountantskamer (een onderdeel van) een klacht geheel of gedeeltelijk gegrond verklaart, kan zij een maatregel opleggen. Bij de keuze van de op te leggen maatregel houdt de Accountantskamer rekening met de aard en de ernst van het verzuim en de omstandigheden waaronder het is begaan. Meegewogen wordt ook of de betrokken accountant al eerder tuchtrechtelijk is veroordeeld. In deze zaak is betrokkene al te lichtvaardig overgegaan tot het trekken van conclusies, waarin klager ook wordt beticht van het gebruik maken van vervalste (“falsified”) documenten, zulks met alle mogelijke (ernstige) gevolgen voor klager van dien. Dit alles afwegend en in aanmerking nemend de omstandigheid dat betrokkene ter zitting onvoldoende blijk heeft gegeven de ernst van het verzuim in te zien, acht de Accountantskamer oplegging van de maatregel van berisping passend en geboden.

4.11     Op grond van al het hiervoor overwogene dient als volgt te worden beslist.

5.         Beslissing

De Accountantskamer:

-        verklaart de klacht in de onderdelen 3) en 6) gegrond in voege als hiervoor omschreven;

-        legt ter zake aan betrokkene op de maatregel van berisping;

-        verklaart de klacht in de overige onderdelen, voor zover daaraan zelfstandige betekenis was toe te kennen, ongegrond;

-        verstaat dat de AFM en de voorzitter van de Nba, na het onherroepelijk worden van deze uitspraak én de uitvaardiging van een last tot tenuitvoerlegging ervan door de voorzitter van de Accountantskamer, ingevolge artikel 9, tweede lid juncto 47 Wtra, zorgen voor opname van deze tuchtrechtelijke maatregel in de registers bedoeld in artikel 1, onder i. Wtra, voor zover betrokkene daarin is of was ingeschreven;

-        verstaat dat betrokkene, op grond van het bepaalde in artikel 23, derde lid Wtra het door klager betaalde griffierecht ten bedrage van € 70,-- (zeventig euro) aan klager vergoedt.

Aldus beslist door mr. M.B. Werkhoven, voorzitter, mrs. E.F. Smeele en A.D.R.M. Boumans (rechterlijke leden), Th.A. Verkade RA en A.M.H. Homminga AA (accountantsleden), in aanwezigheid van W. Welmers, secretaris, en uitgesproken in het openbaar op 30 oktober 2014.

_________                                                                                          __________

secretaris                                                                                            voorzitter

Deze uitspraak is aan partijen verzonden op:_____________________________

Ingevolge artikel 43 Wtra, juncto artikelen 31 en 32 Wet tuchtrechtspraak bedrijfsorganisatie 2004, kunnen klager en betrokkenedan wel de voorzitter van de Nba tegen deze uitspraak binnen 6 weken na verzending daarvan hoger beroep instellen door het indienen van een beroepschrift bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven, Postbus 20021,

2500 EA  Den Haag. Het beroepschrift dient te zijn ondertekend en de gronden van het beroep te bevatten