ECLI:NL:TACAKN:2013:23 Accountantskamer Zwolle 12/1524 Wtra AK

ECLI: ECLI:NL:TACAKN:2013:23
Datum uitspraak: 19-08-2013
Datum publicatie: 19-08-2013
Zaaknummer(s): 12/1524 Wtra AK
Onderwerp:
Beslissingen: Klacht ongegrond
Inhoudsindicatie:   Sobi-klacht tegen de accountant die de jaarrekeningen 2008 en 2009 van Vestia heeft gecontroleerd. Het tegen die klacht, voor zover het de jaarrekening 2008 betreft, opgeworpen formele verweer van niet-ontvankelijkheid is ongegrond. Het enkele feit dat de jaarrekening 2008, inclusief goedkeurende verklaring en het jaarverslag, op de website van Vestia is geplaatst, leidt er niet toe dat klaagster daardoor op de hoogte is geraakt, van wat zij nu betrokkene verwijt. Anders dan betrokkene betoogt, is de Accountantskamer bevoegd zich een oordeel te vormen of hij tot een goedkeurende verklaring heeft kunnen komen, waarbij betrokkene bij zijn controle een zekere beoordelingsruimte over de verenigbaarheid van de jaarrekening met de regels van het gekozen stelsel van verslaglegging moet worden gelaten, die groter is naarmate de te hanteren normen in het maatschappelijk verkeer minder duidelijk vastleggen. Het komt er daarbij aan of de jaarrekening voldoet aan het inzichtvereiste van artikel 2:362 BW en de aan bij of krachtens de wet gestelde voorschriften. Daarbij kan Richtlijn 290 voor de jaarverslaggeving van belang zijn. In voldoende mate is gebleken dat betrokkene actief, bewust op kritische wijze heeft getoetst of de voor de derivatenportefeuille gekozen en gebruikte waarderings- en verslaggevingsgrondslag van kostprijshedge accounting passend was en dat de controle van de derivatenportefeuille met voldoende diepgang is uitgevoerd. Op zich is verdedigbaar de stelling van klaagster dat het karakter en het gebruik van andere dan eenvoudige rentederivaten niet voldoet aan de voorwaarden voor kostprijshedge accounting. Bij nadere beschouwing moet echter worden geoordeeld dat betrokkene mocht menen dat kostprijshedge accounting voor alle derivaten verdedigbaar en dus aanvaardbaar was. Daarvoor is onder meer redengevend dat waardering tegen reële waarde het inzicht niet had vergroot, dat aan die waardering de complicatie kleeft dat bij uitoefening van een optie op een renteswap de accounting daarvan op basis van reële waarde dient te worden gestaakt, dat er geen reden was voor twijfel over de continuïteit, dat RJ 290 betreffende kostprijshedge accounting niet eenvoudig is, niet steeds eenduidig is geformuleerd en ruimte laat voor meer dan één oplossing, dat de wetgever geen nadere regels had gesteld of kostprijshedge accounting voor sommige of alle typen van derivaten voor woningcorporaties heeft beperkt of uitgesloten en dat er geen rechtspraak voorhanden was die dwingend noopte tot een nu door klaagster voorgestane engere en meer kritische interpretatie van de voorwaarden voor waardering van derivaten op basis van kostprijs. De inhoud van het financieel statuut van Vestia stond niet in de weg aan het gebruik van meer complexe rentederivaten, terwijl het enkele feit dat de marktwaarde van die meer complexe derivaten negatief is, niet betekende dat die meer complexe derivaten zich diskwalificeerden voor toepassing van kostprijshedge accounting. Als het gaat om het aan rentederivaten verbonden liquiditeitsrisico van het moeten storten van gelden als onderpand voor toekomstige verplichtingen is gesteld noch gebleken dat er een relevant verschil bestond tussen de reguliere renteswaps en de meer complexe rentederivaten. Er zijn samenvattend geen dwingende normen voor de conclusie dat de derivaten in de boekjaren 2008 en 2009 hadden moeten worden opgenomen in de (balans van de) jaarrekeningen van Vestia. Gesteld noch gebleken is dat de op basis van kostprijshedge accounting buiten de balans gelaten derivatenportefeuille niet voldoende is toegelicht en die toelichting onvoldoende inzicht zou geven. De toelichting gaf voldoende inzicht in welke mate Vestia blootstond aan rente- en kasstroomrisico en het daaruit voortvloeiende liquiditeitsrisico voor Vestia. Het was wellicht te verkiezen geweest dat de rentegevoeligheid in de toelichting concreet cijfermatig was onderbouwd, doch het nalaten daarvan is ook verdedigbaar en dus aanvaardbaar te achten. Onjuist is het verwijt dat een grondslagwijziging heeft plaatsgevonden. De conclusie is dat de klacht in al haar onderdelen ongegrond is.  

ACCOUNTANTSKAMER

BESLISSING ex artikel 38 Wet tuchtrechtspraak accountants (Wtra) van 19 augustus 2013 in de zaak met nummer 12/1524 Wtra AK van

de stichting STICHTING SOBI,

gevestigd te Bilthoven,

vertegenwoordigd door haar voorzitter P.T. Lakeman,

K L A A G S T E R ,

t e g e n

Y ,

registeraccountant,

kantoorhoudende te [plaats],

B E T R O K K E N E ,

raadslieden: mr. G. te Winkel en mr. A.R.J. Croiset van Uchelen.

1. Het verloop van de procedure

1.1 De Accountantskamer heeft kennisgenomen van de in deze zaak gewisselde en aan partijen bekende stukken, waaronder:

-         het op 19 juli 2012 ingekomen klaagschrift van 16 juli 2012 met bijlagen;

-         het op 25 oktober 2012 ingekomen verweerschrift van 24 oktober 2012 met bijlagen;

-         de op 4 december 2012 ontvangen repliek van klaagster d.d. 27 november 2012;

-         de op 17 januari 2013 ontvangen dupliek van 16 januari 2013 met bijlagen;

-         de op 14 mei 2013 van betrokkene ontvangen in de Engelse taal gestelde nadere productie en de op 16 mei 2013 ontvangen vertaling daarvan.

1.2 De Accountantskamer heeft de klacht behandeld ter openbare zitting van 23 mei 2013  waar zijn verschenen: namens klaagster haar voorzitter, de heer P.T. Lakeman, en betrokkene, bijgestaan door mr. A.R.J. Croiset van Uchelen, advocaat te Amsterdam.  

1.3 Klaagster en betrokkene hebben op genoemde zitting hun standpunten toegelicht en/of doen toelichten (aan de hand van pleitaantekeningen, die aan de Accountantskamer zijn overgelegd) en doen antwoorden respectievelijk geantwoord op vragen.

2. De vaststaande feiten

Op grond van de inhoud van de gedingstukken en aan de hand van het verhandelde ter zitting stelt de Accountantskamer het volgende vast.

2.1 Stichting Vestia Groep (hierna: Vestia) is een toegelaten instelling in de zin van artikel 70 Woningwet en richt zich - in essentie - op het huisvesten van lagere inkomensgroepen. Eind 2012 beschikte Vestia daartoe over ongeveer 89.000 woningen en appartementen. Op Vestia is onder meer van toepassing het Besluit beheer sociale-huursector.

2.2 In het Besluit beheer sociale-huursector (hierna: het Bbsh) is onder meer bepaald:

Artikel 26

1. De toegelaten instelling stelt jaarlijks een jaarrekening en een jaarverslag op, waarop de afdelingen 2 tot en met 8, 10, 11, 13, en 16 van titel 9 van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek van overeenkomstige toepassing zijn, met dien verstande dat voor de toepassing van de artikelen van die afdelingen de leden van het orgaan, bedoeld in artikel 7, eerste lid, onderdeel b, gelijk staan aan commissarissen als bedoeld in die artikelen, en in artikel 408, eerste lid, onderdeel e, voor «de in onderdeel d genoemde stukken of vertalingen» wordt gelezen «de geconsolideerde jaarrekening en het jaarverslag», alsmede met uitzondering van:

a. de bepalingen die gezien hun inhoud niet op verenigingen of stichtingen van toepassing kunnen zijn, en

b. de artikelen 361, tweede lid, eerste volzin, zinsnede «en de in artikel 360 lid 3 bedoelde stichtingen en verenigingen», 362, zesde lid, tweede volzin vanaf «handelsregister», zevende lid, eerste volzin en tweede volzin vanaf «omschreven», achtste en negende lid, 373, vijfde lid , 378, tweede tot en met vierde lid , 383a, 389, vierde en vijfde lid , 390, 391, eerste lid, vijfde volzin vanaf «gesteld», 392, eerste lid, onderdelen a en e, en derde, vierde en vijfde lid , 396, zesde tot en met negende lid , 398, derde en vijfde lid , 406, derde tot en met vijfde lid , en 408, eerste lid, onderdeel d.

2. De toegelaten instelling stelt jaarlijks een volkshuisvestingsverslag op, waaruit elke gemeente waar zij feitelijk werkzaam is kan afleiden welke gegevens met name op haar betrekking hebben, en dat omvat:

(…)

f. een uiteenzetting over het in het verslagjaar gevoerde beleid en beheer op financieel gebied, in welke uiteenzetting zij aannemelijk maakt, dat dit beleid en beheer voldoet aan de artikelen 21 en 22;

(…)

k. een overzicht van haar activiteiten in het verslagjaar op het gebied van beleggingen;

l. een overzicht van haar onrendabele investeringen in het verslagjaar en

m. een verklaring, dat zij in het verslagjaar haar middelen uitsluitend heeft besteed in het belang van de volkshuisvesting.

(…).

Artikel 28

De toegelaten instelling laat de ingevolge artikel 27 aangewezen accountant of organisatie onderzoeken, of:

a. [vervallen;]

b. het jaarverslag, bedoeld in artikel 26, eerste lid, en het volkshuisvestingsverslag, bedoeld in artikel 26, tweede lid, voor zover deze dat kan beoordelen, overeenkomstig die leden zijn opgesteld en met de jaarrekening verenigbaar zijn, en

c. het overzicht, bedoeld in artikel 26, derde lid, in overeenstemming is met de vastgestelde jaarrekening.

2.3 In artikel 2:362 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: het BW) is - voor zover relevant - bepaald:

1. De jaarrekening geeft volgens normen die in het maatschappelijk verkeer als aanvaardbaar worden beschouwd een zodanig inzicht dat een verantwoord oordeel kan worden gevormd omtrent het vermogen en het resultaat, alsmede voor zover de aard van een jaarrekening dat toelaat, omtrent de solvabiliteit en de liquiditeit van de rechtspersoon. Indien de internationale vertakking van zijn groep dit rechtvaardigt kan de rechtspersoon de jaarrekening opstellen naar de normen die in het maatschappelijk verkeer in een van de andere lidstaten van de Europese Gemeenschappen als aanvaardbaar worden beschouwd en het in de eerste volzin bedoelde inzicht geven.

2. De balans met de toelichting geeft getrouw, duidelijk en stelselmatig de grootte van het vermogen en zijn samenstelling in actief- en passiefposten op het einde van het boekjaar weer. De balans mag het vermogen weergeven, zoals het wordt samengesteld met inachtneming van de bestemming van de winst of de verwerking van het verlies, of, zolang deze niet vaststaat, met inachtneming van het voorstel daartoe. Bovenaan de balans wordt aangegeven of daarin de bestemming van het resultaat is verwerkt.

3. De winst- en verliesrekening met de toelichting geeft getrouw, duidelijk en stelselmatig de grootte van het resultaat van het boekjaar en zijn afleiding uit de posten van baten en lasten weer.

4. Indien het verschaffen van het in lid 1 bedoelde inzicht dit vereist, verstrekt de rechtspersoon in de jaarrekening gegevens ter aanvulling van hetgeen in de bijzondere voorschriften van en krachtens deze titel wordt verlangd. Indien dit noodzakelijk is voor het verschaffen van dat inzicht, wijkt de rechtspersoon van die voorschriften af; de reden van deze afwijking wordt in de toelichting uiteengezet, voor zover nodig onder opgaaf van de invloed ervan op vermogen en resultaat.

In artikel 2:384 BW is - voor zover relevant - bepaald:

1. Bij de keuze van een grondslag voor de waardering van een actief en van een passief en voor de bepaling van het resultaat laat de rechtspersoon zich leiden door de voorschriften van artikel 362 leden 1 - 4. Als grondslag komen in aanmerking de verkrijgings- of vervaardigingsprijs en de actuele waarde.

2. Bij de toepassing van de grondslagen wordt voorzichtigheid betracht. Winsten worden slechts opgenomen, voor zover zij op de balansdatum zijn verwezenlijkt. Verplichtingen die hun oorsprong vinden vóór het einde van het boekjaar, worden in acht genomen, indien zij vóór het opmaken van de jaarrekening zijn bekend geworden. Voorzienbare verplichtingen en mogelijke verliezen die hun oorsprong vinden vóór het einde van het boekjaar kunnen in acht worden genomen indien zij vóór het opmaken van de jaarrekening bekend zijn geworden.

(…)

6. Slechts wegens gegronde redenen mogen de waardering van activa en passiva en de bepaling van het resultaat geschieden op andere grondslagen dan die welke in het voorafgaande boekjaar zijn toegepast. De reden der verandering wordt in de toelichting uiteengezet. Tevens wordt inzicht gegeven in haar betekenis voor vermogen en resultaat, aan de hand van aangepaste cijfers voor het boekjaar of voor het voorafgaande boekjaar.

7. Waardeveranderingen van:

a. financiële instrumenten;

b. andere beleggingen; en

c. (…), kunnen in afwijking van de tweede zin van lid 2 onmiddellijk in het resultaat worden opgenomen, tenzij in deze afdeling anders is bepaald. Waardeveranderingen van afgeleide financiële instrumenten, voorzover niet bedoeld in lid 8, worden, zo nodig in afwijking van lid 2, onmiddellijk ten gunste of ten laste van het resultaat gebracht.

8. Waardeveranderingen van financiële instrumenten die dienen en effectief zijn ter dekking van risico’s inzake activa, activa in bestelling en andere nog niet op de balans opgenomen verplichtingen, dan wel inzake voorgenomen transacties worden rechtstreeks ten gunste dan wel ten laste van de herwaarderingsreserve gebracht, voor zover dat noodzakelijk is om te bereiken dat deze waardeveranderingen in dezelfde periode in het resultaat worden verwerkt als de waardeveranderingen die zij beogen af te dekken.

In artikel 2:391 BW is onder meer bepaald:

1. Het jaarverslag geeft een getrouw beeld van de toestand op de balansdatum, de ontwikkeling gedurende het boekjaar en de resultaten van de rechtspersoon en van de groepsmaatschappijen waarvan de financiële gegevens in zijn jaarrekening zijn opgenomen. Het jaarverslag bevat, in overeenstemming met de omvang en de complexiteit van de rechtspersoon en groepsmaatschappijen, een evenwichtige en volledige analyse van de toestand op de balansdatum, de ontwikkeling gedurende het boekjaar en de resultaten. Indien noodzakelijk voor een goed begrip van de ontwikkeling, de resultaten of de positie van de rechtspersoon en groepsmaatschappijen, omvat de analyse zowel financiële als niet-financiële prestatie-indicatoren, met inbegrip van milieu- en personeelsaangelegenheden. Het jaarverslag geeft tevens een beschrijving van de voornaamste risico’s en onzekerheden waarmee de rechtspersoon wordt geconfronteerd. Het jaarverslag wordt in de Nederlandse taal gesteld, tenzij de algemene vergadering tot het gebruik van een andere taal heeft besloten.

2. In het jaarverslag worden mededelingen gedaan omtrent de verwachte gang van zaken; daarbij wordt, voor zover gewichtige belangen zich hiertegen niet verzetten, in het bijzonder aandacht besteed aan de investeringen, de financiering en de personeelsbezetting en aan de omstandigheden waarvan de ontwikkeling van de omzet en van de rentabiliteit afhankelijk is. Mededelingen worden gedaan omtrent de werkzaamheden op het gebied van onderzoek en ontwikkeling. Vermeld wordt hoe bijzondere gebeurtenissen waarmee in de jaarrekening geen rekening behoeft te worden gehouden, de verwachtingen hebben beïnvloed. (…)

3. Ten aanzien van het gebruik van financiële instrumenten door de rechtspersoon en voor zover zulks van betekenis is voor de beoordeling van zijn activa, passiva, financiële toestand en resultaat, worden de doelstellingen en het beleid van de rechtspersoon inzake risicobeheer vermeld. Daarbij wordt aandacht besteed aan het beleid inzake de afdekking van risico’s verbonden aan alle belangrijke soorten voorgenomen transacties. Voorts wordt aandacht besteed aan de door de rechtspersoon gelopen prijs-, krediet-, liquiditeits- en kasstroomrisico’s.

4. Het jaarverslag mag niet in strijd zijn met de jaarrekening. Indien het verschaffen van het in lid 1 bedoelde overzicht dit vereist, bevat het jaarverslag verwijzingen naar en aanvullende uitleg over posten in de jaarrekening.

5. (…)

6. (…)

In lid 3 van artikel 2:393 BW is bepaald:

De accountant onderzoekt of de jaarrekening het in artikel 362 lid 1 vereiste inzicht geeft. Hij gaat voorts na, of de jaarrekening aan de bij en krachtens de wet gestelde voorschriften voldoet, of het jaarverslag, voor zover hij kan beoordelen, overeenkomstig deze titel is opgesteld en met de jaarrekening verenigbaar is, en of de in artikel 392 lid 1, onderdelen b. tot en met g. vereiste gegevens zijn toegevoegd.

2.4 Paragraaf 6 van richtlijn 290 van de Raad voor de Jaarverslaggeving, zoals die gold voor de verslagjaren 2008 en 2009, luidt onder meer:

603 In overeenstemming met paragraaf 4 en 5 dient de rechtspersoon per portefeuille derivaten een keuze te maken omtrent de waardering en resultaatbepaling. Afhankelijk van deze keuze en het type hedge-accountingrelatie dient de rechtspersoon bepaalde hedge-accountingmodellen te gebruiken:

                a. (…)

b. indien 1. de rechtspersoon derivaten tegen kostprijs waardeert, of indien 2) (…), dient de rechtspersoon in geval van hedge accounting alinea 633 tot en met 639 toe te passen.

c. (…)

604 Voor het toepassen van hedge accounting gelden bepaalde voorwaarden die in de volgende alinea’s uiteen worden gezet. Achtereenvolgens worden behandeld:

- toegestane hedge-instrumenten (alinea 605 tot en met 608);

- toegestane afgedekte posities (alinea 609 tot en met 612);

- de voorwaarden voor hedge accounting (alinea 613 tot en met 616);

- (…)

- de verwerkingsmodellen voor hedge accounting van derivaten die tegen kostprijs worden gewaardeerd (de kostprijshedge; alinea 633 tot en met 639);

- (…)

605 Alle derivaten kunnen als hedge-instrument worden aangewezen, met uitzondering van (per saldo) geschreven opties. (…)

606 (Per saldo) geschreven opties zijn uitgezonderd van toepassing van hedge accounting, omdat ze geen risico mitigeren. (…)

611 De afgedekte positie kan zijn:

a. (…)

b. een groep van activa, verplichtingen, bindende overeenkomsten of zeer waarschijnlijke in de toekomst verwachte transacties, onder de voorwaarde dat de groep voldoende homogeen is voor wat betreft het afgedekte risico. Dat wil zeggen dat de afzonderlijke posten in de groep het risico dat als afgedekt risico wordt aangewezen, delen, en dat voor elk afzonderlijk instrument in de groep geldt dat de verandering in de reële waarde die is toe te rekenen aan het afgedekte risico ongeveer evenredig is aan de totale verandering in de reële waarde die is toe te rekenen aan het afgedekte risico van de groep instrumenten. (…)

c. (…)

(…)

614 Indien een rechtspersoon hedge accounting toepast op basis van generieke documentatie, dient de rechtspersoon bepaalde afgedekte risico’s consistent - in de tijd en naar soort van hedgerelatie - volgens de regels van hedge accounting te verwerken, en daarmee af te wijken van de algemene regels voor de verwerking, waardering en resultaatbepaling die onder meer in paragraaf 5 zijn uiteengezet, indien aan alle onderstaande voorwaarden wordt voldaan:

a. de rechtspersoon beschrijft de algemene hedgestrategie en documenteert daarbij hoe de hedgerelaties passen in de doelstellingen van risicobeheer en de verwachting aangaande de effectiviteit van deze hedgerelaties (dat is de mogelijkheid van het bereiken van compensatie van aan het afgedekte risico toe te rekenen veranderingen in reële waarden of kasstromen);

b. de rechtspersoon beschrijft de in het soort hedgerelatie betrokken hedge-instrumenten en afgedekte posities die voldoen aan de voorwaarden zoals weergegeven in alinea 605 respectievelijk 609; en

c. de ineffectiviteit (dat is de mate waarin de waardeveranderingen van het hedge-instrument die van de afgedekte positie niet compenseren) dient in de winst- en verliesrekening te worden verwerkt.

918 Voor elke categorie financiële activa en financiële verplichtingen, zowel in de balans opgenomen als niet in de balans opgenomen, dient de rechtspersoon informatie te geven over de mate waarin hij blootstaat aan rente- en kasstroomrisico, door middel van informatie die ten minste omvat:

a. de contractuele renteherzienings- of aflossingsdata, voor zover laatstgenoemde eerder liggen; en

b. de effectieve rentevoeten, voor zover van toepassing.

919 De rechtspersoon verschaft, bij voorkeur in de vorm van een samenvattend overzicht, informatie omtrent het effect dat een toekomstige verandering in de geldende rentevoet kan hebben. Veranderingen in marktrente hebben een direct effect op de contractueel bepaalde kasstromen verbonden aan sommige financiële activa en financiële verplichtingen (kasstroomrisico) en op de reële waarde van andere (prijsrisico).

(…)

924 (…) Alinea 918 is niet van toepassing op niet-monetaire financiële instrumenten en afgeleide instrumenten waarvoor geen effectieve rentevoet bepaald kan worden. Want hoewel derivaten, zoals swaps, forward rate agreements en opties, onderhevig zijn aan prijsrisico of kasstroomrisico als gevolg van veranderingen in de marktrentevoeten, is het niet zinvol in de toelichting een effectieve rentevoet op te nemen. Echter, door het geven van informatie over de effectieve rentevoet toont de rechtspersoon het effect op het renterisico waaraan hij blootstaat, van afdekkingstransacties of van transacties die het karakter van de rentevoet wijzigen (van vast in variabel of omgekeerd), zoals renteswaps.

(…)

927 In bepaalde omstandigheden kan de rechtspersoon relevante informatie verschaffen omtrent zijn gevoeligheid voor renterisico door het effect weer te geven van een hypothetische verandering in de geldende marktrente op de reële waarde van de financiële instrumenten en op de toekomstige resultaten en kasstromen. Dergelijke informatie omvat de mate waarin de rechtspersoon renterisico loopt kan bijvoorbeeld gebaseerd zijn op een veronderstelling van 1% verandering in marktrente op balansdatum. De effecten van een verandering omvatten veranderingen in rentebaten en -lasten die samenhangen met variabel rentende financiële instrumenten en in baten en lasten die voortkomen uit veranderingen in de reële waarde van vastrentende instrumenten. De gerapporteerde rentegevoeligheid kan beperkt worden tot de directe effecten van een renteverandering op rentedragende financiële instrumenten per balansdatum, omdat de indirecte effecten van een renteveranderingen op financiële markten en op individuele rechtspersonen normaliter niet voldoende betrouwbaar voorspeld kunnen worden. Indien informatie wordt opgenomen met betrekking tot de rentegevoeligheid, geeft de rechtspersoon aan op welke basis deze informatie wordt verschaft, inclusief de belangrijkste veronderstellingen die daarbij zijn gehanteerd.

De hiervoor weergegeven teksten met de alineanummers 603, 614 en 918 zijn vetgedrukt, de teksten van de overige nummers zijn niet vetgedrukt. In RJ 100.407 is over de status van vetgedrukte tekst vermeld:

407 Indien slechts één grondslag aanvaardbaar wordt geacht of indien bepaalde grondslagen onaanvaardbaar worden geacht, zal dit worden geaccentueerd door de desbetreffende passage vetgedrukt op te nemen.

De vetgedrukte passages dienen als stellige uitspraken te worden opgevat. Ook deze stellige uitspraken hebben echter niet de status van een wettelijke bepaling en derhalve geen bindende kracht. Desalniettemin verwacht de RJ dat van deze stellige uitspraken slechts wordt afgeweken indien daarvoor goede gronden zijn.

De RJ acht deze gronden in ieder geval aanwezig wanneer met deze afwijkingen een verbetering wordt beoogd en bereikt van het inzicht dat een jaarrekening geeft.

De RJ neemt aan dat een afwijking van de stellige uitspraken niet licht tot een verbetering van dit inzicht kan leiden, tenzij de in alinea 406 genoemde specifieke omstandigheden van toepassing zijn. Dit neemt niet weg dat zowel de opstellers als de controleurs van jaarrekeningen hun eigen verantwoordelijkheid hebben.

In alinea 406 is opgenomen:

406 Met betrekking tot de oordelen wordt opgemerkt dat de (ontwerp)Richtlijnen een algemene strekking hebben. Specifieke omstandigheden kunnen echter mede bepalend zijn voor het oordeel over de aanvaardbaarheid van de toegepaste grondslagen.

2.5 Vestia heeft een financieel statuut opgesteld teneinde onder meer te bewerkstelligen de financiële risico’s te beheersen, voldoende liquiditeit te handhaven en haar financiële continuïteit te waarborgen. Omtrent het renterisicobeleid is in dat in de boekjaren 2008 en 2009 geldend statuut vermeld dat Vestia gezien haar maatschappelijke doelstellingen kiest voor een voornamelijk risicomijdend beleid en dat de jaarlijkse exposure (ofwel het bedrag dat de mate van rentegevoeligheid aangeeft) op maximaal 15% van het verwachte vreemd vermogen wordt gesteld. In dat statuut is voorts weergegeven dat zowel ‘on balance’ als ‘off balance’ instrumenten zijn toegestaan, dat het karakter van die laatste instrumenten vaak fixerend dan wel afschermend is in plaats van risicospreidend, dat die instrumenten worden ingezet om het renteniveau van de jaarlijkse exposure te optimaliseren, wat betekent dat derivaten alleen mogen worden ingezet indien ze het karakter van een verzekeringsinstrument hebben, of voor herstructurering van de rentetypische looptijden van de leningenportefeuille, mits passend binnen de geformuleerde risicokaders. Voorts is in het statuut vermeld dat daartoe toegestane instrumenten onder andere zijn: swaps, opties, caps, floors, collars, futures en future rate agreements en combinaties daarvan, mits deze het risicoprofiel niet vergroten.

2.6 In de jaren 2008 tot en met 2009 heeft Vestia rentederivaten gekocht van en verkocht aan diverse financiële instellingen, bestaande uit onder meer renteswaps (plain vanilla swaps), opties op renteswaps (swaptions) en opzegbare renteswaps (cancellable swaps).

De meest basale vormen (plain vanilla) zijn de payer swap en de receiver swap. Indien Vestia een payer swap aangaat, betaalt zij een vaste rente en ontvangt zij een variabele rente. Indien klaagster een receiver swap aangaat, betaalt zij een variabele rente en ontvangt zij een vaste rente. Het aangaan van een receiver swap neutraliseert de payer swap voor zover het nominale bedrag, de looptijd en de aard van beide swaps gelijk zijn.

Bij de verkoop (ofwel het schrijven) van een optie op een renteswap (payer of receiver swap) ontvangt Vestia een premie in ruil waarvoor de kopende partij het recht krijgt op een bepaald tijdstip of binnen een bepaalde periode van klaagster een renteswap in te roepen. Vestia heeft enkel swaptions geschreven en geen swaptions gekocht.

Ook bij de verkoop (ofwel het schrijven) van een opzegbare renteswap ontving Vestia een premie in ruil waarvoor de kopende partij het recht kreeg om - al dan niet onder bepaalde voorwaarden - de renteswap eenzijdig te beëindigen.

Vestia heeft daarnaast ook gestructureerde (niet standaard) derivaten afgesloten, zoals ‘Bermudan cancellable swaps’, ‘callable swaps’, ‘extendable swaps’, ‘index-linked swaps’ en ‘constant maturity swap structuren’.

Voormelde derivaten hebben een marktwaarde die samenhangt met het verschil tussen de variabele ofwel marktrente en de vaste rente van het betreffende derivaat, leidend tot een verschil in kasstromen van en naar Vestia. De contant gemaakte verwachte kasstromen vertalen zich in een positieve dan wel negatieve marktwaarde van het derivaat voor klaagster. Indien die marktwaarde onder een bepaald niveau komt, bepaalt de tussen Vestia en de financiële instelling afgesloten ‘Credit Support Annex’-overeenkomst dat klaagster op afroep door die instelling (ofwel het doen van een margin call) een bedrag in depot moet storten als onderpand voor de toekomstige verplichtingen. Bij een positieve marktwaarde boven een bepaald niveau bepaalt de CSA-overeenkomst dat ten behoeve van Vestia een ‘margin’ moet worden gestort.

De door Vestia ontvangen premies voor de door haar geschreven swaptions en cancellable swaps werden (doorgaans) in mindering gebracht op Vestia’s rentelasten door het verminderen van de door Vestia te betalen vaste rente op haar payer swaps.

2.7 Op 25 mei 2009 heeft betrokkene zijn goedkeurende verklaring afgegeven bij de jaarrekening 2008 van Vestia. Als ‘oordeel’ in laatstbedoelde verklaring is vermeld:

‘Naar ons oordeel geeft de jaarrekening een getrouw beeld van de grootte en de samenstelling van het vermogen van Stichting Vestia Groep per 31 december 2008 en van het resultaat over 2008 in overeenstemming met artikel 26, eerste lid, van het Besluit beheer sociale-huursector en richtlijn 645 van de Raad voor de Jaarverslaggeving.’

en als ‘verklaring betreffende andere wettelijke voorschriften en/of voorschriften van regelgevende instanties’ is onder meer vermeld:

‘ Op grond van de verplichting ingevolge artikel 28, sub a van het Besluit beheer sociale huursector melden wij dat het jaarverslag, voor zover wij dat kunnen beoordelen, verenigbaar is met de jaarrekening zoals vereist in artikel 2:391, lid 4 BW.’

Op 30 juni 2010 heeft betrokkene bij de jaarrekening 2009 van Vestia een in nagenoeg gelijke bewoordingen opgestelde goedkeurende verklaring afgegeven.

2.8 In de toelichting op de balans van de jaarrekening 2008 van Vestia is onder het kopje ‘Financiële instrumenten’ onder meer vermeld:

Onder financiële instrumenten worden zowel primaire financiële instrumenten, zoals vorderingen en schulden, als financiële derivaten verstaan. Voor de grondslagen van primaire financiële derivaten instrumenten wordt verwezen naar de behandeling per balanspost.

                Vestia past hedge-accounting toe op basis van generieke documentatie.

                Risicobeheer

Het beleid van Vestia is erop gericht om minimaal en rond de 85% van de kasstromen in een jaar te hedgen. Dit beleid is verwoord in het treasurystatuut. De monitoring hierop gebeurt dagelijks. Indien zich wijzigingen voordoen in de kasstromen dan wel marktomstandigheden in een jaar zal in overleg met de treasurycommissie het hedgen van de kasstromen aangepast worden rekening houdend met het beleid van de minimaal te hedgen kasstromen. Tevens worden de liquiditeitsrisico’s (collaterals) voortvloeiend uit derivaten dagelijks gemonitord.

Hedged risico

Vestia dekt het kasstroomrisico als gevolg van het rente-risico af.

Type Hedge

Kostprijshedge-accounting

Start toepassing kostprijshedge accounting

Vanaf kalenderjaar 2008 wordt kostprijshedge accounting toegepast.

Hedged/afgedekte positie

Vestia dekt de variabiliteit in kasstromen voortvloeiende uit huidige en toekomstige rentebetalingen gerelateerd aan huidige en toekomstige leningen af. Hierbij worden de kasstromen van de rentebetalingen van de afgesloten respectievelijk af te sluiten leningen als groep genomen om de af te dekken positie te bepalen. Deze kasstromen worden naar kalenderjaar gegroepeerd.

Hedge-instrumenten

Vestia maakt gebruik van de volgende derivaten al dan in een gecombineerde vorm de variabiliteit in kasstromen mee te hedgen:

- Interest rate swaps

- Gestructureerde producten (exotics)

- Swaptions

Hedge-effectiviteit

Vestia heeft het beleid om minimal en rond 85% te hedgen van de kasstromen in een jaar. Vooraf wordt op basis van kritische kenmerken van de af te dekken posities en de hedging instrumenten de verwachte hedge-effectiviteit vastgesteld. Periodiek wordt op basis van kritische kenmerken van de af te dekken posities en de hedging instrumenten de hedge-effectiviteit gemeten.

Accounting

De financiële instrumenten gebruikt als hedging instrument en de leningen onderliggend aan de af te dekken rente-betalingen worden tegen kostprijs op de balans opgenomen en gewaardeerd. Hedge-ineffectiviteit wordt in de winst- en verliesrekening verwerkt.

Marktrisico

Vestia loopt marktrisico ten aanzien van de waardering van de effecten en de derivaten. Dit risico wordt beheerst door een spreiding aan te brengen in de portefeuille. De marktwaarde van de derivaten was per 31 december 2008 € 762 miljoen negatief tegenover € 25 miljoen positief per 31 december 2007.

De derivaten zijn in 2008 als volgt onderverdeeld in nominale- en marktwaarde (* € 1 miljoen):

                                                                                                              Nominaal               Marktwaarde

Interest rate swaps                                                                            1.978                           3

Gestructureerde produkten (exotics)                                              2.030                      -294

Swaptions                                                                                           1.400                      -471

De derivaten starten nominaal als volgt in de tijd:

                                                                                                              t/m 2018 na 2018

Interest rate swaps                                                                            1.578                         400

Gestructureerde produkten (exotics)                                              2.030                             0

Swaptions                                                                                              250                      1.150

De af te dekken positie t/m 2018 bedraagt circa 7,3 miljard

De gestructureerde producten bestaan voornamelijk uit cancelable swaps en index interest rate swaps. De cancelable swaps zijn interest rate swaps waarin het recht wordt gegeven aan de bank om vanaf een bepaalde periode en om de 3 of 6 maanden de swap op te zeggen. De premie die hier voor ontvangen wordt, komt tot uitdrukking in een lagere rente dan de rente van dat moment voor die periode. De index rate swaps zijn interest rate swaps waarbij rekening wordt gehouden met de performance uit die index. Dit produkt is gecapped en heeft de mogelijkheid indien de index perfomed om naar een rente van 0% te gaan. De swaptions geven het eenmalig recht aan de bank om op een bepaald tijdstip een interest rate swap aan te gaan op een vastgesteld percentage. Dit percentage is nooit hoger dan 4,5% voor een looptijd van 30 jaar. De ontvangen premies zijn verdisconteerd in de interest rate swaps.

De negatieve marktwaarde wordt veroorzaakt door enerzijds de hoge volatiliteit in de markt, waarbij de opties in waarde toenemen en anderzijds de historisch gezien zeer lage rente.

Het gebruik van derivaten resulteert dat € 3,1 miljard is ingedekt op een maximaal nivo van 3,5% waarvan € 1,8 miljard een nivo heeft van maximaal 3%. De derivaten worden gebruikt voor kostprijs hedging en worden als zodanig tegen kostprijs gewaardeerd.

Renterisico

Voor zowel effecten als derivaten wordt het kredietrisico afgedekt door spreiding over banken en fondsen. De minimale rating die gesteld is in het treasurystatuut is een A-rating. Daarnaast wordt gebruik gemaakt van collaterals waarbij banken bij een positieve marktwaarde van de derivaten voor Vestia, liquiditeiten als onderpand storten.

Liquiditeitsrisico

Vestia heeft in 2008 haar investeringen gefinancierd met langlopende leningen. Vestia maakt gebruik van meerdere banken teneinde over meerdere kredietfaciliteiten te kunnen beschikken. Indien de banken hun kortlopende leningen (kasgelden) terugvragen dan kan dit betaald worden uit de beleggingen, effecten en liquide middelen.

Als gevolg van de negatieve marktwaarde van de derivaten ultimo 2008 liep Vestia een liquiditeitsrisico omdat Vestia liquiditeiten diende te storten als onderpand bij de banken. Zie verder de toelichting bij de post liquide middelen.

2.9 In de toelichting op de balans van de jaarrekening 2008 van Vestia is onder het kopje ‘Liquide middelen’ onder meer vermeld:

Vestia maakt gebruik van derivaten om de renteniveaus te fixeren op een laag percentage. Hiertoe zijn zogenaamde CSA-overeenkomsten met de banken gesloten. Ingeval de kapitaalmarktrente heel sterk daalt dient Vestia als zekerheid een depot te stellen bij de betreffende banken. Op 31 december 2008 bedroeg dit depot € 255 miljoen. Op 1 mei 2009 was dit bedrag gedaald tot 45 miljoen. De bedragen staan niet ter vrije beschikking.

2.10 In de toelichting op de balans van de jaarrekening 2009 van Vestia is onder het kopje ‘Financiële instrumenten’ onder meer vermeld:

Onder financiële instrumenten worden zowel primaire financiële instrumenten, zoals vorderingen en schulden, als financiële derivaten verstaan. Voor de grondslagen van primaire financiële derivaten instrumenten wordt verwezen naar de behandeling per balanspost.

                Vestia past hedge-accounting toe op basis van generieke documentatie.

                Risicobeheer

Het beleid van Vestia is erop gericht om minimaal en rond de 85% van de kasstromen in een jaar te hedgen. Dit beleid is verwoord in het treasurystatuut. De monitoring hierop gebeurt dagelijks. Indien zich wijzigingen voordoen in de kasstromen dan wel marktomstandigheden in een jaar zal in overleg met de treasurycommissie het hedgen van de kasstromen aangepast worden rekening houdend met het beleid van de minimaal te hedgen kasstromen. Tevens worden de liquiditeitsrisico’s (collaterals) voortvloeiend uit derivaten dagelijks gemonitord.

Hedged risico

Vestia dekt het kasstroomrisico als gevolg van het renterisico af.

Type Hedge

Kostprijshedge-accounting

Start toepassing kostprijshedge accounting

Vanaf kalenderjaar 2008 wordt kostprijshedge-accounting toegepast.

Hedged/afgedekte positie

Vestia dekt de variabiliteit in kasstromen voortvloeiende uit huidige en toekomstige rentebetalingen gerelateerd aan huidige en toekomstige leningen af. Hierbij worden de kasstromen van de rentebetalingen van de afgesloten respectievelijk af te sluiten leningen als groep genomen om de af te dekken positie te bepalen. Deze kasstromen worden naar kalenderjaar gegroepeerd.

Hedge-instrumenten

Vestia maakt gebruik van de volgende derivaten al dan in een gecombineerde vorm de variabiliteit in kasstromen mee te hedgen:

- plain vanilla interest rate swaps

- cancellable swaps

- index interest rate swaps gecombineerd met een cap en een floor

- CMS-structuren met een cap en een Floor

- plain vanilla interest rate swaps gecombineerd met swaptions

- caps, floors en (knockin-)collar

Accounting

De financiële instrumenten gebruikt als hedging instrument en de leningen onderliggend aan de af te dekken rente-betalingen worden tegen kostprijs op de balans opgenomen en gewaardeerd. Hedge-ineffectiviteit wordt in de winst- en verliesrekening verwerkt.

Derivaten

De marktwaarde van de derivaten was per 31 december 2009 € 149 miljoen negatief tegenover € 762 miljoen negatief per 31 december 2008. Dit is gebaseerd van de tegenpartijen.

De derivaten zijn in 2009 en 2008 als volgt onderverdeeld in nominale- en marktwaarde (* € 1 miljoen):

Nominaal                                                                                              2009                        2008

Interest rate swaps                                                                            2.405                      1.978

Gestructureerde produkten (exotics)                                              1.605                      2.030

Swaptions                                                                                           1.325                      1.400

Marktwaarde                                                                                       2009                        2008

Interest rate swaps                                                                              286                             3

Gestructureerde produkten (exotics)                                              -160                       -294

Swaptions                                                                                           -275                       -471

De derivaten starten nominaal als volgt in de tijd:       reeds                      2010       

                                                                                              lopend                    t/m 2019 na 2019

Interest rate swaps                                                            255                          2.505                         500

Gestructureerde produkten (exotics)                              855                              750                             0

Swaptions                                                                                                              325                      1.000

De af te dekken positie t/m 2019 bedraagt circa 7,5 miljard

De interest rate swaps bestaan uit payer- en receiverswaps. Het nominale en marktwaarde bedrag is dan ook gesaldeerd weergegeven. De gestructureerde producten bestaan voornamelijk uit cancelable swaps en index interest rate swaps. De cancelable swaps zijn interest rate swaps waarin het recht wordt gegeven aan de bank om vanaf een bepaalde periode en om de 3 of 6 maanden de swap op te zeggen. De premie die hier voor ontvangen wordt, komt tot uitdrukking in een lagere rente dan de rente van dat moment voor die periode. De index rate swaps zijn interest rate swaps waarbij rekening wordt gehouden met de performance uit die index. Dit produkt is gecapped en heeft de mogelijkheid indien de index perfomed om naar een rente van 0% te gaan. De swaptions geven het eenmalig recht aan de bank om op een bepaald tijdstip een interest rate swap aan te gaan op een vastgesteld percentage. Dit percentage is nooit hoger dan 4,5% voor een looptijd van 30 jaar. De ontvangen premies zijn verdisconteerd in de interest rate swaps.

De negatieve marktwaarde wordt veroorzaakt door enerzijds de hoge volatiliteit in de markt, waarbij de opties in waarde toenemen en anderzijds de historisch gezien zeer lage rente.

Het gebruik van derivaten resulteert dat € 3,4 miljard is ingedekt op een maximaal nivo van 3,5% waarvan € 2,9 miljard een nivo heeft van maximaal 3%. De derivaten worden gebruikt voor kostprijs hedging en worden als zodanig tegen kostprijs gewaardeerd.

Kredietrisico

Het gaat hierbij om het risico dat financiële instellingen niet aan hun contractuele verplichtingen kunnen voldoen. Door het spreiden van financiële transacties over verschillende financiële instellingen wordt getracht dit risico te beperken. Verder dienen de financiële instellingen te voldoen aan minimaal een A-rating. Verder vindt er wederzijdse verrekening van marktwaarden plaats boven een bepaalde treshold om het tegenpartijrisico bij het gebruik van derivaten te beperken.

Liquiditeitsrisico

Het gaat hierbij om het risico dat over onvoldoende middelen wordt beschikt om aan de directe verplichtingen te voldoen. Dit geldt voor alle verplichtingen van Vestia ongeacht of dit nu crediteuren of financiële instellingen zijn. Vestia heeft naast het beschikbaar hebben van beleggingen en liquide middelen ook meerdere kredietfaciliteiten ter beschikking. Als gevolg van de negatieve marktwaarde van de derivaten ultimo 2009 liep Vestia een liquiditeitsrisico. Zie verder de toelichting bij de post liquide middelen.

2.11 In de toelichting op de balans van de jaarrekening 2009 van Vestia is onder het kopje ‘Liquide middelen’ onder meer vermeld:

Vestia maakt gebruik van derivaten om de renteniveaus te fixeren op een laag percentage. Hiertoe zijn zogenaamde CSA-overeenkomsten met de banken gesloten. Ingeval de kapitaalmarktrente heel sterk daalt dient Vestia als zekerheid een depot te stellen bij de betreffende banken. Op 31 december 2009 bedroeg dit depot € 55 miljoen (in 2008 € 253 miljoen). De bedragen staan niet ter vrije beschikking.

2.12 Vestia heeft na 2009 haar derivatenpositie verder vergroot. Vanaf de tweede helft van 2011 is door meerdere financiële instellingen vanwege de (verder) dalende marktrente via margin calls van Vestia verlangd dat zij nadere bedragen bij hen in depot zou storten. Begin 2012 bleek Vestia door liquiditeitsproblemen daartoe niet (meer) in staat.  

3. De klacht

3.1 Ten grondslag aan de door klaagster ingediende klacht liggen, zoals blijkt uit het klaagschrift en de daarop door en namens klaagster gegeven toelichting, het verwijt dat betrokkene de jaarrekeningen 2008 en 2009 van Vestia ten onrechte van goedkeurende verklaringen heeft voorzien.

3.2 Ter toelichting op en ter verduidelijking van het verwijt heeft klaagster nader aangevoerd:

a. ten onrechte heeft Vestia in de jaarrekening rentederivaten die geen hedgefunctie hadden ofwel risico’s niet verkleinden dan wel vergrootten tegen kostprijs gewaardeerd;

b. ten onrechte is door de negatieve markwaarde van de rentederivaten het eigen vermogen en het resultaat over de jaren 2008 en 2009 te hoog in de jaarrekening weergegeven;

c. zonder gegronde reden is tot een grondslagwijziging overgegaan door vanaf 2008 de  rentederivaten die de risico’s niet verkleinden althans vergrootten tegen kostprijs te waarderen, waarbij is nagelaten die grondslagwijziging in de toelichting uiteen te zetten en de invloed van die wijziging op het resultaat en het eigen vermogen weer te geven;

d. betrokkene heeft verzuimd in zijn verklaringen te melden dat een aantal rentederivaten in strijd met het voor Vestia geldende Financieel Statuut is gekocht en/of verkocht.

4. De gronden van de beslissing

Omtrent de klacht en het daartegen gevoerde verweer overweegt de Accountantskamer het volgende. 

4.1 Op grond van de artikelen 31 van de Wet toezicht accountantsorganisaties (hierna: Wta) en 33 van de Wet op de registeraccountants (oud) (hierna: Wet RA) was (en sinds 1 januari 2013 op grond van artikel 42 van de Wet op het accountantsberoep (hierna Wab)is) de extern registeraccountant bij het beroepsmatig handelen (c.q. ten aanzien van de beroepsuitoefening) onderworpen aan tuchtrechtspraak ter zake van enig handelen of nalaten in strijd met het bij of krachtens de Wta en de Wet RA bepaalde en ter zake van enig ander handelen of nalaten in strijd met het belang van een goede uitoefening van het accountantsberoep.

4.2 Betrokkene heeft zich allereerst op het standpunt gesteld dat klaagster met betrekking de jaarrekening 2008 in haar klacht jegens hem niet ontvankelijk is op basis van artikel 22, eerste lid, Wtra.

4.2.1 Betrokkene heeft daartoe het volgende doen aanvoeren.

De jaarrekening 2008 waarop klaagster haar klacht baseert, is op 25 mei 2009 vastgesteld en vervolgens inclusief de bijbehorende goedkeurende verklaring en het jaarverslag op de website van Vestia geplaatst. Vanaf 25 mei 2009 had klaagster dan ook kennis kunnen nemen van de goedkeurende verklaring van betrokkene over de jaarrekening 2008. Uit de uitspraak van het College van Beroep voor het bedrijfsleven van 13 maart 2012, welke is bevestigd door de Accountantskamer van 7 september 2012, volgt rechtstreeks dat in zoverre een klacht het afgeven van een goedkeurende verklaring betreft, de fatale klachttermijn van drie jaar begint te lopen op het moment dat kennis is genomen van de betreffende verklaring. Niet relevant hierbij is of de klagende partij in kwestie op het moment van kennisneming reeds het vermoeden had opgevat dat deze verklaring niet juist zou zijn. Nu de goedkeurende verklaring met betrekking tot de jaarrekening 2008 reeds op 25 mei 2009 voor een ieder toegankelijk en beschikbaar was, dient deze datum ook als de startdatum voor de klachttermijn te worden aangehouden. Nu de klacht pas op 16 juli 2012 is ingediend heeft klaagster de klacht niet binnen de fatale driejaarstermijn ingediend, deze liep op 24 mei 2012 af.

4.2.2 Klaagster heeft dit verweer bestreden met de samengevatte stelling dat zij eerst in de eerste helft van 2012 kennis heeft gekregen van de bekritiseerde feiten.

4.2.3 In artikel 22, eerste lid, Wtra is bepaald, voor zover hier van belang, dat een ieder bij een vermoeden van handelen of nalaten als bedoeld in artikel 33, eerste lid, Wet RA door een registeraccountant binnen drie jaar na de constatering van dat handelen of nalaten door middel van een klaagschrift een klacht kan indienen bij de Accountantskamer. Zoals overwogen in de uitspraak van het College van Beroep voor het bedrijfsleven (CBb) van 13 maart 2012 (LJN: BV8600), biedt de parlementaire geschiedenis bij artikel 22 Wtra geen aanknopingspunt voor het oordeel dat voor het doen aanvangen van die termijn van drie jaar (enig) besef van het tuchtrechtelijk verwijtbare karakter van het handelen of nalaten van de accountant is vereist. Dit laat echter, aldus dat zelfde CBb in een uitspraak van 18 oktober 2012 (LJN: BY0958), onverlet dat bedoelde termijn pas aanvangt wanneer de klager objectief gezien, gelet op de voor hem/haar beschikbare informatie, op de hoogte is van het feitelijk handelen of nalaten van de betrokken accountant dat de grond vormt voor het indienen van zijn/haar klacht.

4.2.4 Anders dan betrokkene meent, leidt het enkele feit dat Vestia haar jaarrekening 2008, inclusief de bijbehorende goedkeurende verklaring van betrokkene en het jaarverslag, op 25 mei 2009 op haar website heeft geplaatst en op die wijze een mogelijkheid heeft gecreëerd om van die stukken kennis te (kunnen) nemen, er niet toe dat klaagster daardoor objectief gezien op de hoogte is geraakt van wat zij thans aan betrokkene verwijt. Nu door betrokkene niet is weersproken dat klager eerst in de eerste helft van 2012 kennis heeft gekregen van de jaarrekening 2008 en de door betrokkene ter zake afgegeven verklaring, brengt voormelde maatstaf met zich dat voor zover de klacht ziet op de jaarrekening 2008 die klacht  tijdig is ingediend en het verweer wordt verworpen.

4.3 Het handelen en/of nalaten waarop de klacht betrekking heeft, moet, nu dit plaats had na 1 januari 2007, worden getoetst aan onder meer de sinds die datum vigerende Verordening Gedragscode RA’s (hierna: VGC) en daarvan in het bijzonder het (voor alle register-accountants geldende) deel A en het (voor openbaar registeraccountants geldende) deel B1. Ingevolge artikel A-100.4 VGC heeft de accountant onder andere het fundamentele beginsel van deskundigheid en zorgvuldigheid in acht te nemen. Uit die bepaling volgt onder meer dat een accountant een verklaring als hier aan de orde slechts kan afgeven indien is voldaan aan het vereiste dat een accountant slechts mededelingen doet omtrent de uitkomst van zijn arbeid indien zijn deskundigheid en de door hem verrichte werkzaamheden daarvoor een deugdelijke grondslag vormen.

4.4 Daarbij stelt de Accountantskamer voorop dat het in een tuchtprocedure als de onderhavige in beginsel aan klaagster is om feiten en omstandigheden te stellen en - in geval van (gemotiveerde) betwisting - aannemelijk te maken, die tot het oordeel kunnen leiden dat de betrokken accountant tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld.

4.5 De klacht als weergegeven in overweging 3.2 stelt centraal het antwoord op de vraag of betrokkene zijn verklaring bij de jaarrekening 2008 respectievelijk bij de jaarrekening 2009 heeft mogen afgeven. De Accountantskamer ziet aanleiding om de onderdelen van de klacht gezamenlijk te bespreken.

4.6 Betrokkene heeft allereerst het standpunt ingenomen dat de klacht ziet op een verslaggevingsvraagstuk, welke vraagstuk ingevolge artikel 2:447 BW tot het exclusieve domein van de Ondernemingskamer van het Gerechtshof te Amsterdam behoort, hetgeen is bevestigd in een uitspraak van het CBb van 2 mei 2012 (LJN: BW5301).

4.6.1 In genoemde uitspraak heeft het CBb uitgesproken dat het tuchtrecht voor accountants er niet toe kan leiden dat de tuchtrechter bij de beoordeling van de juistheid van een klacht die haar grondslag vindt in de stelling dat de jaarrekening waarop de verklaring van de controlerende accountant betrekking heeft, niet voldoet aan de daarvoor geldende voorschriften, volledig zelfstandig met voorbijgaan aan de wettelijke bevoegdheidstoedeling aan de Ondernemingskamer, een oordeel zou kunnen geven over de juistheid van die stelling. Dit zou slechts anders zijn, aldus nog steeds het CBb in die uitspraak, indien er, gelet op de inhoud van de toepasselijke voorschriften, tussen redelijk denkende mensen geen enkele twijfel mogelijk is over de juiste uitleg en toepassing daarvan.

4.6.2 Voor zover betrokkene hiermee betoogt dat de Accountantskamer bij de beoordeling van de klacht de door het CBb gehanteerde, terughoudende toetsingsmaatstaf behoort aan te leggen of zich zelfs geheel van een oordeel zou moeten onthouden, faalt dit betoog. De Accountantskamer heeft zich bij uitspraak van 12 november 2012 (LJN: YH0326) uitgesproken over de reikwijdte van haar rechtsmacht in zaken als de onderhavige, terwijl het CBb in de uitspraak van 7 maart 2013 (LJN: BZ3419) heeft verduidelijkt dat, anders dan uit de uitspraak van 2 mei 2012 zou kunnen worden afgeleid, uit de omstandigheid dat een rechtsgang over de jaarrekening bij de Ondernemingskamer bestaat, niet volgt dat de tuchtrechtelijke toetsing van het handelen van de accountant in het kader van het afgeven van een verklaring bij de jaarrekening bij voorbaat terughoudend is. Het CBb heeft in dat kader overwogen dat de accountant immers op grond van artikel 2:393, lid 3, BW dient te onderzoeken of de jaarrekening het in artikel 2:362, lid 1, BW vereiste inzicht geeft en na dient te gaan of de jaarrekening aan de bij en krachtens de wet gestelde voorschriften voldoet.

4.6.3 Gelet op deze uitspraken zal de Accountantskamer zich in deze zaak (mede) een oordeel moeten vormen over de verenigbaarheid van de jaarrekeningen van Vestia met de regels van het door het bestuur van Vestia gekozen stelsel van financiële verslaglegging. Als het bestuur van Vestia daarbij in strijd met die regels heeft gehandeld, dan had betrokkene immers niet tot het in zijn hier aan de orde zijnde goedkeurende verklaringen vervatte oordeel kunnen komen dat de jaarrekening in overeenstemming met titel 2.9 BW een getrouw beeld geeft van de grootte en de samenstelling van het vermogen van Vestia per het einde van het (boek)jaar waarop de verklaring ziet, en van het resultaat over dat jaar, althans had hij bij zijn controle moeten concluderen dat die strijdige handeling had meegebracht dat de jaarrekening een afwijking van materieel belang bevatte en daarmee niet het inzicht bood als vereist in artikel 2:362 van het BW. Bij dit oordeel verdient, mede gelet op wat het CBb in voormelde uitspraak van 7 maart 2013 heeft overwogen, nog de opmerking dat aan betrokkene bij zijn controle op dit stuk een zekere beoordelingsruimte toekomt, die groter is naarmate de te hanteren normen in het maatschappelijk (economisch) verkeer minder duidelijk vastliggen. Dat neemt niet weg dat - als met klaagster moet worden aangenomen dat deze normen meebrengen dat de door klaagster aangehaalde derivaten niet op basis van kostprijshedge accounting hadden mogen worden verwerkt maar hadden moeten worden verwerkt in de balans en de winst- en verliesrekening van Vestia - betrokkene, gezien de hoogte van de bedragen waarom het hier gaat, had moeten concluderen dat sprake was van een afwijking van materieel belang.

4.7 De Accountantskamer stelt bij de beoordeling van de in overweging 4.5 bedoelde vraag voorop dat, anders dan van de zijde van betrokkene lijkt te zijn betoogd, het er niet op aankomt of de verwerking van de derivaten op basis van kostprijshedge accounting voldoet aan de daarvoor in paragraaf 6 van de Richtlijn 290 voor de Jaarverslaggeving neergelegde maatstaven voor hedge accounting doch of de jaarrekening voldoet aan voormeld inzichtvereiste en of de jaarrekening aan de bij of krachtens de wet gestelde voorschriften voldoet. Bij de beoordeling of de jaarrekeningen voldoen aan het inzichtvereiste kan bedoelde Richtlijn wel van belang kan zijn.

4.8 Hetgeen hiervoor is overwogen, sluit in dat het standpunt van de voor Vestia relevante toezichthouders als de minister van Wonen, Wijken en Integratie, het Centraal Fonds Volkshuisvesting (hierna: het CFV) en het Waarborgfonds Sociale Woningbouw (hierna: WSW) omtrent de aard en omvang van Vestia’s derivatenportefeuille, Vestia’s beleid ter zake en de wijze waarop deze portefeuille in de jaarrekening was opgenomen, niets afdoet aan betrokkenes verantwoordelijkheid ter zake. Bij de beoordeling of betrokkene heeft voldaan aan de hem te stellen eisen, kan het oordeel van die toezichthouders en wat daaraan ten grondslag ligt, wel een rol spelen, nu zij zijn te begrijpen onder ‘het maatschappelijk verkeer’ als bedoeld in artikel 2:362 lid 1 BW en aan hen enige deskundigheid dienaangaande niet kan worden ontzegd.

4.9 Wat betreft het verwijt als bedoeld in overweging 4.5 geldt het volgende.

4.9.1 Betrokkene heeft daartegen - onder meer en zakelijk weergegeven - het volgende doen aanvoeren:

Vestia stond als woningcorporatie voor de taak om woningen in de sociale sector te ontwikkelen met als doel deze voor onbepaalde tijd te verhuren. De woningen bleven dus eigendom, wat leidde tot een aanzienlijke actiefpost op de balans. De activa moeten dus langdurig gefinancierd worden, waartoe voor aanzienlijke bedragen langlopende leningen werden afgesloten. Deze leningen werden voor een groot deel afgesloten tegen een variabele rente, aangezien de banken nauwelijks bereid zijn om langlopende leningen af te sluiten tegen een vaste rente. De rente onder de afgesloten leningen beweegt veelal mee met de wijzigingen in de marktrente. Vestia liep daardoor in beginsel een groot renterisico. Voor Vestia is het als woningcorporatie dan ook van belang om haar renterisico te beheersen teneinde om haar verplichtingen te kunnen blijven voldoen. Het financiële beleid van Vestia was dan ook, zoals bij alle woningcorporaties, erop gericht om de rentekosten te beheersen. Vestia heeft dit risico afgedekt door het afsluiten van rentederivaten, waardoor variabele rente werd geruild voor vaste rente. Met combinaties van rentederivaten kon een bandbreedte worden gecreëerd waartussen de rente zich zal bewegen. Die bandbreedte gaf zekerheid bij de berekening van bestaande en toekomstige rentelasten, die vanwege de lange horizon van de activiteiten ook op zeer lange termijn gepland moesten worden. De facto schreef het Waarborgfonds Sociale Woningbouw het gebruik van derivaten van de rente ook voor.

Vestia had in het recente verleden investeringen gedaan van gemiddeld 1400 woningen per jaar, wat gepaard ging met zeer aanzienlijke financieringen. Per ultimo 2008 had Vestia € 3,5 miljard aan langlopende leningen uitstaan en per ultimo 2009 € 3,9 miljard. Vanuit het ministerie en het CFV werd Vestia gedwongen om extra investeringen te doen, zodat Vestia haar beleid erop richtte om de renterisico’s ook voor de toekomst te beperken. Vestia voerde in dat kader een derivatenbeleid op portefeuillebasis. Dat betekent dat Vestia haar financieringsbehoefte voor toekomstige jaren bepaalde op basis van reeds gesloten leningen, herfinancieringen en geplande investeringen. Voor elk toekomstig jaar resulteerde dat in een financieringsbehoefte waar een of meer derivaten voor werden gesloten, waarmee Vestia 85% van de uit die behoefte voortvloeiende toekomstige kasstromen en het daarmee samenhangende renterisico af te dekken. Vestia maakte bij dat beleid gebruik van diverse typen derivaten die, in onderlinge samenhang bezien, het risico van toekomstige rentestijgingen op de jaarlijkse financieringsbehoefte beoogden te beperken. Conform dat beleid kocht Vestia derivaten die rentekasstromen op portefeuilleniveau beoogden af te dekken. Bij het dalen van de marktwaarde van de door Vestia aangegane swaps, heeft Vestia het renterisico ingeperkt door swaps aan te gaan om bestaande swaps tegen te sluiten. Door verschillende instrumenten in onderlinge samenhang te combineren kon voor lange tijd een aanvaardbare rentekasstroom worden gefixeerd, wat een risicomitigerende werking had. Ook het schrijven van swaptions paste binnen dit beleid van risicomitigatie. Door de renteverplichtingen binnen een door Vestia aanvaardbare bandbreedte te houden, verkreeg Vestia zekerheid over toekomstige kasstromen. Zij achtte als woningcorporatie deze zekerheid van essentieel belang; als zij geen hedge-instrumenten had ingezet, was onzekerheid ontstaan over het toekomstige verloop van de kasstromen. Het niet inzetten van derivaten zou in die zin juist speculatief zijn.

Bij de waardering van derivaten kan worden gekozen tussen waardering tegen verkrijgingsprijs (ofwel kostprijs) en waardering tegen actuele waarde. De suggestie van klaagster dat waardering tegen kostprijs uitzondering op de regel is, is onjuist. Ook in dat geval geldt dat waardeverminderingen ten laste van het resultaat moeten worden gebracht. Dit hoeft echter niet indien geen sprake is van een verlies omdat er sprake is van een effectieve afdekking van renterisico’s in uitgaande kasstromen. Indien en voor zover er dus sprake is van een effectieve hedge-relatie, hoeven waardeverminderingen van derivaten niet direct in het resultaat en de balans te worden verwerkt bij waardering van derivaten tegen kostprijs. Vanaf het boekjaar 2008 heeft de (herziene) RJ 290 met het begrip ‘kostprijshedge accounting’ nadere invulling gegeven aan de wettelijke mogelijkheden om bij waardering van derivaten tegen kostprijs de waardeverminderingen niet direct in het resultaat te verwerken. Volgens RJ 290 kan kostprijshedge accounting worden toegepast op derivaten die op basis van artikel 2:384 lid 1 BW tegen kostprijs worden gewaardeerd en worden ingezet als afdekkingsinstrumenten in een effectieve hedge-relatie. Bij toepassing van kostprijshedge accounting wordt het derivaat gedurende de looptijd gewaardeerd tegen kostprijs, die veelal nihil is, wat de facto betekent dat de marktwaarden niet in het resultaat en de balans worden opgenomen maar in de toelichting.

Vestia hanteerde in 2008 en 2009 het systeem van de wet en RJ 290 om derivaten tegen kostprijs te waarderen en dat is ook zo in de jaarrekeningen verwerkt. In die jaren had Vestia het beleid om minimaal en rond de 85% van de kasstromen voortvloeiende uit investeringen, herfinancieringen en renteconversies in een jaar af te dekken. Vestia koos ervoor om ook toekomstige zeer waarschijnlijke kasstromen mee te nemen in dat percentage. Daarbij werd vooraf de verwachte hedge-effectiviteit vastgesteld aan de hand van kritische kenmerken van de af te dekken posities en de hedge-instrumenten. Periodiek werd op dezelfde basis de hedge-effectiviteit gemeten. Vestia paste daarbij kostprijshedge accounting toe op portefeuilleniveau toe, in lijn met RJ 290.611 onder b., waarbij de hedgestrategie werd beschreven in haar verslaggeving, in lijn met RJ 290.614 onder a. Het derivatenbeleid van Vestia in de jaren 2008 en 2009 was gericht op beperking op risico’s. De specialisten van Deloitte FAS hebben de consistentie van de ingezette instrumenten getoetst aan de financiële positie en de prognoses en hebben bevestigd dat Vestia binnen de toegestane kaders van kostprijshedge accounting is gebleven.

Gezien het feit dat de derivaten van Vestia in samenhang waren gericht op risicomitigatie, was de keuzen van Vestia om de gehele portefeuille van derivaten op grond van artikel 2:384 lid 1 BW tegen kostprijs te waarderen onder toepassing van kostprijshedge accounting conform het inzichtsvereiste en in overeenstemming met de RJ. De gekozen wijze van verslaggeving paste in de visie van Vestia bij het karakter van haar activiteiten als woningcorporatie en bij het oogmerk van haar treasurybeleid, te weten langdurig stabiele en voorspelbare rentekasstromen binnen een bandbreedte. Vestia maakte in uitvoerige toelichtingen in de jaarverslagen inzichtelijk welk derivatenbeleid zij voerde en hoe de derivatenposities zich ontwikkelden. De marktwaarde van de derivaten is voorts expliciet vermeld in de toelichting op de jaarrekeningen 2008 en 2009. Daarnaast maakte Vestia in de jaarverslagen melding van de gestorte margin calls en beschreef zij uitvoering welke instrumenten zij hanteerde en welk beleid zij voerde. Wat betreft de toepassing van kostprijshedge accounting door Vestia op haar derivatenportefeuille was er voor betrokkene dan ook geen reden om zijn goedkeurende verklaringen over de jaarrekeningen 2008 en 2009 te onthouden.

4.9.2 Uit wat namens betrokkene naar voren is gebracht en ter onderbouwing daarvan aan stukken is gepresenteerd, is naar het oordeel van de Accountantskamer in voldoende mate gebleken dat hij actief, bewust op kritische wijze heeft getoetst of de door Vestia voor haar derivatenportefeuille gekozen en gebruikte waarderings- en verslaggevingsgrondslag van kostprijshedge accounting voor haar passend was.

4.9.3 Anders dan klaagster heeft aangevoerd, is in voldoende mate gebleken dat betrokkene zijn controle van de derivatenportefeuille met voldoende diepgang heeft uitgevoerd, in welk kader hij onder meer een deskundige heeft ingeschakeld. Betrokkene heeft die controle gegevensgericht uitgevoerd en hij heeft daarbij niet alleen gesteund op de (interne) administratieve organisatie en interne beheersing in de vorm van het administratieve systeem SG en de door de treasurer bijgehouden Excel-spreadsheet. Voldoende is gebleken dat betrokkene aanvullende controlewerkzaamheden heeft verricht, in verband waarmee hij onder meer saldobevestigingen van de betrokken financiële instellingen heeft gevraagd en verkregen en de voor de derivatenportefeuille relevante functiescheiding heeft getoetst.

4.9.4 De thans ingenomen stelling van klaagster dat het karakter en het gebruik van andere dan eenvoudige rentederivaten zoals gestructureerde derivaten (ofwel ‘structured swaps’ of ‘exotics’) en (met name geschreven) opties op renteswaps (ofwel ‘swaptions’), een en ander zoals geduid in overweging 2.6, niet voldoet aan de voorwaarden voor kostprijshedge accounting, is op zich verdedigbaar. Het is ook niet onmogelijk dat de regelgever de toepassing van kostprijshedge accounting voor dergelijke derivaten niet voor ogen heeft gehad bij de totstandkoming van RJ 290 en daarmee bij de invulling van artikel 2:384 lid 1 BW. Het gebruik van deze derivaten leidde immers in eerste instantie veeleer tot een beperking in de rentekasstroom (via kortingen op te betalen rente of premies op te ontvangen rente en/of tot andere gunstigere voorwaarden voor (andere) derivaten) en vooreerst niet zozeer tot een beperking / afdekking van het risico in de kasstroom, waarop de toepassing van kostprijshedge accounting het oog heeft.

4.9.5 Bij nadere beschouwing moet evenwel worden geoordeeld dat betrokkene van opvatting mocht zijn dat de keuze van Vestia zelve voor de boekjaren 2008 en 2009 voor kostprijshedge accounting als bedoeld in RJ 290 als waarderings- en verslaggevingsgrondslag voor alle derivaten aanvaardbaar was. Die gekozen verwerking is verdedigbaar, en dus aanvaardbaar omdat:

- Vestia de risicomitigatie van de derivaten op portefeuilleniveau beoordeelde, wat op zich geoorloofd is, en niet gebleken is dat de derivaten tezamen en in onderling verband bezien (aldus de gestructureerde derivaten en de (geschreven) opties op renteswaps daaronder begrepen) niet de door klaagster destijds beoogde bandbreedte heeft gecreëerd waarbinnen de renteverplichtingen ofwel rentekasstroom, die uit haar derivatenportefeuille voortvloeide(n), zich had te bewegen, zodat kon worden aangenomen dat per saldo sprake was van een beperking van de schommelingen en risico’s waaraan een ongehedgde portefeuille met variabel rentende leningen blootgesteld zou zijn;

- betrokkene voor de beoordeling of Vestia voor haar derivatenportefeuille kostprijs-hedge accounting kon toepassen een deskundige heeft ingeschakeld die, zoals klaagster niet heeft weersproken, tot een instemmend oordeel is gekomen;

- een waardering van de gestructureerde swaps en de (geschreven) opties op renteswaps tegen reële waarde zou leiden tot een verwerking van een verandering in de waarde in het resultaat en de balans en daardoor tot (grote) fluctuaties daarin, terwijl feitelijk niet van verlies of winst sprake zou zijn en Vestia overigens over de jaren tot en met 2009 constant presteerde met een behoorlijk constante kasstroom uit exploitatie, investeringen en financiering en met constant resultaat. Het inzicht in het feitelijk presteren van de huishouding zou met een waardering tegen reële waarde van die derivaten dan ook niet zijn vergroot. Die waardering laat onder meer nog de complicatie open dat bij eventuele uitoefening van een optie op een renteswap de accounting daarvan op basis van reële waarde dient te worden gestaakt en de die door uitoefening tot stand gekomen renteswap weer wel vatbaar is voor kostprijshedge accounting, welke wijziging in accounting het in artikel 2:362 lid 1 BW bedoelde inzicht evenmin bevordert;

- gesteld noch gebleken is dat per einde boekjaar 2008 respectievelijk 2009, althans ten tijde van het door betrokkene afgeven van zijn goedkeurende verklaring bij de jaarrekening over die boekjaren, aan de continuïteit van de onderneming van Vestia hoefde te worden getwijfeld, zodat daarin geen beletsel kon worden gevonden voor kostprijshedge accounting. Onomstreden is immers dat Vestia zowel per ultimo 2008 als per ultimo 2009 kon beschikken over liquide middelen en beleggingen met een waarde van meer dan € 1 miljard.

4.9.6 Bij het voorgaande moet tevens in aanmerking worden genomen dat ook in dit geval betrokkene een zekere mate van beoordelingsvrijheid als bedoeld in overweging 4.6.3 mocht worden gelaten omdat de nadere invulling in RJ 290 van de wettelijke mogelijkheden om derivaten op kostprijs te waarderen pas vanaf het boekjaar 2008 is gaan gelden, die richtlijn betreffende kostprijshedge accounting een zekere complexiteit niet kan worden ontzegd, niet steeds eenduidig is geformuleerd en ook ruimte laat voor meer dan één oplossing. In dat verband is van belang dat de Accountantskamer moet constateren dat de wetgever in de periode waarover het thans gaat er - kennelijk bewust - van heeft afgezien nadere regels ter zake te stellen of kostprijshedge accounting voor alle of sommige typen van rentederivaten voor woningcorporaties te beperken of uit te sluiten. Voorts moet de Accountantskamer vaststellen dat er in de periode van 2008 tot en met 30 juni 2010 evenmin jurisprudentie voorhanden was die dwingend noopte tot de thans door klaagster voorgestane engere en meer kritische interpretatie van de voorwaarden voor waardering van derivaten op basis van kostprijs.

4.9.7 Anders dan klaagster thans heeft aangevoerd, is niet uit het voor Vestia in de boekjaren 2008 en 2009 geldend financieel statuut af te leiden dat het aangaan van gestructureerde derivaten en/of het schrijven van opties op renteswaps niet zou zijn toegestaan, zodat daarin geen beletsel lag voor het door betrokkene aanvaarden van de door Vestia gemaakte keuze van kostprijshedge accounting. Dat statuut stond in het kader van Vestia’s renterisicobeleid uitdrukkelijk het gebruik van ‘off balance’-instrumenten (waaronder met name zijn genoemd swaps, future rate agreements, opties en combinaties van dergelijke instrumenten) toe, mits die het risicoprofiel niet zouden vergroten; het beperkte alleen het aangaan van derivaten indien daardoor ‘een open positie’ zou ontstaan. In artikel 7.2 van het financieel statuut is verwoord dat de raad van bestuur van Vestia het financieel statuut heeft vastgesteld, zodat zonder nadere toelichting, die ontbreekt, niet valt in te zien dat het oordeel van Vestia in de periode van 2008 tot en met juni 2010 dat het gebruik van gestructureerde derivaten en van opties op swaps paste binnen haar door dat statuut ingekaderde renterisicobeleid, door betrokkene voor onjuist moest worden gehouden.

4.9.8 Anders dan klaagster voorts heeft betoogd, volgt uit het enkele feit dat uit de toelichting blijkt dat de marktwaarde van de gestructureerde derivaten en van de swaptions zowel per ultimo 2008 als per ultimo 2009 negatief is en die van swaps positief is, niet dat die gestructureerde derivaten en swaptions zich diskwalificeerden voor toepassing van kostprijshedge accounting. De in de toelichting voorkomende marktwaarden van de drie hoofdtypen derivaten zijn saldi, waarbij verder geen dan wel onvoldoende inzicht is gegeven in de totale derivatenportefeuille, de samenhang tussen de verschillende derivaten en de te onderscheiden leningen, de looptijden van een en ander en de specifieke tresholds, terwijl iedere koppeling van gestorte depotbedragen aan specifieke derivaten ontbreekt. Tegen die achtergrond stelt de Accountantskamer voorts vast dat klaagster niet heeft weersproken dat tussen de meer eenvoudige derivaten zoals reguliere renteswaps en meer complexe derivaten zoals de gestructureerde swaps en opties op renteswaps, geen relevant verschil bestond als het gaat om het daaraan verbonden liquiditeitsrisico van het moeten storten van gelden als onderpand voor toekomstige verplichtingen vanwege het ingeroepen zijn van ‘margin calls’. Daarvoor is beslissend de met de betreffende financiële instelling ter zake afgesloten ‘Credit Support Annex’-overeenkomst, in welk kader onder meer van belang zijn de omschreven ‘treshold’, het actuele verschil tussen de marktwaarde en de contractrente, de resterende looptijd van het derivaat en de visie van de financiële instelling omtrent de toekomstige renteontwikkeling. Het is gesteld noch gebleken dat zulks voor de complexe derivaten anders was dan voor de meer reguliere renteswaps.

4.9.9 Het voorgaande leidt tot het oordeel dat voormelde normen niet dwingen tot de conclusie dat de door klaagster aangehaalde derivaten in de boekjaren 2008 en 2009 niet op basis van kostprijshedge accounting hadden mogen worden verwerkt maar hadden moeten worden verwerkt in de balans en de winst- en verliesrekening van Vestia. De beoordeling van betrokkene dat de verslaglegging door Vestia van de derivaten in de toelichting op basis van kostprijshedge accounting verdedigbaar, en dus aanvaardbaar, was, is dan ook tuchtrechtelijk niet verwijtbaar.

4.10  Ingevolge het in de artikelen 2:393, lid 3, jo 2:391, lid 3 BW, artikel 26 lid 2, aanhef en sub f, Bbsh, alinea 918 van RJ 290 en het in artikel 2:362 leden 1 en 4 BW neergelegde inzichtvereiste diende de op basis van kostprijshedge accounting buiten de balans gelaten derivatenportefeuille in het jaarverslag en in de jaarrekening van een behoorlijke toelichting te worden voorzien. Gelet op de omvang van die portefeuille en de daarmee gemoeide bedragen mogen de daaraan te stellen eisen geenszins te licht worden opgevat.

4.10.1 De over de door Vestia gebruikte derivaten en de daarvoor toegepaste kostprijshedge accounting als gekozen wijze van waardering en verwerking is toegelicht als hiervoor vermeld in de overwegingen 2.8 tot en met 2.11. Klaagster heeft niet gesteld en ook anderszins is niet aannemelijk geworden dat die toelichting niet voldoet aan de daaraan te stellen eisen en onvoldoende inzicht zou geven als hiervoor bedoeld.

4.10.2 Wat betreft de rentegevoeligheid, ofwel de gevoeligheid voor verandering in waarde van de derivaten als gevolg van een wijziging van de marktrente, overweegt de Accountantskamer ten overvloede dat Vestia in de toelichting heeft uiteengezet dat de derivaten een marktwaarde hebben, die per ultimo 2008 en 2009 negatief was als gevolg van de hoge rentebeweeglijkheid en de lage stand van de rente, dat de negatieve marktwaarde van de derivaten per ultimo 2009 ten opzichte van ultimo 2008 is verminderd van € 762 miljoen negatief tot € 149 miljoen negatief en dat Vestia als gevolg van de negatieve marktwaarde van de derivaten een liquiditeitsrisico loopt. In de toelichting is onder ‘liquide middelen’ voorts uiteengezet dat dat liquiditeitsrisico bestaat uit het bij dalende rente als zekerheid stellen van depotbedragen bij de betreffende financiële instellingen en dat dat depot per ultimo 2009 € 55 miljoen bedroeg ten opzichte van € 253 miljoen per ultimo 2008. Met een en ander heeft Vestia naar het oordeel van de Accountantskamer in voldoende mate inzicht gegeven in welke mate zij blootstond aan rente- en kasstroomrisico en het daaruit voortvloeiende liquiditeitsrisico voor Vestia, een en ander bedoeld als in lid 3 van artikel 2:391 BW en alinea 618 van RJ 290.

4.10.3 In retrospectief bezien ware het te verkiezen geweest dat Vestia in haar toelichting ook had opgenomen de concrete mate waarin de marktwaarde van haar derivaten door een verlaging van de marktrente zou worden beïnvloed, waartoe ook in alinea 927 van RJ 290 een advies is opgenomen. Wat in die alinea is verwoord, bevat echter geen stellige uitspraak als bedoeld in RJ 100.407 (en als uiteengezet in overweging 2.4), waarbij voorts in aanmerking dient te worden genomen dat die weergave van de rentegevoeligheid wel enige duiding zou hebben voor de marktwaarde van derivaten, maar niet zonder meer voor wanneer, onder welke voorwaarden en in welke mate Vestia als gevolg van ingeroepen ‘margin calls’ (nadere) bedragen ter zekerheid in depot (‘collateral’) zou hebben te storten, nu daarvoor in de eerste plaats de door Vestia met de verschillende financiële instellingen afgesloten ‘Credit Support Annex’-overeenkomsten bepalend waren en daardoor naast de concrete stand van de marktrente en van de negatieve marktwaarde ook voor de (omvang van een) ‘collateral’ de hoogte van de afgesproken drempel (‘treshold’) van belang was. Het is dan ook niet aannemelijk geworden dat een in de toelichting bij de balansen van 2008 en 2009 vermelden van de rentegevoeligheid (zoals in het overgelegde treasuryverslag van Vestia aangaande het boekjaar 2010 wel is vermeld en gesteld op circa € 7 miljoen per 0,01% rentedaling per ultimo 2010, oplopend tot € 10 miljoen per 0,01% rentedaling bij een daling van 1% van de rentecurve) een verbetering in het inzicht in het liquiditeitsrisico had gegeven, zoals dat zich nadien eind 2011 heeft geopenbaard. Dat met bedoelde vermelding een verbeterd inzicht in het liquiditeitsrisico, verbonden aan de derivatenportefeuille, zou zijn bereikt geldt te minder nu onomstreden is dat over het boekjaar 2009 ten opzichte van 2008 zowel de marktwaarde als de omvang van het depot ter zekerheid waren verbeterd bij een onveranderd lage rente en Vestia op dat moment beschikte over meer dan € 1 miljard aan liquide middelen en beleggingen.

Bij een en ander heeft de Accountantskamer in aanmerking genomen dat afdoende is gebleken dat aan zowel de Raad van Commissarissen als toezichthouders - en belangrijke gebruikers van de jaarrekening in het maatschappelijk verkeer - als de Minister van WWI, het CFV en het WSW het jaarlijkse treasuryverslag ter beschikking werd gesteld en voorts aannemelijk is dat de financiële instellingen waarmee klaagster de derivaten-overeenkomsten aanging, uit hun eigen hoedanigheid en deskundigheid al volledig inzicht hadden in de rentegevoeligheid van de besproken derivaten in het algemeen en de eigen derivaten in het bijzonder.

Het is dan ook verdedigbaar, en dus aanvaardbaar, dat Vestia die concrete cijfermatige onderbouwing van haar rentegevoeligheid niet in de toelichting heeft opgenomen, zodat dienaangaande betrokkene geen tuchtrechtelijk verwijt treft.

4.11 Wat betreft het door klaagster gemaakte verwijt omtrent grondslagwijziging als weergegeven in overweging 3.2 sub c. geldt tot slot het volgende. Betrokkene heeft bestreden dat voor het boekjaar 2008 omtrent de derivaten een andere grondslag is gebruikt voor de waardering daarvan. Volgens betrokkene zijn derivaten ook vóór 2008 gewaardeerd tegen historische kostprijs en is vanaf 2008 alleen de nadere invulling van de wettelijke bepalingen in de vanaf het boekjaar 2008 herziene RJ 290 over kostprijshedge accounting toegepast. Klaagster heeft onvoldoende feiten en/of omstandigheden gesteld op grond waarvan anders zou moeten worden geoordeeld. Klaagster heeft volstaan met de enkele opmerking dat in de jaarrekening 2008 risicovergrotende renteswaps voor het eerst tegen kostprijs zijn gewaardeerd. Anders dan klaagster meent, dwingt die stelling - indien al juist - geenszins tot de conclusie dat daardoor sprake is van een grondslagwijziging. Ook overigens zijn feiten die een dergelijke conclusie kunnen rechtvaardigen, gebleken noch aannemelijk geworden.

4.12 Het voorgaande leidt ertoe dat de klacht in al haar onderdelen ongegrond dient te worden verklaard.

4.13 Op grond van het hiervoor overwogene wordt als volgt beslist.

5. Beslissing

De Accountantskamer verklaart de klacht in al haar onderdelen ongegrond.

Aldus beslist door mr. M.B. Werkhoven, voorzitter, mr. W.F. Boele en mr. H. de Hek (rechterlijke leden) en P.A.S. van der Putten RA en P. van de Streek AA, (accountantsleden) in aanwezigheid van W. Welmers, secretaris, en in het openbaar uitgesproken op 19 augustus 2013.

_________                                                                                          __________

secretaris                                                                                             voorzitter

Deze uitspraak is aan partijen verzonden op:_____________________________

Ingevolge artikel 43 Wtra, juncto artikelen 31 en 32 Wet tuchtrechtspraak bedrijfsorganisatie 2004, kunnen klaagster, betrokkenedan wel de voorzitter van de NBA tegen deze uitspraak binnen 6 weken na verzending daarvan hoger beroep instellen door het indienen van een beroepschrift bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven, postbus 20021,

2500 EA te Den Haag. Het beroepschrift dient te zijn ondertekend en de gronden van het beroep te bevatten.