ECLI:NL:TACAKN:2012:YH0251 Accountantskamer Zwolle 11/2092 Wtra AK

ECLI: ECLI:NL:TACAKN:2012:YH0251
Datum uitspraak: 23-03-2012
Datum publicatie: 05-04-2012
Zaaknummer(s): 11/2092 Wtra AK
Onderwerp:
Beslissingen:
  • Klacht gegrond met tijdelijke doorhaling
  • Klacht gegrond met geldboete
Inhoudsindicatie: Geld lenen aan een client en een (aandelen)belang hebben in een client in strijd met beginsel van objectiviteit. Geen PE-punten behaald. geen regeling voor de waarneming van de praktijk.

ACCOUNTANTSKAMER

BESLISSING ex artikel 38 Wet tuchtrechtspraak accountants (Wtra) v an 23 maart 2012

in de zaak met nummer 11/ 2092 Wtra AK van

de voorzitter van de NEDERLANDSE ORDE van ACCOUNTANTS-ADMINISTRATIECONSULENTEN (NOvAA) ,

kantoorhoudende te Amsterdam,

K L A G E R ,

raadsvrouw: mr. M.L. Batting,

t e g e n

Y ,

accountant-administratieconsulent,

kantoorhoudende te [plaats],

B E T R O K K E N E .

1. Het verloop van de procedure

1.1 De Accountantskamer heeft kennisgenomen van:

-          het op 10 oktober 2011 ingekomen klaagschrift van 7 oktober 2011, met bijlagen;

-          de op 16 november 2011 ingekomen brief van 15 november 2011 van klager, met bijlage;

-          de op 29 november 2011 ingekomen brief van 28 november 2011 van betrokkene, met bijlagen.

1.2 De klacht is behandeld ter zitting van de Accountantskamer van 9 december 2011, op welke zitting aanwezig waren - aan de zijde van klager - diens raadsvrouw mr. R.L. Herregodts, advocaat te ’s-Gravenhage, vergezeld van de heer H. Geerlofs, adviseur van zowel de Raad van Toezicht Beroepsuitoefening AA’s als van de NOvAA, en - aan de zijde van betrokkene - Y AA in persoon.

1.3 Klager en betrokkene hebben op deze zitting hun standpunten doen toelichten onderscheidenlijk toegelicht en doen antwoorden onderscheidenlijk geantwoord op vragen van de Accountantskamer. De raadsvrouw van klager heeft daarbij een pleitnotitie overgelegd.

2. De vaststaande feiten

Op grond van de inhoud van de gedingstukken en aan de hand van het verhandelde ter zitting stelt de Accountantskamer het volgende vast.

2.1 Betrokkene is ingeschreven in het accountantsregister van de NOvAA en werkzaam als openbaar accountant-administratieconsulent te [plaats].

2.2 Op 4 november 2010 heeft een toetsing van de accountantspraktijk van betrokkene plaatsgevonden. Bij brief van 24 februari 2011 heeft de Raad van Toezicht Beroepsuitoefening AA’s (hierna: de Raad) betrokkene een negatief eindoordeel toegezonden. Betrokkene is een termijn gegeven om het interne kwaliteitsstelsel in overeenstemming te brengen met de daaraan gestelde eisen.

2.3 Betrokkene is 100 % aandeelhouder in Y Beheer B.V. Y Beheer is 100 % aandeelhouder in Y Accountancy B.V., maar heeft ook een deelneming van 25 % in BV1. BV1 heeft op haar beurt een belang van 15 % in BV2. BV1 en BV2 zijn beide cliënten van Y Accountancy. Y Beheer heeft een lening van € 150.000, - verstrekt aan BV1. Tevens heeft betrokkene een samenstellingsverklaring afgegeven voor BV1.

2.4 In de brief bij het eindoordeel heeft de Raad opgemerkt dat bij de toetsing tekortkomingen op het gebied van de verplichtingen permanente educatie (PE) en het fundamentele beginsel objectiviteit zijn geconstateerd en medegedeeld dat de bevindingen daaromtrent ter beoordeling aan de Accountantskamer zullen worden voorgelegd.    Daarnaast is betrokkene verzocht binnen drie maanden onder meer een waarnemingsovereenkomst met een collega-accountant aan de Raad toe te zenden. In een brief van 25 juli 2011 heeft betrokkene toegezegd de waarnemingsovereenkomst zo snel mogelijk te zullen opsturen. De Raad heeft betrokkene bij brief van 2 augustus 2011 verzocht de waarnemingsovereenkomst uiterlijk 28 augustus 2011 toe te zenden. Bij brief van 6 september 2011 heeft de Raad nogmaals een termijn gegeven tot uiterlijk 14 september 2011 om de waarnemingsovereenkomst toe te zenden. Betrokkene heeft op beide brieven niet gereageerd.

3. De klacht

3.1 De klacht is gebaseerd op het gegeven dat de NOvAA van oordeel is dat betrokkene de fundamentele beginselen van de Verordening gedragscode voor AA’s (hierna: VGC) heeft geschonden.

3.2 De klacht omvat drie onderdelen, te weten:

-     dat betrokkene het fundamentele beginsel van objectiviteit heeft geschonden en ter zake niet het conceptueel raamwerk heeft toegepast door het hebben van een belang in en het verstrekken van een lening aan een cliënt;

-     dat betrokkene in strijd met het fundamentele beginsel van deskundigheid en zorgvuldigheid geen PE-punten heeft behaald;

-     dat betrokkene ondanks herhaaldelijke verzoeken daartoe geen waarnemings-overeenkomst aan de Raad heeft overgelegd. Betrokkene voldoet daarmee niet aan zijn verplichting te beschikken over een adequate regeling inzake de waarneming van zijn accountantspraktijk, zulks in strijd met het bepaalde in artikel 5 van de Nadere voorschriften accountantskantoren ter zake van aan assurance verwante opdrachten (hierna: NVAK-aav).

4. Beoordeling

Omtrent de klacht en het daartegen gevoerde verweer overweegt de Accountantskamer het volgende.

4.1 Op grond van artikel 51 Wet op de Accountants-administratieconsulenten (Wet AA) is de accountant-administratieconsulent bij het beroepsmatig handelen onderworpen aan tuchtrechtspraak ter zake van enig handelen of nalaten in strijd met het bij of krachtens de Wet AA bepaalde en ter zake van enig ander handelen of nalaten in strijd met het belang van een goede uitoefening van het accountantsberoep.

4.2 Bij de beoordeling van de klacht stelt de Accountantskamer vast dat het in de klacht aan betrokkene verweten handelen en/of nalaten op 4 november 2010 is gebleken bij de toetsing van de accountantspraktijk van betrokkene en zich heeft voorgedaan vanaf het jaar 2007 en dat dit daarom onder meer moet worden getoetst aan de sinds 1 januari 2007 vigerende VGC en wel in het bijzonder aan het voor iedere accountant-administratieconsulent geldende deel A en het voor openbaar accountants-administratieconsulenten geldende deel B1 daarvan.

4.3 Daarbij stelt de Accountantskamer voorop dat het in een tuchtprocedure als de onderhavige in beginsel aan klager is om feiten en omstandigheden te stellen en - in geval van (gemotiveerde) betwisting - aannemelijk te maken, die tot het oordeel kunnen leiden dat de betrokken accountant tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld.

4.4 Met betrekking tot het eerste klachtonderdeel, aangaande het door betrokkene geld lenen aan een cliënt en hebben van een belang in het bedrijf van die cliënt, overweegt de Accountantskamer het volgende.

De Verordening gedragscode van de Nederlandse Orde van Accountants-Administratieconsulenten (VGC) verbiedt de accountant-administratieconsulent in artikel A‑150.1 (juncto B1-200.2) handelingen die door een redelijke en goed geïnformeerde derde die over alle relevante informatie beschikt zullen worden opgevat als schadelijk voor de goede naam van het accountantsberoep. De Accountantskamer is van oordeel dat de hiervoor onder 2.3 bedoelde feiten een schending van dit verbod opleveren. Zij impliceren dat betrokkene ook buiten zijn taakvervulling als accountant om een nauwe zakelijke band met zijn opdrachtgever onderhoudt. Behalve een schending van artikel A-150.1 VGC (het beginsel van professioneel gedrag) heeft betrokkene met deze handelingen, die zonder meer hebben geleid tot een grote mate van vertrouwdheid van betrokkene met zijn cliënt, niet iedere situatie vermeden die zijn professionele oordeelsvorming op ongepaste wijze beïnvloedt en daardoor ook het beginsel van objectiviteit, zoals onder meer geregeld in artikel 120.2 VGC, geschonden, terwijl voorts uit niets blijkt dat hij vóór en ten tijde van zijn handelen als accountant zich de bedreigingen daarvan heeft gerealiseerd, laat staan passende waarborgen heeft getroffen, zoals onder meer geregeld in de artikelen A-100.10 e.v., B1-200.1, B1-200.3, B1-200.11, B1-280.1 en B1-280.3 VGC. Het eerste onderdeel van de klacht is daarom gegrond te achten.

4.5 Met betrekking tot hetgeen betrokkene in het tweede klachtonderdeel wordt verweten, te weten het niet voldoen aan de verplichting tot permanente educatie (PE), terwijl hem daarvan geen vrijstelling was verleend, overweegt de Accountantskamer dat de beginselen van deskundigheid en zorgvuldigheid zijn neergelegd in artikel A-100.4, onder c., en nader  zijn uitgewerkt in hoofdstuk A-130 van de VGC. Daarin is onder meer bepaald dat de accountant-administratieconsulent zijn deskundigheid en vaardigheid houdt op het niveau dat is vereist om aan een cliënt of werkgever adequate professionele diensten te kunnen verlenen. Op grond van artikel A-130.7 van de VGC kan het bestuur van de NOvAA nadere voorschriften geven over het bepaalde in de artikelen A-130.1 tot en met A-130.6 ten aanzien van (onder meer) permanente educatie. Daaraan is gevolg gegeven met de vaststelling van de Nadere Voorschriften Permanente Educatie (NVPE). Daarin staan de vereisten aangaande de permanente educatie die de accountant-administratieconsulent dient te volgen om zijn vakkennis op peil te houden. In artikel 3, eerste lid, van de NVPE is bepaald dat de accountant-administratieconsulent minimaal 120 PE-punten per drie kalenderjaren dient te behalen, waarbij geldt dat minimaal 20 PE-punten per jaar dienen te worden behaald. Hieraan is door betrokkene in het geheel niet voldaan. Mede gelet op de erkenning door betrokkene van de daaraan ten grondslag gelegde feiten, is het tweede klachtonderdeel daarom eveneens gegrond te achten.

4.6 Met betrekking tot hetgeen betrokkene in het derde klachtonderdeel wordt verweten, te weten het niet voldoen aan zijn verplichting te beschikken over een adequate regeling inzake de waarneming van zijn accountantspraktijk, overweegt de Accountantskamer dat ingevolge artikel 5 van de NVAK-aav, zoals geldend ten tijde van de toetsing, het accountantskantoor, in geval van ontstentenis, belet of langdurige arbeidsongeschiktheid van de voor de opdracht verantwoordelijk professional, op adequate wijze de waarneming van de uitvoering van een door het accountantskantoor uitgevoerde aan assurance verwante opdracht dient te regelen. Zoals blijkt uit de toelichting op dit artikel kan die waarneming op adequate wijze worden geregeld door het opnemen van duidelijke voorschriften ter zake van het stelsel van interne beheersing. Ook kan een waarnemingsovereenkomst worden gesloten met een andere openbaar accountant.

4.6.1 Bij de toetsing hebben de toetsers geconstateerd dat een adequate regeling voor de waarneming van de accountantspraktijk van betrokkene ontbrak.

4.6.2 Het feit dat betrokkene de waarneming van zijn accountantspraktijk niet op adequate wijze had geregeld, is door betrokkene niet weersproken. Uit de bijlage bij de brief van 28 november 2011 is gebleken dat betrokkene deze omissie inmiddels heeft hersteld. Echter dit doet niets af aan het feit dat tot voor kort niet was voorzien in een adequate regeling voor de waarneming van de accountantspraktijk. Door dit gebrek kon niet worden gegarandeerd dat de kwaliteit van de dienstverlening van de accountantspraktijk van betrokkene bij ontstentenis van hem op het vereiste niveau kon worden voortgezet. Dat is schadelijk voor het vertrouwen dat in het maatschappelijk verkeer aan het voeren van de beschermde titel van accountant-administratieconsulent moet kunnen worden ontleend. Betrokkene heeft hiermee in strijd gehandeld met artikelen B1-291.2 VGC juncto artikel 5 NVAK-aav en aldus mede een inbreuk gemaakt op het fundamentele beginsel van “professioneel gedrag” als bedoeld in artikel A-100.4 onder e. en nader uitgewerkt  in hoofdstuk A-150 van de VGC. Het derde klachtonderdeel moet daarom eveneens gegrond worden verklaard.

4.7 Op grond van al het bovenstaande acht de Accountantskamer de oplegging van de maatregel van een tijdelijke doorhaling voor de duur van een week met daarnaast een geldboete van € 6.000,00 passend en geboden. Bij de beslissing tot het opleggen van de geldboete en het bepalen van de hoogte ervan heeft de Accountantskamer mede rekening gehouden met de omstandigheid dat collega-accountants, die zich wel aan hun PE-verplichtingen hebben gehouden, deswege studiekosten - het besteden van arbeidsuren daaronder begrepen - hebben moeten maken en dat zulks ten onrechte bij betrokkene niet het geval is. Het verschil in positie van betrokkene ten opzichte van zijn bedoelde collega-accountants schat de Accountantskamer, als het gaat om de economische waardering van dat verschil, op € 50,- per PE-punt. Betrokkene wordt erop gewezen dat bij niet tijdige betaling van de opgelegde boete de Accountantskamer op grond van artikel 5, vierde lid Wtra verplicht is te overwegen of aan betrokkene alsnog de maatregel van (tijdelijke) doorhaling moet worden opgelegd.

4.8 Zodra deze uitspraak onherroepelijk is geworden en de voorzitter van de Accountantskamer een last tot ten uitvoerlegging heeft uitgevaardigd, dienen de AFM en de voorzitter van de NOvAA dan wel van het NIVRA ingevolge artikel 9, tweede lid, juncto artikel 47 Wtra, ervoor zorg te dragen dat de opgelegde maatregelen in het register worden opgenomen, voor zover betrokkene daarin is of was ingeschreven.

5. Beslissing

De Accountantskamer:

  • verklaart de klacht gegrond zoals hiervoor omschreven;
  • legt ter zake de maatregel op van tijdelijke doorhaling van de inschrijving van de accountant in het registe r als bedoeld in artikel 1, onder j. Wtra, voor de duur van een week. Deze tijdelijke doorhaling gaat in op de tweede dag volgend op de dag waarop deze beslissing onherroepelijk is geworden èn de voorzitter van de Accountantskamer een last tot tenuitvoerlegging heeft uitgevaardigd en eindigt op de dag die in de last tot tenuitvoerlegging zal worden vermeld;
  • legt ter zake aan betrokkene voorts op de maatregel van geldboete van € 6.000,= (zesduizend euro), welke boete binnen een maand na het door de voorzitter van de Accountantskamer uitvaardigen van een last tot ten uitvoerlegging dient te worden betaald door overmaking van voormeld bedrag op rekeningnummer 56.99.92.400 ten name van het Ministerie van Financiën te ’s-Gravenhage, onder vermelding van het zaaksnummer 11/2092 Wtra AK;
  • verstaat dat de AFM en de voorzitter van de NOvAA dan wel de voorzitter van het NIVRA, na het onherroepelijk worden van deze uitspraak èn de uitvaardiging van een last tot tenuitvoerlegging van de voorzitter van de Accountantskamer, zorgen voor opname van deze tuchtrechtelijke maatregel in het register, voor zover betrokkene daarin is of was ingeschreven.

Aldus beslist door mr. M.B. Werkhoven, voorzitter, mr. E.F. Smeele en mr. A.D.R.M. Boumans (rechterlijke leden), P.A.S. van der Putten RA en J. Maan AA, (accountantsleden), in aanwezigheid van W. Welmers, secretaris, en uitgesproken in het openbaar op 23 maart 2012.

_________                                                                              __________

secretaris                                                                                voorzitter

Deze uitspraak is aan partijen verzonden op:_______________________

Ingevolge artikel 43 Wtra, juncto artikelen 31 en 32 Wet tuchtrechtspraak bedrijfsorganisatie 2004, kunnen klager en/of  betrokkene tegen deze uitspraak binnen 6 weken na verzending daarvan hoger beroep instellen door het indienen van een beroepschrift bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven, Postbus 20021, 2500 EA te Den Haag. Het beroepschrift dient te zijn ondertekend en de gronden van het beroep te bevatten.