ECLI:NL:TACAKN:2012:YH0245 Accountantskamer Zwolle 11/1615 Wtra AK

ECLI: ECLI:NL:TACAKN:2012:YH0245
Datum uitspraak: 05-03-2012
Datum publicatie: 06-03-2012
Zaaknummer(s): 11/1615 Wtra AK
Onderwerp:
Beslissingen: Klacht ongegrond
Inhoudsindicatie:   Geschil tussen klager en accountantsmaatschap waaraan hij verbonden is geweest. Na interview bestuursvoorzitter aan het FD verschijnt er een voor klager defamerende perspublicatie.Niet aannemelijk is geworden dat de bestuursvoorzitter daadwerkelijk de gewraakte passage in de perspublicatie jegens de verslaggever heeft geuit. De Accountantskamer merkt (ambtshalve) op dat ter waarborg van bedreigingingen voor de fundamentele beginselen het is aan te bevelen goed voorbereid te zijn op het te woord staan van journalisten, voorafgaand aan publicatie van een interview inzage te verlangen, danwel na publicatie op rectificatie aan te dringen, indien men in een perspublicatie onjuist wordt geciteerd.  

ACCOUNTANTSKAMER

BESLISSING ex artikel 38 Wet tuchtrechtspraak accountants (Wtra) van

5 maart 2012 in de zaak met nummer 11/1615 Wtra AK van

X ,

wonende te [plaats],

K L A G E R ,

t e g e n

Y ,

registeraccountant,

wonende te [plaats],

B E T R O K K E N E ,

raadsman mr. A.F.J.A. Leijten.

1. Het verloop van de procedure

1.1 De Accountantskamer heeft kennisgenomen van de in deze zaak gewisselde en aan partijen bekende stukken, waaronder:

-          het op 2 augustus 2011 binnengekomen klaagschrift van 1 augustus 2011, met bijlagen;

-          de op 16 november 2011 ingekomen brief van de raadsman van klager van 15 november 2011, met als bijlage een nadere productie;

-          het op 21 september 2011 ingekomen verweerschrift van 20 september 2011, met bijlagen;

-          de op 16 respectievelijk 21 november 2011 ingekomen brieven van de raadsman van klager van 15 respectievelijk 21 november 2011, telkens met als bijlage een nadere productie.

1.2 De Accountantskamer heeft de klacht behandeld ter openbare zitting van 28 november 2011, waar klager in persoon is verschenen, vergezeld van zijn raadsman mr. R.P. Gasseling, advocaat te Rotterdam. Betrokkene is niet verschenen, doch heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn raadsman/gemachtigde mr. A.F.J.A. Leijten, advocaat te Amsterdam.

1.3 Klager en betrokkene hebben op deze zitting hun standpunten toegelicht onderscheidenlijk doen toelichten aan de hand van pleitaantekeningen (die aan de Accountantskamer zijn overgelegd) en geantwoord op vragen van de Accountantskamer.

2. De vaststaande feiten

Op grond van de inhoud van de gedingstukken en aan de hand van het verhandelde ter zitting stelt de Accountantskamer het volgende vast.

2.1 Betrokkene was ten tijde van hetgeen hem in deze zaak wordt verweten bestuursvoorzitter van BV1, gevestigd te [plaats].

2.2 Klager was via zijn praktijkvennootschap sinds 1993 verbonden aan BV1, zulks per 1 januari 2000 op grond van een maatschapsovereenkomst. Een in 1999 bij klager geconstateerde hernia heeft - ondanks medisch ingrijpen - geleid tot volledige arbeidsongeschiktheid van klager per 1 april 2004. Tussen partijen zijn vervolgens geschillen ontstaan, in het bijzonder over het moment waarop de maatschap ten aanzien van klager zou eindigen of geëindigd zou zijn, met diverse juridische procedures als gevolg.

2.3 Op 15 april 2009 is door de rechtbank Utrecht een vonnis tussen klager en BV1 gewezen, waarin voor recht is verklaard dat de maatschapsovereenkomst tussen partijen per 18 maart 2004 (in plaats van per 31 december 2003) is geëindigd. In dat vonnis is een memo aan de Raad van Bestuur van BV1 weergegeven, waarin op basis van een onderzoek naar de urenverantwoording en facturering door klager over het jaar 2003 werd geconcludeerd dat de “geschreven” productie van klager wezenlijk afwijkt van diens “gefactureerde” productie, alsmede dat twijfel bestond over de zakelijkheid van bepaalde onkosten van klager, nu deze weliswaar waren geboekt op, maar niet gefactureerd aan zogenoemde “fake”-klanten.

2.4 Op 22 mei 2009 verscheen in het Financiëele Dagblad (FD) een publicatie met als koptekst: “BV1 verwijt partner bedrog”. Voor zover hier van belang hield deze publicatie onder meer in:

“BV1-bestuursvoorzitter Y zegt dat de facturen die ten onrechte de deur uit zijn gegaan, zijn rechtgezet. ‘Geen enkele klant heeft betaald voor werk dat niet is verricht’. Er is geen winstdeel teruggevorderd bij de partner, zegt Y, omdat de winstuitkering losstaat van de omzet. Iedere partner heeft er recht op, ‘ook als hij door omstandigheden niet kon werken’. Ook de betwiste onkosten zijn niet terug gevorderd, aldus Y. ‘omdat je dan eindeloos in debat raakt over de vraag wat zakelijk is en wat privé’.”

2.5 In een op 9 december 2010 gedateerde en op 10 december 2010 gefaxte brief van de raadsman van klager aan BV1 (ter attentie van betrokkene) staat onder meer - voor zover hier van belang - geschreven:

“Namens mijn cliënten verzoek ik u en voor zover nodig sommeren zij u daartoe om met onderliggende stukken te documenteren welke facturen zij ten onrechte aan klanten zouden hebben verstuurd. Voorts verzoeken mijn cliënten en voor zover nodig sommeren zij u daartoe nader te onderbouwen op welke wijze die (beweerdelijke) facturen rechtgezet zouden zijn”.

2.6 Op 8 juli 2011 verscheen in het Financiëele Dagblad een publicatie met als koptekst: “Y aan de top van BV1”. Deze publicatie hield voorts onder meer in - voor zover hier van belang - :

“Y ontpopte zich als een pragmatisch leider toen BV1 Nederland 2009 in het nieuws kwam door een rechtszaak tegen een van zijn partners die zijn omzet zou hebben opgeklopt en valse facturen de deur uit zou hebben gedaan”.

3. De klacht

3.1 De klacht verwoord in het klaagschrift bestaat - naar de Accountantskamer begrijpt - uit twee onderdelen, inhoudende:

                   I.      dat betrokkene in zijn hoedanigheid van bestuursvoorzitter van BV1 in strijd met de waarheid aan een journalist onjuiste informatie heeft verschaft over een door de rechtbank Utrecht op 15 april 2009 gewezen vonnis en

                II.      dat betrokkene niet heeft gereageerd op verzoeken/sommaties te documenteren welke facturen klager ten onrechte aan klanten zou hebben verstuurd en nader te onderbouwen op welke wijze die (beweerde) facturen rechtgezet zouden zijn.

3.2 Betrokkene zou volgens klager door te handelen als gedaan (het verspreiden van onjuiste persberichten, het suggereren dat klager valse facturen heeft verstuurd en het nalaten om desgevraagd de geuite beschuldigingen te onderbouwen) het fundamentele beginsel ‘zorgvuldigheid’ als bedoeld in de Verordening Gedragscode (RA’s) (hierna: VGC) hebben geschonden.

4. De gronden van de beslissing

4.1 Op grond van artikel 33 Wet RA is de registeraccountant bij het beroepsmatig handelen onderworpen aan tuchtrechtspraak ter zake van enig handelen of nalaten in strijd met het bij of krachtens de Wet RA bepaalde en ter zake van enig ander handelen of nalaten in strijd met het belang van een goede uitoefening van het accountantsberoep.

4.2 Het handelen en/of nalaten van betrokkene waarop de klacht betrekking heeft moet, nu dit plaatshad ná 1 januari 2007, worden getoetst aan de sinds die datum vigerende VGC .

4.3 Bij de beoordeling van de klacht stelt de Accountantskamer voorop dat het in een tuchtprocedure als deze in beginsel aan klager is om feiten en omstandigheden te stellen en ‑ in geval van (gemotiveerde) betwisting - aannemelijk te maken, die tot het oordeel kunnen leiden dat de betrokken accountant tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld.

4.4 Met betrekking tot de beide klachtonderdelen heeft betrokkene - zakelijk weergegeven -onder meer het volgende doen aanvoeren.

Het artikel [in het FD van 22 mei 2009, begrijpt de Accountantskamer] bevat niet meer dan één aan betrokkene toegeschreven citaat, namelijk: "Geen enkele klant heeft betaald voor werk dat niet is verricht". Deze bewering is feitelijk juist en in de klacht wordt ook niet beweerd dat dit citaat onjuistheden zou bevatten. De aan het citaat voorafgaande zin betreft geen citaat van betrokkene, maar is een weergave/samenvatting van de journalist. Betrokkene heeft niet gezegd dat facturen "ten onrechte de deur uit zijn gegaan" en dus ook niet dat dit zou zijn "rechtgezet". De desbetreffende vraag van de journalist ging over het in het vonnis geciteerde memo betreffende de urenverantwoording van klager. Het in het vonnis geciteerde memo laat de mogelijkheid open dat sommige facturen zonder goede grond zijn verzonden. Betrokkene heeft op de desbetreffende vragen van de journalist uitsluitend willen benadrukken dat geen enkele klant heeft betaald voor werk dat niet is verricht en dat er dus geen onjuiste facturen de deur uit zijn gegaan. De journalist heeft daarvan gemaakt dat ten onrechte verzonden facturen zouden zijn rechtgezet. Deze onjuistheid of onjuiste suggestie komt voor rekening van de journalist, die de tekst van het artikel niet aan betrokkene heeft voorgelegd voordat hij het liet publiceren.

Omdat betrokkene niet had gezegd dat facturen ten onrechte de deur uit zijn gegaan en dus evenmin dat dit zou zijn rechtgezet, kon hij dienaangaande niets documenteren of onderbouwen. Overigens heeft klager nagelaten stukken over te leggen, waaruit van zijn verzoeken en sommaties op dit punt blijkt. De advocaat van klager heeft over het artikel twee brieven verzonden, één aan BV1 ter attentie van betrokkene op 9 december 2010 en één aan de raadsvrouw van BV1 op 8 juni 2011, waarbij de dagvaarding die twee dagen nadien zou worden uitgebracht in concept was bijgesloten. In de brief van 9 december 2010 komen inderdaad twee verzoeken/sommaties van deze strekking voor. Omdat de brief niet gericht was aan betrokkene in privé, maar aan BV1 met kopie aan de raadsvrouw van BV1, is door de advocaat van BV1 gereageerd per brief van 14 december 2010 aan klagers advocaat. Reeds in die reactie is als verweer aangevoerd dat betrokkene slechts heeft benadrukt dat geen klant betaald heeft voor werk dat niet is verricht en dat de rest van het artikel de verantwoordelijkheid is van de betrokken journalist. Dat bracht mee dat op de sommatie om een niet gemaakt verwijt te onderbouwen uiteraard niet behoefde te worden ingegaan. In de brief van 8 juni 2011 zijn de verzoeken/sommaties dan ook niet herhaald. De suggestie dat de geciteerde passage uit een artikel in het FD van 8 juli 2011 zijn grondslag zou vinden "in de namens BV1 verspreide perspublicatie" is feitelijk onjuist. Ook dit is eigen werk van de desbetreffende redacteur van het FD, die kennelijk mede heeft geput uit het eerder in het FD verschenen artikel. Bovendien blijkt op geen enkele wijze van enige betrokkenheid van betrokkene bij de totstandkoming van dit artikel.

4.5 De Accountantskamer is, mede gelet op hetgeen hiervoor onder 4.3 is vooropgesteld, van oordeel dat klager tegenover de weerspreking namens betrokkene niet aannemelijk heeft gemaakt dat betrokkene (in zijn hoedanigheid van bestuursvoorzitter van BV1) onjuiste persberichten heeft verspreid en heeft gesuggereerd dat klager valse facturen zou hebben verstuurd en al evenmin, dat betrokkene heeft nagelaten om desgevraagd de geuite beschuldigingen te onderbouwen. De klacht moet daarom in beide onderdelen ongegrond worden verklaard.

4.6 Hoewel daarover niet (althans eerst ter zitting en dus niet tijdig) is geklaagd, is het wel de opvatting van de Accountantskamer dat het in het algemeen voor accountants - gelet op hun gehoudenheid voldoende waarborgen te treffen bij het ontstaan van bedreigingen voor de naleving van de fundamentele beginselen van de VGC -  is aan te bevelen goed voorbereid te zijn op het te woord staan van journalisten, alsmede dat het in het onderhavige geval verstandiger van betrokkene zou zijn geweest indien hij voorafgaand aan de publicatie van het artikel in het FD van 22 mei 2009 inzage in de tekst ervan zou hebben gevraagd, dan wel na publicatie ervan zou hebben aangedrongen op rectificatie van in elk geval de in dat artikel vermelde zin: BV1-bestuursvoorzitter Y zegt dat de facturen die ten onrechte de deur uit zijn gegaan, zijn rechtgezet” .

4.7 Op grond van al het hiervoor overwogene dient als volgt te worden beslist.

5. Beslissing

De Accountantskamer verklaart de klacht in beide onderdelen ongegrond.

Aldus beslist door mr. M.B. Werkhoven, voorzitter, mr. M.J. van Lee en mr. E.A. Maan, rechterlijke leden, drs. E.J.F.A de Haas RA en drs. R.G. Bosman RA, accountantsleden, in tegenwoordigheid van W. Welmers, secretaris, en uitgesproken in het openbaar op 5 maart 2012.

_________                                                                                          __________

secretaris                                                                                           voorzitter

Deze uitspraak is aan partijen verzonden op:_____________________________

Ingevolge artikel 43 Wtra, juncto artikelen 31 en 32 Wet tuchtrechtspraak bedrijfsorganisatie 2004, kan klagerdan wel de voorzitter van het NIVRA of de NOvAA tegen deze uitspraak binnen 6 weken na verzending daarvan hoger beroep instellen door het indienen van een beroepschrift bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven, Postbus 20021, 2500 EA  Den Haag. Het beroepschrift dient te zijn ondertekend en de gronden van het beroep te bevatten.