ECLI:NL:TACAKN:2010:YH0105 Accountantskamer Zwolle 10/560 Wtra AK

ECLI: ECLI:NL:TACAKN:2010:YH0105
Datum uitspraak: 29-10-2010
Datum publicatie: 29-10-2010
Zaaknummer(s): 10/560 Wtra AK
Onderwerp:
Beslissingen: Klacht ongegrond
Inhoudsindicatie: Eisen die aan de accountant kunnen worden gesteld bij samenstellingswerkzaamheden. Nadere onderzoeksplicht indien de door de directie van de cliente verschafte gegevens van materieel belang doch onjuist, onvolledig of onbevredigend zijn. In casu voldoende nader onderzoek verricht of geen onjuistheden van materieel belang kenbaar voor de accountant. De samengestelde jaarrekeningen waren van belang voor de prijs van de verkochte en (nog) te leveren aandelen in die vennootschappen. Het was voor partijen wellicht beter geweest, indien zij de accounatnt een ruimere opdracht dan een samenstellingsopdracht hadden verleend; hun keuze voor een beperktere opdracht is de accountant niet te verwijten.     hoger beroep ingesteld. Uitspraak zie BY0165 (www.rechtspraak.nl).

 

ACCOUNTANTSKAMER

BESLISSING van 29 oktober 2010 in de zaak met nummer 10 / 560 WTRA AK van

1.      de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid

BV X.,

gevestigd te [plaats];

2.      de rechtspersoon naar Belgisch recht

1 BVBA,

gevestigd te [plaats] (België);

3.      A ,

wonende te [plaats] (België);

klagers,

raadsman: mr. M.P.M. Fruytier, advocaat te Amsterdam;

tegen

Y ,

registeraccountant,

kantoorhoudende te [plaats],

betrokkene,

raadsman: prof. mr. G.J.M.E. de Bont, advocaat te Amsterdam.


1. Het verloop van de procedure

1.1 De Accountantskamer heeft kennisgenomen van de in deze zaak gewisselde en aan partijen bekende stukken, waaronder:

-         het op 7 april 2010 ingekomen klaagschrift van 31 maart 2010 met de producties 1 tot en met 3;

-         het op 21 juli 2010 ingekomen verweerschrift van 20 juli 2010;

-         de door de raadsman van klagers ter voorbereiding van de mondelinge behandeling ingezonden aanvullende producties 4 tot en met 11.

1.2 De Accountantskamer heeft de klacht behandeld ter openbare zitting van 24 september 2010, waar zijn verschenen:

 - klager sub 3 in persoon, zo voor zich als namens klagers sub 1 en sub 2, bijgestaan door hun raadsman;

 - betrokkene in persoon, bijgestaan door zijn raadsman.

Klagers en betrokkene hebben bij gelegenheid van deze zitting hun standpunten nader doen toelichten, klagers aan de hand van een aan de Accountantskamer overgelegde pleitnota, alsmede geantwoord op vragen van de Accountantskamer.

1.3 De inhoud van de gedingstukken geldt als hier ingevoegd.

2. De vaststaande feiten

2.1 Klagers sub 1 en sub 2, waarvan klager sub 3 bestuurder is, hebben medio 2003 de aandelen in een viertal vennootschappen, thans genaamd:

BV2 (hierna: BV2),

NV1,

3 s.a.r.l. en

4 GmbH,

(hierna tezamen: de verkochte vennootschappen)

verkocht aan de toen nog op te richten vennootschap BV5 (hierna: BV5). De betrokken partijen duiden de onderliggende koop-/verkoopovereenkomst aan als de “Intentieverklaring”. Bestuurders van BV5 zijn BV6 (hierna: BV6) en BV7. (hierna: BV7), onderscheidenlijk beheerst door de heren B (hierna: B) en C (hierna: C). De aandelen van BV5 worden gehouden door de BV8 (hierna: BV8) die certificaten van aandelen heeft uitgegeven aan BV6 en BV7. Het bestuur van BV8 werd gevormd door klager sub 3 (met twee stemmen) als vertegenwoordiger van de verkopers en B en C (elk met één stem) als vertegenwoordigers van BV5. De levering van de aandelen en de betaling van de koopprijs zou geschieden in vijf tranches in de jaren 2003 tot en met 2007. De hoogte van de verschillende tranches van de koopprijs werd afhankelijk gesteld van de intrinsieke waarde en de gerealiseerde winst en zou elk jaar worden bepaald aan de hand van de jaarrekeningen van de verkochte vennootschappen.

2.2 Betrokkene, ingeschreven in het register, bedoeld in artikel 55, eerste lid, van de Wet op de registeraccountants, heeft de jaarrekeningen van BV5 en van BV2 over de boekjaren 2006 en 2007 samengesteld en daarbij samenstellingsverklaringen afgegeven. Deze jaarrekeningen zijn goedgekeurd door de besturen van de vennootschappen maar de jaarrekeningen 2006 en 2007 van BV5 zijn vervolgens niet door de vergaderingen van aandeelhouders vastgesteld, omdat daartoe de stemmen in het bestuur van BV8 staakten (jaarstukken 2006) c.q. het bestuur de goedkeuring daaraan onthield (jaarstukken 2007). De jaarrekeningen 2006 en 2007 van BV2 zijn uiteindelijk niet conform de door partijen bij de Intentieverklaring afgesproken procedure door het bestuur van de BV8 goedgekeurd. Daarop heeft ter voorziening in de besluitvorming arbitrage plaatsgevonden en op 15 maart 2010 is een arbitraal vonnis gewezen waarin beslist is dat een aantal correcties op de door betrokkene samengestelde jaarrekeningen diende te worden aangebracht.

3. De klacht

3.1 Klagers hebben aangevoerd dat de door betrokkene samengestelde jaarrekeningen misleidend zijn. Ter gelegenheid van de mondelinge behandeling hebben zij verklaard daarmee te bedoelen dat die jaarrekeningen in strijd met de waarheid zijn en onjuistheden van materieel belang bevatten op een aantal hierna nader aan te geven punten waarop arbiters beslist hebben dat correctie dient plaats te vinden.

3.2 Klagers verwijten betrokkene in de eerste plaats dat hij niet heeft gehandeld in overeenstemming met de destijds toe te passen Richtlijn 4410 ("Opdrachten tot het samenstellen van financiële informatie"). Daarin wordt de accountant bij de uitvoering van een opdracht als de onderhavige voorgeschreven om, als hij onjuistheden van materieel belang constateert, met zijn opdrachtgever te overleggen omtrent toereikende aanpassingen en om zijn opdracht terug te geven als die aanpassingen niet worden aangebracht en de financiële informatie daardoor als misleidend kan worden aangemerkt.

3.3 In de tweede plaats verwijten klagers betrokkene te zijn tekortgeschoten in onpartijdigheid, deskundigheid en zorgvuldigheid. Hij was immers op de hoogte van juridische conflicten tussen klagers en de nieuwe aandeelhouders van de verkochte vennootschappen. Omdat "conflicten een financieel beslag hebben", behoorde het tot zijn taak zich daarin te verdiepen en om nadere informatie te vragen.

4. De gronden van de beslissing

4.1 De Accountantskamer stelt voorop dat het in deze zaak gaat om jaarrekeningen die betrokkene heeft samengesteld en van een samenstellingsverklaring voorzien. Dat was ook zijn opdracht. Op de uitvoering van een dergelijke opdracht was destijds toepasselijk de Richtlijn 4410 "Opdrachten tot het samenstellen van financiële informatie" (hierna: de richtlijn).

4.2 Volgens de richtlijn is het doel van een samenstellingsopdracht "het verzamelen, verwerken, rubriceren en samenvatten van financiële informatie, waarbij de accountant wordt ingeschakeld vanwege zijn deskundigheid op het gebied van verslaggeving, en niet vanwege zijn controledeskundigheid". De uit te voeren werkzaamheden zijn er niet op gericht en stellen de accountant niet in staat enige zekerheid te verschaffen omtrent de financiële informatie. In het algemeen en tenzij het tegendeel in de richtlijn vermeld is, wordt van de accountant niet verwacht dat hij inlichtingen inwint om de betrouwbaarheid en volledigheid van de hem verstrekte informatie te beoordelen of dat hij de verkregen informatie of ontvangen toelichtingen verifieert. Hij dient echter, als hij constateert dat de hem verstrekte gegevens onjuist, onvolledig of onbevredigend zijn, te overwegen die werkzaamheden alsnog uit te voeren en aanvullende informatie te vragen en, als deze hem geweigerd wordt, zijn opdracht terug te geven. Als hij onjuistheden van materieel belang constateert, dient hij met de opdrachtgever te overleggen omtrent toereikende aanpassingen en, als die aanpassingen niet worden aangebracht en de financiële informatie daardoor als misleidend kan worden aangemerkt, dient de accountant zijn opdracht terug te geven. Het is aan deze regelgeving dat het handelen van betrokkene met betrekking tot de door klagers beweerde onjuistheden in de jaarrekeningen dient te worden getoetst.

4.3 In de eerste plaats achten klagers de door betrokkene samengestelde jaarrekeningen onjuist omdat te hoge bedragen aan managementkosten ten laste van het resultaat van BV2 en de andere verkochte vennootschappen zijn gebracht. Arbiters hebben geconstateerd dat de door BV5 aan BV6 en BV7 verschuldigde managementvergoedingen aan elk van de verkochte vennootschappen in ongelijke delen zijn doorbelast, maar dat daarnaast diverse auto- en loonkosten ten behoeve van de directie rechtstreeks op het resultaat van de verkochte vennootschappen in mindering zijn gebracht en ten onrechte niet zijn verrekend met de uiteindelijke afrekening van de managementfee. Dat bracht arbiters tot de beslissing dat ten gunste van de verkochte vennootschappen correcties dienden te worden aangebracht tot bedragen van € 93.762,75 over 2006 en € 78.120,31 over 2007, waarvan € 16.744,94 onderscheidenlijk € 5.375,69 ten gunste van BV2. Volgens klagers zijn dit onjuistheden van materieel belang die voor betrokkene aanleiding hadden moeten zijn toereikende aanpassingen te vergen als in de richtlijn bedoeld.

4.4 Betrokkene heeft hierop doen zeggen dat de post "managementfee" voor hem inderdaad aanleiding is geweest nadere informatie te vragen en dat hij die, waaronder een totaaloverzicht van de doorbelaste managementfee’s, ook gekregen heeft. Het verslag van hetgeen ter zake van de managementvergoedingen is besproken, is door hem niet overgelegd maar wel heeft hij daaruit onbestreden geciteerd:

Daarnaast is aandacht besteed aan de management-fee. Bij het samenstellen van de jaarrekening 2007 lopen meerdere kort geding procedures met de verkopende partij. Er is 'grote' onduidelijkheid over de uitkomst van de procedures.

Bij het doorlopen van de post "management fee" hebben wij de vraag gesteld of deze fee juist berekend is. Volgens C is deze fee juist en kan bij de tranche-afrekening een normalisatie plaatsvinden. Wij hebben aangegeven in 2009 hier nader naar te kijken met als redenering dat de procedures dan wel opgelost zijn.

4.5 De Accountantskamer leidt hieruit af dat betrokkene op dit punt onderkend heeft dat de hem verstrekte gegevens "onjuist, onvolledig of anderszins onbevredigend" waren, maar daar heeft hij ook consequenties aan verbonden. Hij heeft vervolgens genoegen genomen met informatie die hem nog steeds niet in staat stelde de juistheid van de post "management fee" volledig te verifiëren. Gelet op de aard van de hem verstrekte opdracht, immers een samenstellingsopdracht, was hij daartoe ook niet gehouden. Hij heeft zich het belang voor derden, te weten de "verkopende partij", gerealiseerd en heeft daarmee rekening gehouden. Hij kreeg de informatie (en mocht daarop ook afgaan) dat de verkopende partij zich van het probleem bewust was (er liepen immers meerdere kort geding procedures) en dat eventuele onjuistheden bij de normalisatie ten behoeve van de tranche-afrekening nog gecorrigeerd konden worden en hij kondigde aan daarna, te weten bij de volgende samenstelling, aan de kwestie wederom aandacht te zullen besteden.

4.6 Een onjuistheid van materieel belang heeft betrokkene niet geconstateerd. De Accountantskamer is van oordeel dat de voorhanden informatie dat ook niet toeliet. Er werd betrokkene verzekerd dat de managementvergoeding juist berekend was en om dat te verifiëren stonden hem slechts de managementovereenkomsten tussen BV5 enerzijds, BV6 en BV7 anderzijds ten dienste. Die waren voor de beoordeling echter niet concludent omdat de daarin voorziene vergoedingen slechts ten dele vast waren en daarnaast een variabel deel kenden, afhankelijk van bepaalde omzetcijfers van de verkochte vennootschappen waarop betrokkene geen volledig zicht had nu drie van de vier verkochte vennootschappen buiten zijn opdracht vielen.

4.7 In de tweede plaats achten klagers de jaarrekeningen onjuist op het punt van de ten laste van het resultaat gebrachte juridische, advies- en accountantskosten. Zij leiden dat af uit het feit dat arbiters met betrekking tot deze kosten een aantal correcties hebben bevolen, te weten:

a. Kosten van arbitrage die ten laste van BV5 behoorden te komen, zijn ten onrechte doorbelast voor gelijke delen aan de vier verkochte vennootschappen. Dit heeft geleid tot correcties van € 27.948,00 over 2006, waarvan 25% ten gunste van BV2, en voor deze vennootschap tevens € 134,00 over 2007.

b. Kosten van werkzaamheden die 9 in de jaren 2006 en 2007 heeft verricht en geheel aan BV7 heeft gedeclareerd zijn niet op juiste wijze aan BV5 en de verkochte vennootschappen doorbelast en ten laste van hun resultaten gebracht. Dat moet leiden tot correcties over 2006 tot bedragen (afgerond) van € 1.542,00 ten laste van BV2 en € 6.077,00 ten bate van elk van de andere verkochte vennootschappen en over 2007 tot bedragen van € 42.752,00 ten laste van BV2 en € 21.022,00 ten bate van elk van de andere verkochte vennootschappen.

c. De rechtstreeks ten laste van BV2 gebrachte accountants-, advies- en juridische advieskosten omvatten mede werkzaamheden die toerekenbaar zijn aan haar aandeelhouders (middellijk dan wel onmiddellijk). Dat moet leiden tot een correctie ten bate van BV2 van € 27.987,50 over 2006 en € 11.564,00 over 2007.

Volgens klagers zijn ook dit onjuistheden van materieel belang die voor betrokkene aanleiding hadden moeten zijn toereikende aanpassingen te vergen als in de richtlijn bedoeld.

4.8 Met betrekking tot de arbitragekosten constateert de Accountantskamer dat arbiters hun oordeel dat de arbitragekosten voor rekening van BV5 dienden te komen en niet aan de verkochte vennootschappen mochten worden doorbelast, baseren op artikel 6 van de statuten van BV8. De jaarrekeningen gaan kennelijk van een andere lezing of interpretatie van die bepaling uit.

Wat daarvan ook zij, de Accountantskamer is van oordeel dat klagers geen feiten en omstandigheden hebben gesteld waaruit blijkt dat betrokkene ‑ wiens taak in beginsel niet controlerend of beoordelend was en die in beginsel op de hem door de directie van de vennootschap verstrekte informatie mocht afgaan ‑ bij het opnemen van een deel van deze arbitragekosten in de jaarrekening van BV2 had moeten constateren dat het onjuist was om deze kosten ten laste van BV2 te brengen, noch daargelaten het feit dat de uiteindelijk door arbiters vastgestelde correctie niet van materieel belang is te noemen.

4.9 Met betrekking tot de in overweging 4.7 onder b. bedoelde kosten van 9 blijkt uit het arbitrale vonnis dat ze betrekking hadden op een veelheid van werkzaamheden betreffende diverse onderwerpen en procedures. 9 heeft deze kosten gedeclareerd met als dossierverwijzing "advies overname" en zonder voldoende onderscheid op welke (rechts-)personen de werkzaamheden betrekking hadden. Arbiters zijn "alle feiten en omstandigheden in aanmerking nemende" en "in goede justitie" tot de in hun beslissing gevolgde verdeling gekomen. Dat betekent dat die verdeling een zeker taxatoir karakter had en dat er niet uit kan worden afgeleid dat de in de jaarrekeningen gevolgde andere verdeling zo onverdedigbaar was dat de jaarrekeningen daardoor laboreerden aan een klaarblijkelijke onjuistheid welke een accountant, die slechts een samenstellingsopdracht had, deze had moeten constateren.

4.10 Met betrekking tot de in overweging 4.7 onder c. bedoelde kosten geldt dat ze, voor zover dat uit het arbitrale vonnis valt af te leiden, niet geschat waren, maar dat de beslissing van arbiters omtrent de entiteit waaraan ze waren toe te rekenen, niet zodanig dwingend was dat een andere toedeling manifest onjuist was en tot een door een samenstellende accountant te constateren onjuistheid leidde. Daarbij moet een uitzondering gemaakt worden voor de door 10 (het kantoor van betrokkene) gedeclareerde en ten laste van BV2 gebrachte kosten. Het oordeel van arbiters dat daarin voor elk jaar een bedrag van € 5.000,00 begrepen was dat niet ten laste van BV2 gebracht mocht worden, was gebaseerd op informatie van betrokkene zelf en deze had zich daarvan dus ook reeds tijdens het uitvoeren van zijn opdracht bewust kunnen zijn. Gelet op de hoogte van het bedrag kan hier echter niet van een onjuistheid van materieel belang worden gesproken.

4.11 In de derde plaats achten klagers de jaarrekeningen onjuist in verband met de daarin tot uitdrukking komende rekening-courantverhoudingen van BV5 en van BV2 met BV11, uiteindelijk gegroeid tot tezamen omstreeks € 930.000,00 ten laste van de laatste. Omdat zich in BV11 nauwelijks activiteiten bevinden, achten klagers het doel van de verstrekte financiering zeer dubieus. Bovendien zijn geen zekerheden gesteld en is er geen aflossingschema overeengekomen wat op zijn minst opmerkelijk is te noemen. Het arbitrale vonnis komt omtrent deze rekening-courant­verhoudingen tot de conclusie dat ze ten onrechte zonder toestemming van BV8 en dus niet rechtmatig zijn aangegaan, maar dat ook niet is gebleken dat een der partijen er in bedrijfseconomische zin enig nadeel of voordeel van ondervindt.

4.12 Niet betwist is dat deze rekening-courantverhoudingen daadwerkelijk ‑ al dan niet rechtmatig ‑ zijn aangegaan en wel tot de in de jaarrekeningen vermelde bedragen. Niet valt in te zien en door klagers is ook niet uiteengezet op grond waarvan en hoe betrokkene had moeten constateren dat deze vermeldingen onjuist waren.

4.13 De Accountantskamer is op de hiervoor weergegeven gronden van oordeel dat, gelet op de aard van de opdracht als samenstellingsopdracht en tegen de achtergrond van de toepasselijke regelgeving zoals hiervoor onder 4.2 samengevat, betrokkene geen handelen in strijd met de richtlijn onder 14, 15 en 16 verweten kan worden zodat de klacht in zijn eerste onderdeel op alle punten ongegrond is.

4.14 Het tweede klachtonderdeel verwijt betrokkene te zijn tekortgeschoten in de onpartijdigheid, deskundigheid en zorgvuldigheid die verlangd mochten worden nu hij op de hoogte was van de juridische procedures die liepen over de afrekening van de in tranches geleverde aandelen.

De Accountantskamer acht ook dit klachtonderdeel ongegrond. Het is waar dat betrokkene zich ervan bewust moest zijn en ook bewust was dat er juridische geschillen waren en dat de jaarrekeningen van BV2 daarvoor van bijzonder belang waren.

Betrokkene had echter slechts een samenstellingsopdracht. De mate van controle die hij diende uit te voeren en de omvang van de werkzaamheden die hij moest verrichten werden bepaald door de aard van de opdracht die hem gegeven was en door de richtlijn als zijnde de daarop toepasselijke regelgeving. Dat die opdracht wellicht ruimer had moeten zijn, valt de accountant niet te verwijten.

4.15 Op grond van het hiervoor overwogene moet de klacht in beide onderdelen ongegrond worden verklaard

5. De beslissing

De Accountantskamer:

-         verklaart de klacht in haar beide onderdelen ongegrond.

Aldus beslist door:

mr. M.B. Werkhoven, voorzitter, mr. M.J. van Lee en mr. G. Mannoury, rechterlijke leden, P.A.S. van der Putten RA en P. van de Streek AA, accountantsleden, in aanwezigheid van mr. G.A. Genee, secretaris, en uitgesproken in het openbaar op 29 oktober 2010.

_________                                                                                        __________

secretaris                                                                                            voorzitter

Deze uitspraak is naar partijen verzonden op:_______________________________

Ingevolge de artikelen 43 Wtra en 32 Wet tuchtrechtspraak bedrijfsorganisatie 2004 kunnen klagers dan wel kan de voorzitter van de NIVRA tegen deze uitspraak binnen 6 weken na verzending daarvan hoger beroep instellen door het indienen van een ondertekend beroepschrift, dat de gronden van het beroep dient te bevatten, bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven, postbus 20021, 2500 EA te ’s-Gravenhage.