ECLI:NL:TACAKN:2010:YH0016 Accountantskamer Zwolle 09/2073 Wtra AK

ECLI: ECLI:NL:TACAKN:2010:YH0016
Datum uitspraak: 13-07-2010
Datum publicatie: 14-07-2010
Zaaknummer(s): 09/2073 Wtra AK
Onderwerp:
Beslissingen:
  • Klacht ongegrond
  • Klacht niet-ontvankelijk
Inhoudsindicatie: * Klacht deels niet-ontvankelijkheid wegens overschrijden termijn van 3 jaar. * Ook het handelen of nalaten van een bestuursvoorzitter van een accountantspraktijk, waaronder onder zijn verantwoordelijkheid in een civielrechtelijk geschil ingenomen standpunt, kan tuchtrechtelijk getoetst worden. * Het innemen van een civielrechtelijk standpunt in zijn zakelijke betrekkingen kan, behoudens bijzondere omstandigheden, niet leiden tot een gegrond tuchtrechtelijk verwijt. * De tuchtrechter toetst niet of de accountantspraktijk zich precies houdt aan de bepalingen van een door haar ingestelde klokkenluidersregeling. Wel wordt getoetst of de daarvoor verantwoordelijke beroepsgenoten van de accountantspraktijk bij de behandeling van een klacht voldoende zorgvuldig te werk gaan.  

ACCOUNTANTSKAMER

BESLISSING ex artikel 38 Wet tuchtrechtspraak accountants (Wtra) van 13 juli 2010

in de zaak met nummer 09 / 2073 Wtra AK van

X,

wonende te [woonplaats],

K L A G E R ,

t e g e n

Y,

register accountant,

kantoorhoudende te [plaats],

B E T R O K K E N E ,

raadsman: mr. J.F. Garvelink, advocaat te Amsterdam.

1. Het verloop van de procedure

1.1 De Accountantskamer heeft kennisgenomen van de in deze zaak gewisselde en aan partijen bekende stukken, waaronder:

-         het op 24 november 2009 ingekomen klaagschrift, met bijlagen;

-         de op 24 december 2009 ingekomen aanvulling op het klaagschrift, met bijlagen;

-         het op 18 februari 2010 ingekomen verweerschrift, met bijlagen;

-         de op 17 maart 2010 ingekomen brief van 16 maart 2010 van klager aan de Accountantskamer, met nadere producties als bijlagen.

1.2 De Accountantskamer heeft de klacht behandeld ter openbare zitting van 23 april 2010, waar zijn verschenen: klager X in persoon en - aan de zijde van betrokkene - Y in persoon, tot bijstand vergezeld van zijn raadsman mr. J.F. Garvelink, advocaat te Amsterdam.

Klager en betrokkene hebben bij gelegenheid van deze zitting hun standpunten nader toegelicht en/of doen toelichten aan de hand van pleitnota’s en geantwoord op vragen van de Accountantskamer.

2. De vaststaande feiten

Op grond van de stukken en naar aanleiding van het verhandelde ter zitting stelt de Accountantskamer het volgende vast.

2.1 Betrokkene is sedert 2005 bestuursvoorzitter van de vennootschap van accountants, belastingadviseurs en management consultants NV1, die statutair is gevestigd te Rotterdam.

2.2 Klager was sinds 1994 in dienst van NV1 op de vestiging van NV1 in Utrecht en laatstelijk werkzaam als senior belastingadviseur op de vestiging Utrecht. In die positie gaf hij ook leiding aan anderen, onder wie de junior-belastingadviseur A).

2.3 In 2005 is sprake geweest van een relatie tussen klager enerzijds en zijn ondergeschikte A anderzijds. Na het verbreken van die relatie door A ontstond er in de ogen van de leiding van het kantoor van NV1 in Utrecht een onwerkbare situatie, waarop de leiding van het kantoor heeft besloten klager op non-actief te stellen en jegens hem een procedure tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst aan te spannen. De te dezer zake verantwoordelijk vennoot van NV1 was de heer C en de verantwoordelijk personeelsvennoot aldaar was de heer D. Dezen hebben destijds als verantwoordelijke vennoten het dossier van klager behandeld.

2.4 Tussen de advocaat van klager enerzijds en de advocaat van NV1 anderzijds is in januari 2006 overeenstemming bereikt over de beëindiging van de arbeidsovereenkomst tussen klager en NV1 per 1 juni 2006, waarbij door NV1 geen vergoeding werd betaald. Dit heeft geresulteerd in een pro-formabeschikking van de kantonrechter te Utrecht van 13 januari 2006, waarvan het dictum luidt:

-         ontbindt de arbeidsovereenkomst tussen partijen met ingang van 1 juni 2006;

-         compenseert de proceskosten in die zin, dat partijen de eigen kosten dragen.

Deze beschikking is in kracht van gewijsde gegaan.

2.5 Nadat bovenbedoelde overeenstemming was bereikt, heeft klager zich bij brief gewend tot A, haar vriend en haar familie. Daarnaast vervaardigde klager krantjes met de titels "Boem!" en "Feest!", die hij verspreidde onder medewerkers van NV1. In al deze geschriften heeft klager uitingen van A aan de kaak gesteld, die zij ná het verbreken van haar relatie met klager over klager en de relatie met hem heeft of zou hebben gedaan. Verder heeft klager vennoten (onder wie het hele bestuur) van NV1 aangeschreven.

2.6 NV1 heeft op 31 januari 2007 klager in kort geding gedagvaard teneinde hem te dwingen op te houden met - kort gezegd - :

-         het doen van schriftelijke dan wel mondelinge mededelingen:

·        over de persoon van A aan wie dan ook,

·        over de gebeurtenissen die aanleiding hebben gegeven tot het ontslag van klager bij NV1 aan klanten van NV1 en

-         het onder de aandacht van derden brengen van e-mailberichten, met betrekking tot welke was overeengekomen dat klager ze niet zou verspreiden.

Het kort geding heeft uiteindelijk geen doorgang gevonden omdat het in overleg met de advocaat van klager is ingetrokken nadat onder meer was afgesproken dat klager zich zou onthouden van uitlatingen jegens derden omtrent bovenbedoelde kwestie.

2.7 In september 2007 heeft klager een verzoekschrift tot het houden van een voorlopig getuigenverhoor ingediend. In oktober/november 2007 zijn getuigen gehoord. Naar aanleiding van het getuigenverhoor heeft klager getracht een schriftelijke rehabilitatie en geldelijke vergoedingen te ontvangen van NV1.

2.8 In een brief van 7 juli 2008 van klager aan de directie van NV1 deelde klager mede dat hij gebruik zou gaan maken van de klokkenluidersregeling, maar bood hij NV1 tevens de mogelijkheid dat te voorkomen door - kort gezegd - :

-         het door NV1 zuiveren van de naam van klager door het rectificeren van eerdere uitlatingen over diens vertrek aldaar;

-         het door NV1 vergoeden van alle kosten (door klager geraamd op € 30.000,--) die klager zou hebben gemaakt om zich tegen aantijgingen te verweren, waaronder de kosten van de voorlopige getuigenverhoren;

-         het door NV1 betalen van een ontbindingsvergoeding aan klager.

Bij brief van 16 juli 2008 heeft de advocaat van NV1 laten weten dat het voorstel van klager van de hand werd gewezen.

2.9 Klager heeft vervolgens een melding gedaan onder de klokkenluidersregeling, waarover NV1 op grond van de Verordening accountantsorganisaties (VAO) beschikt en die is gepubliceerd op de website van NV1. B, voormalig vennoot van NV1, is opgetreden als vertrouwenspersoon en heeft het dossier bestudeerd en op 16 september 2009 een gesprek gehad met klager. Twee weken daarna, op 30 september 2009, heeft B het bestuur van NV1 op de hoogte gebracht van zijn bevindingen. Op dezelfde dag heeft hij klager per e-mail laten weten dat het bestuur van NV1 geen aanleiding zag nadere maatregelen te nemen.

2.10 Daarna heeft in de maand oktober opnieuw e-mailcorrespondentie plaatsgevonden tussen klager en B. Zo gaf klager in een e-mail van 6 oktober 2008 te kennen het denkbaar te achten dat het bestuur van NV1 het eerdere voorstel van klager zou heroverwegen en drong hij tegelijkertijd aan op het inschakelen van de compliance-officer door B. Deze heeft nadien de compliance-officer op de hoogte gebracht, ook van een brief van klager aan B van 31 oktober 2008 waarin klachten worden geuit over NV1 als organisatie en tegen - onder anderen - betrokkene als voorzitter van het bestuur van NV1. B heeft op verzoek van klager ook het bestuur van die brief in bezit gesteld. Daarna is gecorrespondeerd over de betrokken regelgeving. In een memo van 5 mei 2009 heeft B klager nogmaals uitgelegd waarom geen verdere actie zou worden genomen in het kader van de klokkenluidersregeling.

3. De klacht

3.1 Het klaagschrift houdt in dat betrokkene inbreuk heeft gemaakt op het fundamentele beginsel “integriteit” als bedoeld in artikel A-100.4 onder a. van de Verordening gedragscode (RA’s) (hierna: VGC).

3.2 Meer specifiek omvat de klacht - naar de Accountantskamer begrijpt en ook betrokkene blijkens diens verweerschrift heeft begrepen - de volgende onderdelen:

a)      betrokkene heeft een (de Accountantskamer begrijpt: de als productie 31 bij de klacht overgelegde, door A in november 2005 opgestelde) verklaring, wetende dat deze vals en misleidend was, gewaarmerkt en laten inbrengen in een gerechtelijke procedure tegen klager, althans heeft achteraf impliciet en expliciet zijn goedkeuring aan dat waarmerken en inbrengen verleend;

b)      betrokkene heeft bij herhaling doelbewust en tegen beter weten in gesteld of doen stellen dat klagers dienstverband zou zijn geëindigd in verband met diens contacten met A en het - ondanks herhaalde waarschuwingen daartoe - door klager niet staken van die contacten. Daarbij heeft betrokkene stelselmatig ongefundeerde uitspraken gedaan over die contacten, daarmee iedere waarheidsvinding actief tegenwerkend;

c)      betrokkene heeft ten onrechte een kort geding tegen klager aangespannen teneinde klager monddood te maken bij zijn klachten over onder betrokkenes leiding en verantwoordelijkheid werkende personen;

d)      betrokkene heeft binnen NV1 actief een cultuur bevorderd, waar vennoten/partners (onder wie hijzelf) boven de wet worden geplaatst en personen met deugdelijk gemotiveerde klachten buiten de wet;

e)      betrokkene heeft de klokkenluidersregeling van NV1 niet, althans onjuist, toegepast toen klager daar een beroep op deed en heeft daarin volhard toen klager hem daar deugdelijk gemotiveerd op wees.

4. De gronden van de beslissing

Omtrent de klacht en het daartegen gevoerde verweer overweegt de Accountantskamer het volgende.

4.1 Namens betrokkene is een beroep gedaan op niet-ontvankelijkheid van klager in zijn klacht wat betreft de onderdelen a), b) en d) omdat - kort gezegd en zakelijk samengevat - klager de aan de klachtonderdelen a), b) en d) ten grondslag liggende feiten reeds vóór 24 december 2006 kende, terwijl de klacht geacht moet worden te zijn ingediend op 24 december 2009, nu het op 24 november 2009 door klager aan de Accountantskamer gezonden “pro-formastuk” niet als klacht kan worden aangemerkt.

4.2 Bij de beoordeling van dit verweer gaat de Accountantskamer ervan uit dat de door betrokkene als “pro-formastuk” aangeduide klachtbrief van 24 november 2009 wel degelijk als klaagschrift in de zin van artikel 22 lid 1 Wtra moet worden beschouwd, nu daarin, en in het bijzonder in bijlage 2 bij deze brief, al voldoende feitelijk is uiteengezet wat de klacht behelst. De op 24 december 2009 ingekomen brief met bijlagen van klager is een toelaatbare aanvulling op dat klaagschrift, nu deze geen wezenlijke uitbreiding van de klacht inhoudt, betrokkene naar behoren in de gelegenheid is geweest daarop te reageren en toevoeging ervan aan de gedingstukken daarom niet als een inbreuk op de beginselen van een behoorlijke procesorde kan worden aangemerkt.

4.3 Uitgaande van 24 november 2009 als datum van indiening van de klacht moet, gelet op artikel 22 lid 1 Wtra, de klacht wat onderdeel a) betreft niet-ontvankelijk worden verklaard. Klager moet immers met de inhoud van het in dit klachtonderdeel bedoelde stuk bekend zijn geworden in de periode van 24 november 2005 (de datum, waarop het stuk naar zijn raadsvrouw werd gestuurd en die ook handgeschreven op het stuk zelve staat vermeld) tot en met 13 januari 2006 (de datum van de beschikking van de kantonrechter in de procedure waarin het stuk werd ingebracht), zodat meer dan drie jaren zijn verstreken tussen de constatering van het in klachtonderdeel a) bedoelde handelen en het indienen van de klacht daarover. Het handelen waarop de onderdelen b) en d) van de klacht zien, liggen binnen deze periode van drie jaren zodat klager in die onderdelen kan worden ontvangen.

 4.4 Bij de beoordeling van de overige onderdelen van de klacht stelt de Accountantskamer vast dat het handelen van betrokkene waarop de klacht betrekking heeft, voor zover dat heeft plaatsgevonden vóór 1 januari 2007 moet worden getoetst aan de tot die datum geldende Gedrags- en beroepsregels registeraccountants 1994 (hierna: GBR-1994) en, voor zover dat heeft plaatsgevonden ná 1 januari 2007, aan de sindsdien vigerende VGC.

4.5 Daarbij stelt de Accountantskamer voorop dat het in een tuchtprocedure als de onderhavige in beginsel aan klager is om feiten en omstandigheden te stellen en - in geval van (gemotiveerde) betwisting - aannemelijk te maken, die tot het oordeel kunnen leiden dat de betrokken accountant tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld.

4.6 Betrokkene heeft met betrekking tot de klacht in het algemeen het volgende gesteld.

-         “Een registeraccountant kan tuchtrechtelijk slechts worden aangesproken voor zijn eigen handelen (daaronder begrepen handelen van zijn medewerkers bij het uitvoeren van accountantswerkzaamheden, voor zover onder zijn verantwoordelijkheid geschied). Betrokkene draagt tuchtrechtelijk geen verantwoordelijkheid voor het handelen van andere personen of voor het handelen van de organisatie als geheel. Daaraan doet niet af dat betrokkene in de betrokken periode bestuursvoorzitter was; die positie betekent niet dat hij daarmee automatisch tuchtrechtelijk kan worden aangesproken voor iedere handeling van iedere aan NV1 verbonden persoon in de betrokken periode. Geen van de aan betrokkene gemaakte verwijten ziet op het handelen van betrokkene. Betrokkene heeft het dossier van klager niet behandeld.

-         Zelfs indien hier sprake zou zijn van handelen van betrokkene, gaat het niet om aan het tuchtrecht onderworpen beroepsmatig handelen. De behandeling van het arbeidsrechtelijk dossier van klager en de daaruit voortvloeiende geschillen (met name met betrekking tot de uitingen van klager aan het adres van mevrouw A en anderen in 2006) betreffen geen handelingen in de uitoefening van het accountantsberoep, maar handelingen van de onderneming in een arbeidsrechtelijk geschil. Dat geschil wordt beheerst door het civiele recht; het tuchtrecht speelt hier geen rol.”

4.7 De Accountantskamer overweegt met betrekking tot deze stellingen van betrokkene dat zij niet (geheel) opgaan, reeds omdat hoofdstuk II van de GBR-1994 regels voor alle registeraccountants bevat, deel A van de VGC de gedragscode voor iedere registeraccountant en deel C van de VGC de gedragscode voor de “accountant in business” (zijnde een accountant die werkzaamheden verricht, doch niet als openbaar accountant, intern accountant of overheidsaccountant). In het hierna volgende zal de Accountantskamer bij de bespreking van de klachtonderdelen zo nodig nader ingaan op deze stellingen van betrokkene of op onderdelen daarvan.

4.8 Met betrekking tot klachtonderdeel b) overweegt de Accountantskamer het volgende.

Blijkens de inhoud van het (als bijlage 40 door klager overgelegde) concept van een “vaststellingsovereenkomst” d.d. 20 december 2006, was betrokkene degene die NV1 te dezer zake bevoegd vertegenwoordigde. Daarom is ook voldoende aannemelijk dat betrokkene in zekere mate (mede)verantwoordelijk kan worden gehouden voor de inhoud van de (als bijlage 39 door klager overgelegde) brief van 20 december 2006 van de advocaat van NV1 aan klager, waarbij evengenoemd concept aan klager werd toegezonden en waarin de door klager gewraakte stellingen staan vermeld. Zulks geldt eveneens voor de stellingen voorkomende in het namens NV1 ingediende verweerschrift van 16 mei 2007 in het kader van het verzoek van klager tot het houden van een voorlopig getuigenverhoor.

4.9 Zowel de eer van de stand als bedoeld in artikel 5 van de GBR-1994 als het fundamentele beginsel van integriteit als bedoeld in artikel A-100.4 onder a. van de VGC brengt met zich dat het een accountant in het algemeen niet past bewust onwaarheden te (doen) debiteren. De Accountantskamer is daarbij van oordeel dat, behoudens bijzondere omstandigheden waaronder het bewust en te kwader trouw innemen van een onjuist standpunt, het door een accountant in zijn zakelijke betrekkingen innemen van een civielrechtelijk standpunt in het kader van het door hem in acht te nemen fundamentele beginsel van integriteit (artikel A-100.4 sub a. juncto A-110.1 VGC) niet tot een gegrond tuchtrechtelijk verwijt kan leiden.

4.10 In onderhavig geval is de Accountantskamer van oordeel dat, wat er ook zij van de feitelijke onjuistheid van de door klager bestreden stellingen voorkomende in voormelde brief van 20 december 2006 en in het verweerschrift van 16 mei 2007, in ieder geval klager niet aannemelijk heeft gemaakt dat deze door klager bestreden stellingen namens NV1 zijn ingenomen, terwijl (de advocaat danwel) betrokkene wist dat ze feitelijk onjuist waren. Het klachtonderdeel onder b) moet dan ook ongegrond worden verklaard.

4.11 Voor zover klachtonderdeel b) ziet op meer of andere uitlatingen, die door betrokkene of onder diens (mede)verantwoordelijkheid zijn gedaan, moet het - mede gelet op de weerspreking ervan door betrokkene - ongegrond worden verklaard omdat het niet of onvoldoende van een feitelijke grondslag is voorzien.

4.12 Met betrekking tot het klachtonderdeel c) overweegt de Accountantskamer dat onder beroepsmatig handelen van een accountant mede moeten worden verstaan alle handelingen die een accountant in een door hem feitelijk uitgeoefend beroep verricht en dat aldus handelingen van een accountant in het kader van diens werkzaamheden als bestuurslid van een accountantsorganisatie zeker vallen onder het bereik van het tuchtrecht voor accountants.

4.13 Gezien de activiteiten van klager (het verspreiden onder zijn voormalige collega’s bij NV1 van krantjes met - onder meer - grievende uitingen over A) moet de stelling van klager dat betrokkene ten onrechte een kort geding tegen klager heeft aangespannen worden verworpen. Het is immers geenszins onbegrijpelijk dat NV1, om klager van het doorgaan met dit soort - op de persoonlijke levenssfeer van A inbreuk makende - activiteiten te weerhouden, een rechtsvordering in de vorm van een kort geding heeft ingediend, laat staan dat betrokkene hiervan met succes een tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt. Dat dit kort geding tegen klager werd aangespannen om hem monddood te maken bij klachten over onder betrokkenes leiding en verantwoordelijkheid werkende personen is weliswaar door klager gesteld, doch niet aannemelijk gemaakt. Niet valt immers in te zien dat klager dergelijke klachten niet op andere wijze aan de orde zou kunnen stellen dan door middel van activiteiten als die, waartegen de eis in het kort geding was gericht. Klachtonderdeel c) moet daarom eveneens ongegrond worden verklaard.

4.14 In het klachtonderdeel onder d) wordt door klager gesteld dat betrokkene binnen NV1 actief een cultuur heeft bevorderd, waar vennoten/partners (onder wie betrokkene zelf) boven de wet en personen met deugdelijk gemotiveerde klachten buiten de wet worden geplaatst. Klager heeft dit echter op geen enkele wijze van een feitelijke grondslag voorzien en zijn stelling te dezer zake is, nu deze door betrokkene ook is betwist, niet aannemelijk geworden. Klachtonderdeel d) zal daarom eveneens ongegrond worden verklaard.

4.15 Met betrekking tot klachtonderdeel e), te weten dat betrokkene de klokkenluidersregeling van NV1 niet, althans onjuist, heeft toegepast toen klager daarop een beroep deed en dat betrokkene daarin heeft volhard toen klager hem daar deugdelijk gemotiveerd op wees, overweegt de Accountantskamer het volgende.

4.16 Het behoort niet tot de taak van een tuchtrechtelijk college als de Accountantskamer om het gedrag van een accountant tegen wie een klacht is ingediend te toetsen aan een binnen de organisatie van het kantoor van de betrokken accountant tot stand gebrachte regeling. In het midden kan daarom blijven of de behandeling van de klacht van klager destijds precies volgens de klokkenluidersregeling van NV1 is afgewikkeld, maar de Accountantskamer heeft wel geconstateerd dat bij de behandeling van de door klager op grond van die regeling ingediende klacht voldoende zorgvuldig te werk is gegaan, nu op die klacht tot tweemaal toe op behoorlijke wijze werd gereageerd. Betrokkene kan daarom hiervan niet met vrucht een tuchtrechtelijk verwijt worden gemaakt en het klachtonderdeel onder e) moet daarom ook ongegrond worden verklaard.

4.17 Nu ook overigens niet is gebleken of aannemelijk geworden dat betrokkene in de onderhavige zaak heeft gehandeld in strijd met de voor hem geldende regelgeving, dient op grond van al het hiervoor overwogene als volgt te worden beslist.

5. De beslissing

De Accountantskamer:

-         verklaart de klacht in onderdeel a) niet-ontvankelijk;

-         verklaart de klacht in alle overige onderdelen (b) tot en met e)) ongegrond.

Aldus beslist door mr. M.B. Werkhoven, voorzitter, mr. E.F. Smeele en mr. M.J. van Lee, rechterlijke leden, P.A.S. van der Putten RA en P. van de Streek AA, accountantsleden, in aanwezigheid van W. Welmers, secretaris, en uitgesproken in het openbaar op 13 juli 2010.

_________                                                                                          __________

secretaris                                                                                             voorzitter

Deze uitspraak is naar partijen verzonden op:_______________________________

Ingevolge de artikelen 43 Wtra en 32 Wet tuchtrechtspraak bedrijfsorganisatie 2004 kan klager dan wel de voorzitter van het NIVRA tegen deze uitspraak binnen 6 weken na verzending daarvan hoger beroep instellen door het indienen van een ondertekend beroepschrift, dat de gronden van het beroep dient te bevatten, bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven, postbus 20021, 2500 EA te ’s-Gravenhage.