ECLI:NL:RBAMS:2010:YB0420 kamer voor gerechtsdeurwaarders Amsterdam 86.2010verzet

ECLI: ECLI:NL:RBAMS:2010:YB0420
Datum uitspraak: 20-04-2010
Datum publicatie: 09-09-2010
Zaaknummer(s): 86.2010verzet
Onderwerp: Ambtshandelingen (art. 2 Gdw)
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: De gerechtsdeurwaarder heeft zich desgevraagd niet gelegitimeerd bij het binnentreden van de woning. De gerechtsdeurwaarder achtte dit niet nodig omdat hij tot de woning is toegelaten. De kamer is het niet met de gerechtsdeurwaarder eens en verklaart het verzet en de klacht deels gegrond. Er wordt geen maatregel opgelegd. Zowel klager als de gerechtsdeurwaarder hebben tegen de beslissing hoger beroep ingesteld.

KAMER VOOR GERECHTSDEURWAARDERS TE AMSTERDAM

Beslissing van 20 april 2010 zoals bedoeld in artikel 43 van de Gerechtsdeurwaarderswet inzake het verzet met nummer 86.2010 ingesteld door:

[     ],

wonende te [     ],

klager,

tegen:

[     ],

gerechtsdeurwaarder te [     ],

beklaagde.

1. Verloop van de procedure

Bij beschikking van 19 januari 2010 (zaaknummer 614.2009) heeft de voorzitter van de Kamer voor gerechtsdeurwaarders (hierna: de voorzitter) beslist op een door klager tegen beklaagde ingediende klacht. Bij brief van 26 januari 2010 is klager een afschrift van de beslissing van de voorzitter toegezonden. Op 2 februari 2010 heeft klager tegen de beslissing van de voorzitter verzet ingesteld.

Het verzetschrift is behandeld ter openbare terechtzitting van 9 maart 2010, alwaar klager en de gerechtsdeurwaarder zijn verschenen.

Van de behandeling ter zitting is afzonderlijk proces-verbaal opgemaakt.

De uitspraak is bepaald op 20 april 2010.

2. De gronden van het verzet

In verzet heeft klager samengevat aangevoerd dat hij het niet eens is met de beslissing van de voorzitter. De gerechtsdeurwaarder heeft zich bij de beslaglegging niet gelegitimeerd, terwijl klager daar wel degelijk om heeft gevraagd. Volgens de gerechtsdeurwaarder hoefde dat echter niet

3. De ontvankelijkheid van het verzet .

Klager heeft het verzet tegen voormelde beslissing van de voorzitter ingesteld binnen veertien dagen na de dag van verzending van een afschrift van voormelde beslissing van de voorzitter, zodat hij in zijn verzet kan worden ontvangen.

4. De inleidende klacht

Klager verwijt de gerechtsdeurwaarder, kort samengevat dat deze door de onzorgvuldige wijze van beslag leggen schade heeft veroorzaakt en heeft geweigerd om zich te legitimeren.

5. De beslissing van de voorzitter

De voorzitter heeft geoordeeld dat de gerechtsdeurwaarder niet in strijd heeft gehandeld met de tuchtrechtelijke norm. De voorzitter isvan oordeel dat de klacht kennelijk ongegrond is. Niet gebleken is volgens de voorzitter dat klager om een legitimatie heeft gevraagd en niet gebleken is dat door de wijze waarop beslag is gelegd op enige wijze in strijd met de tuchtrechtelijke norm is gehandeld. De voorzitter heeft tevens overwogen dat het tuchtrecht niet de juiste weg is om te onderzoeken of schade is ontstaan door toedoen van de gerechtsdeurwaarder. Dat oordeel behoort tot de bevoegdheid van de gewone rechter.

6. De beoordeling van de gronden van het verzet

6.1 Gebleken is dat sprake was van een bijzonder situatie. De opdrachtgever van de gerechtsdeurwaarder is de ex-partner van klager. Zij wonen gescheiden maar wel in dezelfde gezamenlijke woning. Toen de gerechtsdeurwaarder arriveerde bij de woning, was klager de hond aan het uitlaten. De voordeur stond open vanwege de aanwezige schilders. Toen klager terugkeerde bevond de gerechtsdeurwaarder zich al binnen in het door klager bewoonde gedeelte van de woning. Volgens de gerechtsdeurwaarder heeft de ex-partner van klager hem binnengelaten, nadat hij had aangebeld. Hij heeft zich voorgesteld aan klager en het doel van zijn komst meegedeeld. De gerechtsdeurwaarder had wel zijn legitimatie bij zich, maar is van oordeel dat hij die niet behoefde te tonen, omdat hij in de woning is toegelaten. Er is volgens de gerechtsdeurwaarder geen apart proces-verbaal opgemaakt van het binnentreden.

6.2 De Kamer is van oordeel dat de gerechtsdeurwaarder zich jegens klager bij het betreden van diens woning had behoren te legitimeren alvorens over te gaan tot het betreden daarvan. Het verweer van de gerechtsdeurwaarder dat hij zich aan klager heeftvoorgesteld baat hem niet. In dit geval kan de toestemming van de ex-partner om de woning te betreden niet gelden als toestemming van klager, omdat de ex-partner ook de executant is en haar toestemming daarom niet gelijk gesteld kan worden met die van een huisgenoot. Klager heeft geen toestemming gegeven om de woning te betreden en die toestemming is door de gerechtsdeurwaarder ook niet gevraagd. Op grond van artikel 1 van de Algemene wet op het binnentreden had de gerechtsdeurwaarder zich echter ongevraagd voorafgaand behoren te legitimeren of althans op het moment dat klager ten tonele verscheen. Tevens was de gerechtsdeurwaarder overeenkomstig artikel 10 van de Algemene wet op het binnentreden gehouden om daarvan, al dan niet in het proces-verbaal van beslaglegging, verslag op te maken. Dat een dergelijk verslag is opgemaakt blijkt niet uit het verweer van de gerechtsdeurwaarder en ook niet uit de overgelegde stukken. De klacht is in zoverre gegrond. De klacht is niet gegrond voor zover die betrekking heeft op het oordeel van de voorzitter dat geen plaats is voor onderzoek naar mogelijke schade. Zoals de voorzitter heeft overwogen is dat oordeel voorbehouden aan de gewone rechter.

6.3 De kamer ziet gelet op de omstandigheden van het geval geen aanleiding om een maatregel op te leggen.

6.4 Op grond van het voorgaande wordt beslist als volgt.

BESLISSING

De Kamer voor Gerechtsdeurwaarders:

-        verklaart het verzet gegrond;

-        vernietigt de beslissing van de voorzitter, voor zover betrekking hebbend op het niet legitimeren door de gerechtsdeurwaarder;

-        verklaart de klacht voor dat deel gerond en voor het overige ongegrond;

-        ziet van het opleggen van een maatregel af.

Aldus gegeven door mr. G.H.I.J. Hage, plaatsvervangend-voorzitter, mr. A.C.A. Wildenburg en mr. J.J.L. Boudewijn (plaatsvervangende) leden en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 20 april 2010 in tegenwoordigheid van de secretaris.

Tegen deze beslissing kan binnen dertig dagen na dagtekening van verzending van het afschrift van de beslissing hoger beroep worden ingesteld bij het Gerechtshof te Amsterdam, Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam.