ECLI:NL:RBAMS:2007:YB0185 kamer voor gerechtsdeurwaarders Amsterdam 2006.424verzet

ECLI: ECLI:NL:RBAMS:2007:YB0185
Datum uitspraak: 29-05-2007
Datum publicatie: 20-04-2009
Zaaknummer(s): 2006.424verzet
Onderwerp: Ambtshandelingen (art. 2 Gdw)
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: De gerechtsdeurwaarder wordt verweten beslag te hebben gelegd terwijl er een betalingsregeling liep die werd nagekomen. De voorzitter oordeelt dat het leggen van het beslag in de gegeven omstandigheden niet laakbaar is. De Kamer is het niet met de voorzitter eens. De kamer is van oordeel dat de gerechtsdeurwaarder de betalingsregeling eerst per brief had moeten opzeggen alvorens beslag te leggen.   Het tegen deze beslissing ingestelde hoger beroep is door het Gerechtshof bij beslissing van 22 december 2007 verworpen (niet gepubliceerd op rechtspraak.nl)

Kamer voor Gerechtsdeurwaarders te Amsterdam

Beschikking van 29 mei 2007 zoals bedoeld in artikel 43 van de Gerechtsdeurwaarderswet inzake het verzet in de zaak met nummer 424.2006 ingesteld door:

[    ],

wonende te [     ],

klager,

tegen:

[     ],

gerechtsdeurwaarder te [     ],

beklaagde.

1. Verloop van de procedure

Bij beschikking van 29 augustus 2006(zaaknummer 197.2006) heeft de voorzitter van de kamer voor gerechtsdeurwaarders (hierna: de voorzitter) beslist op een door klager tegen beklaagde ingediende klacht.

Bij brief van 4 september 2006 is klager een afschrift van de beslissing van de voorzitter toegezonden.

Bij brief van 12 september 2006 heeft klager tegen de beslissing van de voorzitter verzet ingesteld.

Het verzetschrift is behandeld ter openbare terechtzitting van 17 april 2007 alwaar klager en de gerechtsdeurwaarder zijn verschenen.

Van de behandeling ter zitting is afzonderlijk proces-verbaal opgemaakt.

Bij brief van 10 mei 2007 heeft de gerechtsdeurwaarder op verzoek van de Kamer nadere informatie gegeven..

De uitspraak is bepaald op 29 mei 2007.

2. De gronden van het verzet

In verzet heeft klager samengevat aangevoerd dat hij het niet eens is met de beslissing van de voorzitter daar waar wordt overwogen dat klager de regeling niet stipt nakwam. Klager verwijst naar een door hem overgelegd overzicht van internetbankieren waaruit blijkt dat hij zijn betalingen tijdig heeft verricht en dat deze door de gerechtsdeurwaarder ook binnen de gestelde termijn zijn ontvangen. Er is daarom onterecht beslag gelegd, aldus klager.

3. De ontvankelijkheid van het verzet

Klager heeft het verzet tegen voormelde beslissing van de voorzitter ingesteld binnen veertien dagen na de dag van verzending van een afschrift van voormelde beslissing van de voorzitter, zodat hij in zijn verzet kan worden ontvangen.

4. De inleidende klacht

In zijn inleidende klacht is klager het niet eens met de gevorderde indexeringskosten. Klager is van mening dat de vordering is verjaard. Daarnaast verwijt klager de gerechtsdeurwaarder beslag te hebben gelegd terwijl een betalingsregeling is overeengekomen.

5. De beslissing van de voorzitter

5.1 De voorzitter heeft op de klacht overwogen dat klager met de gerechtsdeurwaarder van mening verschilt over hetgeen hij nog verschuldigd is. De tuchtrechter onderzoekt of de gerechtsdeurwaarder tuchtrechtelijk laakbaar heeft gehandeld. Dat kan hier niet worden gezegd. De gerechtsdeurwaarder heeft uitvoerig met klager gecorrespondeerd en uitleg verschaft over het door hem verschuldigde bedrag. Het ligt niet op de weg van de tuchtrechter te onderzoeken wie hier het gelijk aan zijn zijde heeft. Voor zover klager niet tevreden is met de gegeven uitleg dient hij het geschil voor te leggen aan de gewone rechter.

5.2 De voorzitter heeft voorts overwogen dat de gerechtsdeurwaarder ten laste van klager beslag heeft gelegd in de gegeven omstandigheden niet tuchtrechtelijk laakbaar is. De met klager getroffen betalingsregeling stond daaraan niet in de weg omdat uit de stukken blijkt dat de regeling niet stipt werd nagekomen. Ingevolge het bepaalde in artikel 438 van het Wetboek van burgerlijke rechtsvordering dienen geschillen met betrekking tot de executie voorgelegd te worden aan de bevoegde (executie)rechter. Het tuchtrecht biedt daarvoor niet de geëigende weg, aldus de voorzitter.

6. De beoordeling van de gronden van het verzet

De beslissing van de voorzitter kan op na te melden gronden niet in stand blijven.

7. De beoordeling van de klacht

7.1 Op grond van de brief van de gerechtsdeurwaarder aan klager van 1 november 2005 staat vast dat met klager een betalingsregeling was getroffen. In die brief  staat onder meer vermeld: “Wij gaan ervanuit u met het voorgaande voldoende te hebben geïnformeerd en uw klacht op afdoende wijze te hebben behandeld. U kunt niet van ons blijven verwachten op alle door u aangevoerde argumenten, die grotendeels irrelevant zijn, te blijven ingaan. Wij vertrouwen erop dat u de betalingsregeling van € 200,00 per maand vanaf heden stipt nakomt, met ingang van eind november 2005. Overigens wijs ik er u nadrukkelijk op, dat indien u de regeling niet stipt nakomt, direct en zonder nadere aankondiging alsnog tot het leggen van beslag op uw inkomsten zal worden overgegaan..”.

7.2 In zijn verweer op de inleidende klacht heeft de gerechtsdeurwaarder aangevoerd dat het met de betaling van december 2005 mis is gegaan. Die werd eerst op 2 januari 2006 door klager voldaan. In zijn brief van 10 mei 2007 heeft de gerechtsdeurwaarder op verzoek van de kamer een afschrift van zijn bankrekening overgelegd waaruit blijkt dat de door klager gedane betaling op 30 december 2006 op zijn rekening is bijgeschreven. Hiermee staat vast dat de regeling door klager werd nagekomen.

7.3 In zijn verweer heeft de gerechtsdeurwaarder tevens aangevoerd dat de werkelijke reden om tot beslaglegging over te gaan was gelegen in het feit dat klager bij brief van 30 januari 2006 wederom de hoogte van het verschuldigde bedrag betwistte. Dat gegeven maakte het noodzakelijk tot dwanginvordering over te gaan. De gerechtsdeurwaarder stelt zich op het standpunt dat pas van een betalingsregeling sprake kan zijn als de hoogte van het bedrag niet wordt betwist.

7.4 Dit laatste mag naar het oordeel van de Kamer juist zijn, echter dat had in de gegeven omstandigheden de gerechtsdeurwaarder aanleiding moeten geven een brief aan klager te schrijven waarin de betalingsregeling werd opgezegd. De klacht is derhalve terecht voorgesteld.

7.5 De Kamer is het wel met de voorzitter eens daar waar hij heeft overwogen dat voor zover klager met de gerechtsdeurwaarder van mening blijft verschillen over hetgeen hij nog verschuldigd is, klager het geschil dient voor te leggen aan de gewone rechter.

7.6 Uit het voorgaande volgt dat de beslissing van de voorzitter dient te worden vernietigd en de klacht met betrekking tot het gelegde beslag gegrond dient te worden verklaard. In de gegeven omstandigheden is er naar het oordeel van de Kamer geen aanleiding tot het opleggen van een maatregel over te gaan.

8. Op grond van het voorgaande wordt beslist als volgt.

BESLISSING:

De Kamer voor Gerechtsdeurwaarders:

-        verklaart het verzet gegrond;

-        vernietigt de beslissing van de voorzitter;

-        verklaart de klacht met betrekking tot het gelegde beslag gegrond;

-        laat het opleggen van een maatregel achterwege;

-        wijst de klacht voor het overige als zijnde ongegrond af.

Aldus gegeven door mr. M.M. Beins, plaatsvervangend-voorzitter, mr. N.C.H. Blankevoort en J.P.J.J. Timmermans (plaatsvervangend) leden, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 29 mei 2007 in tegenwoordigheid van de secretaris.

Coll.:

Tegen deze beslissing kan binnen dertig dagen na dagtekening van verzending van het afschrift van de beslissing hoger beroep worden ingesteld bij het Gerechtshof te Amsterdam, Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam.