ECLI:NL:TADRSHE:2023:52 Raad van Discipline 's-Hertogenbosch 23-180/DB/RO

ECLI: ECLI:NL:TADRSHE:2023:52
Datum uitspraak: 24-04-2023
Datum publicatie: 01-05-2023
Zaaknummer(s): 23-180/DB/RO
Onderwerp: Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Vrijheid van handelen
Beslissingen: Voorzittersbeslissing
Inhoudsindicatie: Voorzittersbeslissing. Klacht over advocaat van de wederpartij deels kennelijk ongegrond: verweerder valt niets te verwijten en de omstandigheid dat verweerder lid is van de raad van discipline Den Haag staat het optreden van verweerder in een tuchtrechtprocedure bij een andere raad van discipline niet in de weg. De klachten betreffende de maatschap, gezagsverhouding en rechtspersoonlijkheid zijn niet alleen onbegrijpelijk maar missen ook relevantie ten aanzien van de gedragingen van verweerder in zijn hoedanigheid van advocaat van de wederpartij in de tuchtrechtprocedures en zijn dus kennelijk niet-ontvankelijk.

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort  ‘s-Hertogenbosch
van 24 april 2023

in de zaak 23-180/DB/RO


naar aanleiding van de klacht van:

klager


over:

verweerder

De [plaatsvervangend] voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de e-mail van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam (hierna: de deken) van 16 februari 2023 met kenmerk A2022/176 edg, zaak 2135015, door de raad per e-mail ontvangen op 16 februari 2023, de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 5 en de e-mail van de griffie van het Hof van Discipline van 3 maart 2023, met als bijlage de beslissing van de plaatsvervangend voorzitter van het Hof van Discipline van 3 maart 2023.

1 FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier, uit van de volgende feiten.

1.1 Klager heeft op 10 augustus 2021 een klacht ingediend bij de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Zeeland-West-Brabant over mr. S (bij de raad bekend onder referentienummer 22-136/DB/ZWB) en op 22 januari 2022 over mr. Z (bij de raad bekend onder nummer 22-138/DB/ZWB. De voorzitter van de raad van discipline in het resort ’s-Hertogenbosch, verder te noemen de raad, heeft bij beslissing van 2 mei 2022 de klacht in klachtzaak 22-138/DB/ZWB kennelijk ongegrond verklaard. Klager heeft tegen de beslissing van de voorzitter van 2 mei 2022 verzet ingesteld.

1.2 Op 18 juli 2022 zijn de klacht in klachtzaak 22-136/DB/ZWB en het verzet in klachtzaak 22-138/DB/ZWB behandeld. Verweerder trad tijdens de zitting van de raad in de klachtzaken 22-136/DB/ZWB en 22-138/DB/ZWB op als gemachtigde van mr. S respectievelijk mr. Z. Verweerder is sinds 1 mei 2022 plaatsvervangend-lid van de raad van discipline Den Haag.

1.3 Klager heeft op 21 juli 2022 een verzoek tot wraking van de voorzitter van de raad ingediend. De voorzitter van de raad van discipline in het arrondissement Arnhem-Leeuwarden heeft het wrakingsverzoek bij beslissing van 29 augustus 2022 kennelijk ongegrond verklaard.

1.4 De raad heeft het verzet in klachtzaak 22-136/DB/ZWB en de klacht in klachtzaak 22-138/DB/ZWB bij beslissingen van 5 september 2022 ongegrond verklaard. 

1.5 Klager heeft bij brief van 13 september 2022 aan verweerder zich beklaagd over het optreden van verweerder in de tuchtrechtprocedures tegen mrs. S en Z. Verweerder heeft de Rotterdamse orde van advocaten op 23 september 2022 verzocht om te bemiddelen. Klager heeft verweerder op 24 september 2022 aansprakelijk gesteld. Op 27 september 2022 heeft een medewerker van het bureau verweerder telefonisch bericht dat onder deze omstandigheden niet kon worden bemiddeld. Verweerder heeft dit per email van 27 september 2022 aan klager bericht.

1.6 Klager heeft op 17 oktober 2022 een klacht bij de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Rotterdam ingediend. De deken heeft onderzoek gedaan naar de klacht en op 8 februari 2023 zijn visie op de klachten verwoord. De deken heeft de klacht doorgezonden naar de raad van discipline in het ressort Den Haag, verder te noemen de raad van discipline Den Haag.

1.7 De griffier van de raad van discipline Den Haag heeft per email van 17 februari 2023 aan de voorzitter van het Hof van Discipline verzocht om een andere raad aan te wijzen voor behandeling van de klacht, omdat verweerder lid is van de raad van discipline Den Haag.  De plaatsvervangend voorzitter van het Hof van Discipline heeft bij beslissing van 2 maart 2023 de zaak voor verdere behandeling doorverwezen naar de raad van discipline in het resort ’s-Hertogenbosch.

2 KLACHT

2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. De voorzitter begrijpt de klacht aldus dat klager verweerder -samengevat- het volgende verwijt:

a)Verweerder heeft in zijn hoedanigheid van advocaat van de wederpartij van klager in de tuchtrechtprocedures 22-136/DB/ZWB en 22-138/DB/ZWB de belangen van klager nodeloos geschaad. De pleitnota van verweerder tijdens de zitting van de raad omvatte drie pagina’s, terwijl slechts twee pagina’s zijn toegestaan. Verweerder heeft tijdens de zitting veel nieuwe informatie verstrekt. Het was voor klager onmogelijk hierop te reageren.

b)Verweerder is lid van de raad van discipline in het arrondissement Den Haag en is daardoor niet onpartijdig geweest in zijn rechtsbijstand aan mrs. S en Z. Verweerder was niet onpartijdig, terwijl een advocaat dat wel behoort te zijn.;

c)Verweerder opereert onder de naam van zijn kantoor, maar ziet hen niet als leidinggevenden. Verweerder is ermee bekend dat de samenwerking in de vorm van een maatschap niet kan leiden tot rechtspersoonlijkheid.

d)Verweerder weigert mee te werken aan een oplossing van de klacht en stuurt aan op conflicten.

2.2 Toelichting:

Het feit dat verweerder lid is van de Raad van Discipline heeft grote invloed gehad op de tuchtrechter, want die heeft de wraking gesaboteerd om oneigenlijke redenen en een uitspraak gedaan waaruit blijkt dat zij vooringenomen was. De voorzitter heeft tevens een pleitnota van drie pagina’s toegelaten. De raad heeft een uitspraak gedaan waaruit blijkt dat de raad vooringenomen was.

3 VERWEER

3.1 Verweerder heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De voorzitter zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.

4 BEOORDELING

Toetsingskader

4.1 De zaak betreft een klacht tegen de advocaat van de wederpartij. De maatstaf die de tuchtrechter bij de beoordeling daarvan aanlegt, is mede ingegeven door de kernwaarde partijdigheid die een advocaat in acht behoort te nemen en houdt het volgende in. Een advocaat geniet een ruime mate van vrijheid om de belangen van zijn cliënt te behartigen op de wijze als hem in overleg met zijn cliënt goeddunkt. Deze vrijheid is niet absoluut, maar kan onder meer beperkt worden doordat (a) de advocaat zich niet onnodig grievend mag uitlaten over de wederpartij, (b) de advocaat geen feiten mag poneren waarvan hij de onwaarheid kent of redelijkerwijs kan kennen, (c) de advocaat bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van de wederpartij niet onnodig of onevenredig mag schaden zonder redelijk doel. Daarbij geldt voorts dat de advocaat de belangen van zijn cliënt dient te behartigen aan de hand van het feitenmateriaal dat zijn cliënt hem verschaft, en dat hij in het algemeen mag afgaan op de juistheid daarvan en slechts in uitzonderingsgevallen gehouden is de juistheid daarvan te verifiëren. De advocaat behoeft in het algemeen niet af te wegen of het voordeel dat hij voor zijn cliënt wil bereiken met de middelen waarvan hij zich bedient, opweegt tegen het nadeel dat hij daarmee aan de wederpartij toebrengt. Wel moet de advocaat zich onthouden van middelen die op zichzelf beschouwd ongeoorloofd zijn of die, zonder dat zij tot enig noemenswaardig voordeel van zijn cliënt strekken, onevenredig nadeel aan de wederpartij toebrengen (HvD, 17 januari 2022, ECLI:NL:TAHVD:2022:4).

Ad onderdeel a)

4.2 Verweerder heeft in twee tuchtrechtprocedures de belangen van de wederpartij van klager behartigd. In het belang van een goede rechtsbedeling draagt een advocaat zorg voor de rechtsbescherming van zijn cliënt. Daartoe is de advocaat bij de uitoefening van zijn beroep partijdig bij de behartiging van de gerechtvaardigde belangen van zijn cliënt (artikel 10a lid 1 sub b Advocatenwet). Partijdigheid is een van de kernwaarden van de advocatuur. Verweerder heeft daarom terecht steeds het standpunt van zijn cliënten verwoord. Het is begrijpelijk dat klager zich niet kon vinden in de door verweerder namens zijn cliënten ingenomen standpunten, maar dit betekent niet dat verweerder daarvan tuchtrechtelijk een verwijt te maken valt. Het stond verweerder vrij om in overleg met zijn cliënten de inhoud van de inbreng tijdens de zitting van de raad te bepalen en deze vast te leggen in schriftelijke aantekeningen. Voorzover de klacht betrekking heeft op de procesorde tijdens de zitting geldt dat het aan de voorzitter is om in voorkomende gevallen een advocaat te wijzen op de toegestane lengte van spreekaantekeningen en ook overigens toe te zien op een goede procesorde. Voorzover klager zich niet kon vinden in de door verweerder namens zijn cliënten ingenomen standpunten, lag het op de weg van klager deze ter zitting te weerspreken. Niet valt in te zien wat verweerder tuchtrechtelijk valt te verwijten. Dit klachtonderdeel is kennelijk ongegrond.

Ad onderdeel b)

4.3 De omstandigheid dat verweerder lid is van de raad van discipline Den Haag staat het optreden van verweerder in een tuchtrechtprocedure bij een andere raad van discipline niet in de weg. Ook dit klachtonderdeel is kennelijk ongegrond.

Ad onderdeel c)

4.4 De klachten betreffende  de maatschap, gezagsverhouding en rechtspersoonlijkheid zijn naar het oordeel van de voorzitter niet alleen onbegrijpelijk maar missen ook relevantie ten aanzien van de gedragingen van verweerder in zijn hoedanigheid van advocaat van de wederpartij in de tuchtrechtprocedures. De voorzitter zal dit onderdeel van de klacht daarom als kennelijk niet-ontvankelijk afwijzen. 

Ad onderdeel d)

4.5 Klager heeft zich, al voordat hij een klacht heeft ingediend bij de deken, bij verweerder beklaagd over diens optreden. Verweerder heeft hierop steeds gemotiveerd gereageerd. Verweerder heeft uiteindelijk bij het bureau van de deken een bemiddelingsverzoek gedaan. Het bureau van de deken heeft verweerder, na de aansprakelijkstelling door klager, bericht dat onder die omstandigheden geen bemiddeling meer zou worden gestart. De voorzitter volgt klager, gelet op het voorgaande, niet in zijn stelling dat verweerder niet bereid was om tot een oplossing van de klacht te komen en op conflicten uit was. Dit blijkt geenszins uit de overgelegde stukken.

4.6 Op grond van het voorgaande zal de voorzitter met toepassing van artikel 46j Advocatenwet de klachtonderdelen a, b en d kennelijk ongegrond verklaren en klachtonderdeel c kennelijk niet-ontvankelijk verklaren.

BESLISSING

De voorzitter verklaart:

met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, de klachtonderdelen a, b en d, kennelijk ongegrond en klachtonderdeel c kennelijk niet-ontvankelijk.

Aldus beslist door mr. R.A.J. van Leeuwen, [plaatsvervangend] voorzitter, bijgestaan door mr. T.H.G. Huber- van de Langenberg, als griffier en uitgesproken in het openbaar op 24 april 2023.

Griffier                                                                        Voorzitter

Verzonden op: 24 april 2023