Zoekresultaten 1-1 van de 1 resultaten

  • ECLI:NL:TADRARL:2018:1 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 16-1052

    Dekenbezwaar tegen 4 advocaten van hetzelfde advocatenkantoor, waarvan 2 in hun hoedanigheid van (advocaat)bestuurder, over de gevolgen van het door het kantoor in 2013 opgerichte massaclaimstichting in verband met aardbevingsschade aan onroerende zaken door de gaswinning door de NAM in de provincie Groningen. De deken heeft tijdig zijn dekenklacht tegen verweerders ingediend ex art. 46g aanhef en onder a Advocatenwet. Eveneens is de deken naar het oordeel van de raad ontvankelijk in zijn dekenbezwaar tegen de 2 advocaten in de zin van art. 46f Advocatenwet, nu ook zij via de contactpersoon van de deken (een van de bestuurders) als advocaat/partners op de hoogte moeten zijn geweest van het gestarte dekenonderzoek naar de volgens de deken ontoelaatbare financiële constructie van het advocatenkantoor en zij schriftelijk op de hoogte zijn gebracht van het dekenbezwaar jegens hen. Het (bestuur van het) advocatenkantoor heeft naar het oordeel van de raad het in deze toepasselijke art. 2 lid 1 van de Verordening op de praktijkuitoefening geschonden, alsmede gedragsregel 25 lid 2, door het maken van resultaatafhankelijke vergoeding met de cliënten van het kantoor, tevens deelnemers in een massaclaimstichting. Door de ontoelaatbaar geoordeelde no cure no pay constructie kan door het kantoor meer gewicht worden toegekend aan het (financiële) belang van het kantoor, wat weer kan resulteren in een belangenconflict met de cliënten. Daarnaast oordeelt de raad dat het advocatenkantoor in de overeenkomsten met de cliënten diverse andere gedragsregels heeft geschonden (oa 23 lid 1 en 28 lid 2). De raad is van oordeel dat de 2 advocaat -bestuurders van het kantoor door de inhoud van de verschillende overeenkomsten met zowel de cliënten als met de de stichting en wegens hun door de raad vastgestelde te nauwe betrokkenheid bij de overeenkomst tussen de stichting en de deelnemers zich zodanig hebben gedragen dat zij daarmee het vertrouwen in de advocatuur hebben geschaad en derhalve tuchtrechtelijk verwijtbaar hebben gehandeld. Daarnaast is de raad van oordeel dat de door het (bestuur van het) advocatenkantoor toegepaste constructie als een samenstel van 3 overeenkomsten moet worden beschouwd, welke 3 overeenkomsten, in samenhang beschouwd, in strijd met het geldende no cure no pay verbod zijn en potentieel met zich brengen dat het advocatenkantoor daarmee de kernwaarden van onafhankelijkheid ten opzichte van de cliënten en ten opzichte van de stichting, en de kernwaarde van integriteit ex art. 10a Advocatenwet schenden. Ook dat wordt de 2 advocaat-bestuurders tuchtrechtelijk verweten. Naar het oordeel van de raad geldt hetgeen ten aanzien van de 2 advocaat-bestuurders is overwogen in beginsel (indirect) ook voor de 2 advocaten-partners die daarvan financieel meeprofiteren. Daarnaast wordt het de 2 advocaten tuchtrechtelijk verweten dat zij, indirect, aan de verboden financiële constructie hebben meegewerkt door voor de deelnemers van de stichting als advocaat in de schadezaak op te treden. Vanuit hun eigen verantwoordelijkheid hadden zij hun medewerking aan die ontoelaatbare constructie dienen te onthouden door zich terug te trekken als advocaat. Aldus hebben de 2 advocaten niet gehandeld als een behoorlijk advocaat betaamt ex art. 46 Advocatenwet. Dekenbezwaar gegrond jegens de 4 advocaten. Berisping voor ieder. Proceskostenveroordeling voor NovA van € 2.500,-.