Zoekresultaten 1-1 van de 1 resultaten

  • ECLI:NL:TADRARL:2018:102 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 17-1041

    Dekenklacht over verweerster, eerst in hoedanigheid van faillissementscurator en later ook als advocaat. Dat verweerster zich bij de vervulling van haar taak als curator zodanig heeft gedragen dat daardoor het vertrouwen in de advocatuur is ondermijnd, is de raad niet gebleken. Weliswaar staat vast dat verweerster als curator een groot actief in de faillissementsboedel heeft gemist en was nader onderzoek naar aanleiding van de vrij summiere bevindingen van de door verweerster als curator ingeschakelde externe partij wellicht geboden geweest, maar mogelijk had dat nadere onderzoek op dat moment voor verweerster in de gegeven omstandigheden niet tot een andere uitkomst geleid. In zoverre is de dekenklacht ongegrond. Dat verweerster jaren na sluiting van het faillissement alsnog als advocaat heeft opgetreden door namens de Stichting, de enig aandeelhouder van de gefailleerde, een akkoord aan te bieden aan de crediteuren van de gefailleerde wordt haar tuchtrechtelijk verweten. De evidente mogelijkheid van tegenstrijdige belangen had verweerster ervan  moeten weerhouden om die opdracht te aanvaarden. Door deze opdracht als advocaat wel te aanvaarden, heeft verweerster naar het oordeel van de raad in strijd gehandeld met de kernwaarde integriteit. Daarnaast verwijt de raad verweerster in ernstige mate dat zij 1) gezien haar voorkennis als curator bij aanvaarding van de opdracht niet naar de herkomst van de gelden van de Stichting ten behoeve van het akkoord heeft geïnformeerd, 2) in de brieven aan de crediteuren niet heeft vermeld, dan wel had dienen te vermelden, dat sinds begin 2007 een aanzienlijk bedrag in depot stond bij een notaris ten gunste van de boedel van de gefailleerde, en 3) in diezelfde brieven de crediteuren op juridische foutieve gronden met betrekking tot de vermeende verjaring van hun vordering onder druk zette en misleidde , dit alles ten gunste van een akkoord in het belang van de Stichting. Eveneens gegrond is de dekenklacht voor zover verweerster wordt verweten niet op eerste verzoek te hebben meegewerkt aan het ter beschikking stellen van alle opgevraagde stukken aan de later wegens nagekomen bate aangestelde vereffenaar op de voet van art. 2:23C lid 4 BW. Maatregel van vier weken voorwaardelijke schorsing in de praktijkuitoefening.