Zoekresultaten 1-50 van de 76 resultaten

  • ECLI:NL:TGZRZWO:2025:38 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Zwolle Z2024/7419

    Klager en verweerder zijn tandarts in dezelfde plaats. De verhoudingen tussen beide tandartsen zijn al jaren ernstig verstoord en er zijn over en weer al diverse procedures gevoerd, waaronder meerdere tuchtrechtelijke procedures. Klager verwijt verweerder in deze zaak ernstig oncollegiaal gedrag en het niet verstrekken van medische dossiers van naar klager overgestapte patiënten. Het college komt tot het oordeel dat de klacht ontvankelijk is en gedeeltelijk gegrond. Vaststaat dat verweerder de dossiers van overgestapte patiënten op hun verzoek niet aan klager als opvolgend tandarts verstrekt maar aan de patiënten zelf. Op grond van artikel 4.3.3 van de KNMT-richtlijn Patiëntendossier dient een dossier, wanneer een patiënt daarom verzoekt, rechtstreeks aan de opvolgend tandarts ter beschikking te worden gesteld. Het ter beschikking stellen van het dossier aan de patiënt zelf geeft geen zekerheid dat de opvolgend tandarts de beschikking krijgt over het volledige patiëntendossier. Het college legt verweerder geen maatregel op voor het gegrond verklaarde klachtonderdeel. Hierin heeft het college onder meer laten meewegen dat de ernstig verstoorde verhoudingen tussen partijen in dit geval in overwegende mate hebben bijgedragen aan de wijze van handelen van verweerder. Van een weigerachtigheid om patiëntendossiers te verstrekken is in algemene zin geen sprake geweest.

  • ECLI:NL:TGZRAMS:2025:67 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Amsterdam A2024/7410

    Deels gegronde klacht tegen een psychiater zonder oplegging van een maatregel. De psychiater was als hoofdbehandelaar betrokken bij de behandeling van de moeder van klaagster toen deze was opgenomen in het ziekenhuis. Klaagster verwijt de psychiater dat hij daarbij klachtwaardig heeft gehandeld door de somatische problemen van klaagster te onderschatten, geen regelmatig multidisciplinair overleg in te plannen en geen coördinerende rol als hoofdbehandelaar heeft aangenomen. Voorts wordt de psychiater verweten dat hij heeft besloten tot electroconvulsietherapie en dat heeft voortgezet, geen controle op de vochtinname van patiënte heeft gehad, onvoldoende en inadequate zorg heeft verleend op de dag van de overplaatsing van patiënte en de familie daarover niet heeft geïnformeerd, heeft nagelaten volledige verslaglegging te doen en onzorgvuldig heeft gecommuniceerd jegens patiënte en klaagster. De psychiater heeft gereageerd op de verschillende klachtonderdelen en het college verzocht om bij een (gedeeltelijke) gegrondverklaring te overwegen geen maatregel op te leggen. Het college is van oordeel dat de communicatie jegens patiënte en klaagster gedeeltelijk gegrond is, de psychiater is daarin tekortgeschoten. Het college stelt evenwel ook vast dat de psychiater klaagster daarvoor meerdere malen, ook nog ter terechtzitting bij het college, zijn excuses heeft aangeboden. Daarnaast is duidelijk gemaakt dat de psychiater, en de afdeling waar hij werkzaam is, lering heeft getrokken uit hetgeen is voorgevallen en dat substantiële verbeteringen zijn doorgevoerd. In al die omstandigheden, in onderling verband bezien, vindt het college aanleiding om aan de psychiater geen maatregel op te leggen. Deels gegronde klacht zonder oplegging van een maatregel.

  • ECLI:NL:TGZRAMS:2025:68 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Amsterdam A2024/7447

    Kennelijk ongegronde klacht tegen een psychiater. Klaagster is in 2022 in behandeling gekomen bij het FACT-team dat ambulante zorg aan haar verleende. Met een korte onderbreking is klaagster daar tot maart 2024 onder behandeling geweest. Verweerster was als psychiater verbonden aan dat FACT-team en in die hoedanigheid betrokken bij de behandeling van klaagster. Klaagster heeft meerdere klachten met betrekking tot de door de psychiater aan haar verleende zorg, onder meer over het ontbreken van een EMDR-behandeling en het voorschrijven van medicatie. De psychiater heeft verweer gevoerd. Het college is van oordeel dat de klacht in al haar onderdelen kennelijk ongegrond is.Kenmerk: geen of onvoldoende zorg

  • ECLI:NL:TGZRAMS:2025:69 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Amsterdam A2024/7525

    Kennelijk ongegronde klacht tegen een psychiater. Klager is vanaf 2021 ambulant in behandeling bij de GGZ. Hij is daar ook meerdere keren voor (langere) periodes opgenomen. De psychiater is vanaf 2022 als psychiater van het FACT-team diverse malen bij de ambulante behandeling van klager betrokken geweest en van april 2024 tot augustus 2024 als ambulant regiebehandelaar. Klager verwijt de psychiater dat zij hem niet heeft geïnformeerd dat hij na het aflopen van de zorgmachtiging op 14 februari 2024 niet meer verplicht was om in de kliniek te verblijven. Voorts heeft klager diverse klachten in het kader van de verleende zorgmachtigingen, de overdracht van psychiater(regiebehandelaar) naar een andere psychiater en het gedrag van de psychiater bij een gesprek over de euthanasiewens van klager. De psychiater voert verweer en heeft verzocht de klacht ongegrond te verklaren. Uit de overwegingen van het college volgt dat de klacht in al haar onderdelen ongegrond is.Kenmerk: onvoldoende zorg.

  • ECLI:NL:TGZRZWO:2025:36 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Zwolle Z2024/7421

    Klaagster verwijt verweerder, onder meer, dat hij de behandeling van haar – door suïcide overleden – echtgenoot heeft overgelaten aan een niet BIG-geregistreerde systeemtherapeut, ondanks de ernst van de problematiek, en dat hij als regiebehandelaar eerder had moeten ingrijpen in het behandelproces. Volgens klaagster heeft verweerder niet de zorg verleend die haar echtgenoot nodig had. Ook zou verweerder ten onrechte de door de systeemtherapeut geleverde zorg hebben gedeclareerd, terwijl die normaliter niet wordt vergoed. De klacht is ontvankelijk en gedeeltelijk gegrond. Aan verweerder is de maatregel van berisping opgelegd.

  • ECLI:NL:TGZRZWO:2025:34 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Zwolle Z2024/7749

    Klacht tegen huisarts. Klager is gezaghebbende vader van een 11-jarige dochter. Met het oog op een ondertoezichtstellingsprocedure bij de rechtbank heeft verweerster (niet de eigen huisarts van moeder of dochter) in opdracht van moeder, zonder toestemming van klager, de dochter onderzocht. Ook legt zij een schriftelijke verklaring af waarin zij belastende uitspraken over klager heeft opgenomen, zonder vader gesproken te hebben of hem weerwoord te geven. Zij onthoudt klager bovendien informatie. Klacht gegrond. Gedeeltelijke ontzegging.

  • ECLI:NL:TGZRZWO:2025:35 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Zwolle Z2024/7422

    Klaagster verwijt verweerder, onder meer, dat hij de behandeling van haar – door suïcide overleden – echtgenoot heeft overgelaten aan een niet BIG-geregistreerde systeemtherapeut, ondanks de ernst van de problematiek, en dat hij als regiebehandelaar eerder had moeten ingrijpen in het behandelproces. Volgens klaagster heeft verweerder niet de zorg verleend die haar echtgenoot nodig had. Ook zou verweerder ten onrechte de door de systeemtherapeut geleverde zorg hebben gedeclareerd, terwijl die normaliter niet wordt vergoed. De klacht is ontvankelijk en gedeeltelijk gegrond. Aan verweerder is de maatregel van berisping opgelegd.

  • ECLI:NL:TGZCTG:2025:38 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag C2024/2497

    Klager verwijt de huisarts met klachtonderdeel a dat hij hem jarenlang allerlei medicijnen heeft laten slikken, terwijl hem — behalve zere voeten — eigenlijk niets mankeerde. Volgens klager zijn door alle medicatie zijn maag en darmen blijvend beschadigd en heeft hij zich jarenlang een zombie gevoeld. Het Centraal Tuchtcollege concludeert dat de huisarts als het gaat om de evaluatie en het monitoren van het medicatiegebruik door klager onvoldoende de regie heeft genomen en te passief is geweest. Hij heeft daarmee niet de zorg verleend die van hem mocht worden verwacht en is niet gebleven binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening. De huisarts kan hiervan een tuchtrechtelijk verwijt worden gemaakt. Het Centraal Tuchtcollege oordeelt dat het Regionaal Tuchtcollege klachtonderdeel a ten onrechte ongegrond heeft verklaard.

  • ECLI:NL:TGZCTG:2025:47 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag C2024/2616 verzet

    De voorzitter van het Centraal Tuchtcollege heeft het beroep van klager op dezelfde gronden als het Regionaal Tuchtcollege afgewezen, omdat de door klager geformuleerde klachten niet vallen onder de eerste tuchtnorm dan wel onder de tweede tuchtnorm. Klager is van deze beslissing in verzet gekomen. Het Centraal Tuchtcollege verklaart het verzet ongegrond. De door klager in het verzetschrift aangevoerde argumenten zijn onvoldoende concreet en steekhoudend om tot een ander oordeel dan de voorzitter van het Centraal Tuchtcollege te komen. Het Centraal Tuchtcollege verklaart het verzetschrift van klager ongegrond.

  • ECLI:NL:TGZRSHE:2025:39 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg 's-Hertogenbosch H2024/7071

    Kennelijk ongegronde klacht tegen verpleegkundige, die medisch advies heeft uitgebracht over de vraag of klager (een minderjarige asielzoeker) kan worden gehoord door de IND. Het rapport voldoet aan de daarvoor geldende eisen. Dat achteraf (na specifiek psychologisch en medisch onderzoek) is gebleken dat klager meer medische klachten heeft dan de verpleegkundige heeft geconstateerd, kan haar niet worden tegengeworpen. Van de wijze waarop de organisatie is ingericht, kan de verpleegkundige geen verwijt worden gemaakt.

  • ECLI:NL:TGZRSHE:2025:40 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg 's-Hertogenbosch H2024/7184

    Klacht tegen een plastisch chirurg na uitvoeren secundaire borstreconstructie met Tissue Expander. Klaagster wenste reconstructie met eigen weefsel. Zij verwijt de plastisch chirurg dat hij niet heeft voldaan aan zijn informatieplicht, omdat hij niet heeft gewezen op een trial in een academisch ziekenhuis met autologe vettransplantatie, en dat er geen gezamenlijke besluitvorming heeft plaatsgevonden. Klacht ongegrond.

  • ECLI:NL:TGZRAMS:2025:64 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Amsterdam A2024/7036

    Deels niet-ontvankelijke en deels kennelijk ongegronde klacht tegen een verpleegkundige. De dochter van klaagster is met een rechterlijke machtiging is opgenomen in een GZ-instelling. De verpleegkundige is aldaar werkzaam en als behandelcoördinator betrokken bij de behandeling van de dochter. Klaagster is ontevreden over de informatieverstrekking door de verpleegkundige en kan geen contact krijgen met haar dochter. Voorts klaagt zij over de behandeling van haar dochter en haar welzijn. Klaagster heeft naar het oordeel van het college niet (of althans onvoldoende) aannemelijk gemaakt dat zij namens haar dochter klaagt. Daarnaast is het college van oordeel dat ervan moet worden uitgegaan dat de dochter wilsbekwaam is, nu klaagster de wilsonbekwaamheid niet aannemelijk heeft gemaakt. Dit oordeel vindt bevestiging in de omstandigheid dat de dochter zelfstandig en met succes, bij de rechtbank een verzoek tot ontheffing van haar moeder uit het mentorschap heeft ingediend. Het college komt tot het oordeel dat klaagster kennelijk niet-ontvankelijk is voor zover de klacht betrekking heeft op de behandeling van/zorg voor de dochter. Ten aanzien van de overige klachtonderdelen heeft klaagster niet onderbouwd dat ter zake van de verpleegkundige een verwijt kan worden gemaakt. Anders dan klaagster kennelijk meent is de verpleegkundige niet aan te merken als de ‘leidinggevende’ van de instelling.

  • ECLI:NL:TGZRAMS:2025:65 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Amsterdam A2024/7502

    Deels gegronde klacht tegen kaakchirurg. De kaakchirurg heeft bij klaagster (in vervolg op een grotere operatie om haar gezicht te vervrouwelijken) een liplift uitgevoerd. Klaagster verwijt de kaakchirurg (in de kern genomen) dat zij het medisch dossier niet goed heeft bijgehouden, de liplift-operatie onjuist heeft uitgevoerd en bij een daaropvolgende ingreep niet goed met klaagster heeft afgestemd en vervolgens is afgeweken van het afgesproken operatieplan. Het college komt tot het oordeel dat de kaakchirurg ten aanzien van de dossiervorming en het overleg met patiënt over het te gebruiken hechtmateriaal tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. Klacht is deels gegrond. Waarschuwing.

  • ECLI:NL:TGZRAMS:2025:66 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Amsterdam A2024/7661

    Gegronde klacht van de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd tegen een verpleegkundige. Het college onderschrijft het betoog van de IGJ dat het gedrag van de verpleegkundige dermate grensoverschrijdend is, dat dit ernstig in strijd is met de professionaliteit die van iedere redelijk handelende verpleegkundige verwacht mag worden. De verpleegkundige heeft door zijn handelen het vertrouwen van de cliënten die zich in een kwetsbare positie bevonden, ernstig geschaad. Het college constateert dat er sprake is van een patroon in het handelen van de verpleegkundige waarin hij herhaaldelijk de grenzen van het toelaatbare opzoekt en daar vervolgens overheen gaat. De verpleegkundige heeft weliswaar erkend dat hij (wellicht) anders had moeten handelen, maar het college heeft niet de indruk dat de verpleegkundige zich voldoende realiseert welke impact zijn handelen heeft gehad dan wel had kunnen hebben op patiënten. Het enkele gegeven dat de verpleegkundige nu niet in het BIG-register staat ingeschreven, biedt geen bescherming voor het geval de verpleegkundige toch weer in de zorg zou gaan werken. Volgt doorhaling inschrijving in het BIG-register en verbod tot wederinschrijving.

  • ECLI:NL:TGZRZWO:2025:37 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Zwolle Z2024/7391

    Klacht tegen huisarts. Het college is van oordeel dat niet gebleken is dat de huisarts onzorgvuldig of onjuist en daarmee tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. Klacht is kennelijk ongegrond.

  • ECLI:NL:TGZRZWO:2025:32 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Zwolle Z2025/7976

    Voorzittersbeslissing. Klacht tegen huisarts kennelijk niet-ontvankelijk. De klacht heeft betrekking op het gebrek aan zorg aan iemand anders. Klager kan niet als rechtstreeks belanghebbende worden aangemerkt.

  • ECLI:NL:TGZRZWO:2025:33 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Zwolle Z2024/7680

    Voorzittersbeslissing. Klacht tegen intensivist kennelijk ongegrond. Klagers zijn de nabestaanden van patiënt. Patiënt is met longklachten opgenomen in het ziekenhuis, waar is vastgesteld dat sprake was van COVID-19 ARDS. Patiënt is vervolgens enige tijd later overgeplaatst naar een ander ziekenhuis, waar hij werd opgenomen op de corona-afdeling van de intensive care. Verweerster is hier als intensivist bij de behandeling van patiënt betrokken geweest. Na verschillende complicaties is de toestand van patiënt steeds verder verslechterd. Uiteindelijk is geconstateerd dat er geen verdere behandelmogelijkheden waren en is de behandeling van patiënt gestaakt. Patiënt is diezelfde dag overleden. Klagers maken verweerster verschillende verwijten over de behandeling. Op basis van het medisch dossier en de toelichting die verweerster daarop heeft gegeven, staat voor de voorzitter voldoende vast dat verweerster bij geen van deze handelingen betrokken is geweest omdat zij op geen van deze momenten dienst had. Dit betekent dat aan verweerster hiervan geen tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt.

  • ECLI:NL:TGZRZWO:2025:30 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Zwolle Z2024/7678

    Klacht tegen een verpleegkundige. De klacht gaat over de inmiddels overleden moeder/echtgenote van klagers (patiënte). Patiënte had een uitgebreide medische voorgeschiedenis en was onder andere bekend met COPD. Zij was hulpbehoevend en ontving thuiszorg. Tijdens de nachtdienst van 1 op 2 december 2019 diende de verpleegkundige bij een saturatiegehalte van 76%, 10 mg midazolam en 10 mg morfine toe. Patiënte is daarna niet meer wakker geweest en overleed later die dag. Klagers verwijten de verpleegkundige onzorgvuldig handelen, onder meer, door tegen de afspraken in en zonder overleg met een huisarts de medicatie toe te dienen. Verweerster meent volgens het zorgplan en de uitvoeringsverzoeken te hebben gehandeld, maar erkent wel dat zij niet met de echtgenoot heeft overlegd. Het college komt tot het oordeel dat de verpleegkundige tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld en de klacht deels gegrond is, voor wat betreft het niet overleggen met de echtgenoot over het toedienen van de medicatie. Geen maatregel, niet doelmatig.

  • ECLI:NL:TGZRZWO:2025:31 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Zwolle Z2024/7263

    Klacht tegen arts dat hij in zijn oordeel over de arbeidsgeschiktheid van klager geen medische informatie bij de behandelende artsen heeft opgevraagd, dan wel met die informatie geen rekening heeft gehouden, en dat hij een verkeerd advies heeft gegeven. De informatie is wel opgevraagd en is meegewogen. Klacht kennelijk ongegrond.

  • ECLI:NL:TGZRAMS:2025:63 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Amsterdam A2024/7303

    Deels gegronde klacht tegen een apotheker. In deze zaak is verweerder betrokken (geweest) bij de zorg voor klager in zijn rol als apotheker van de plaatselijke apotheek van klager. Klager klaagt in deze procedure over de fouten die volgens hem in de apotheek worden gemaakt en (met name) het gebrek aan reacties van de apotheker op de klachten van klager.Het college oordeelt dat klager de apotheker terecht diverse verwijten maakt. Deze verwijten zien niet zozeer op inhoudelijke fouten (zoals onjuiste verstrekking van medicatie) maar vooral op de gebrekkige communicatie en voorlichting van de apotheker, waaronder het niet reageren op klachten. In zoverre is er sprake van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen of nalaten. Dat er tussen de apotheker en klager (mogelijk) een zekere animositeit is ontstaan kan geen excuus zijn voor dit tekortschieten. Van de apotheker mag, als professioneel zorgverlener, een meer actieve en oplossingsgerichte houding worden verwacht. Waarschuwing. Publicatie.Kenmerk: overig

  • ECLI:NL:TGZRZWO:2025:29 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Zwolle Z2024/7552

    Volgens de klacht heeft de verzekeringsarts geen objectieve sociaal-medische beoordeling gedaan in het kader van de Einde Wachttijd WIA, komt die beoordeling niet overeen met het medisch onderzoeksverslag en bevat het verdraaiingen en onjuistheden. Hiervoor is geen enkele aanwijzing. In de beoordeling is gangbare medische terminologie gebruikt, zonder ongebruikelijke of onjuiste formuleringen; de inhoud is gebaseerd op feitelijke constateringen gedaan bij eerdere medische onderzoeken. Klacht is kennelijk ongegrond.

  • ECLI:NL:TGZRSHE:2025:38 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg 's-Hertogenbosch H2024/6782

    Physician assistant. Klacht: a) patiënte niet na de val met een ambulance heeft laten vervoeren naar het ziekenhuis, maar in plaats daarvan de volgende dag met een rolstoeltaxi;b) patiënte niet in lighouding heeft onderzocht, waardoor zij onnodig lang pijn heeft gehad. College: kennelijk ongegrond. Vervoer volgende ochtend met rolstoeltaxi, na overleg orthopeed en inzet extra pijnmedicatie, was passend. Onderzoek in lighouding had geen meerwaarde, niet gebleken dat patiënte onnodig lang pijn heeft gehad.

  • ECLI:NL:TGZRSHE:2025:35 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg 's-Hertogenbosch H2024/6928

    Specialist ouderengeneeskunde (SO), ook Eerste Geneeskundige. Klacht 1) onduidelijk wie vanaf opname patiënte (moeder van klaagster) in woonzorgcentrum haar regiearts was. Daarom is SO medeverantwoordelijk voor verwijten aan collega-specialist ouderengeneeskundige (H2024-6929): 2) onvoldoende pijnbestrijding, 3) inconsistent beleid, 4) onduidelijk behandelplan, 5) onvoldoende voorlichting beleid palliatieve sedatie, 6) terughoudend beleid pijnbestrijding en palliatieve sedatie, 7) gebrekkige rapportage.College: Klachtonderdeel 1: kennelijk ongegrond. SO was regiebehandelaar patiënte in verpleeghuis. Vanaf opname in woonzorgcentrum niet meer bij zorg aan patiënte betrokken. Duidelijk daar niet SO regiebehandelaar, maar collega-specialist ouderengeneeskunde.Klachtonderdelen 2 t/m 7 over handelen als SO of regiebehandelaar: kennelijk ongegrond. SO na opname woonzorgcentrum niet meer als SO of regiebehandelaar bij zorg betrokken. Niet verantwoordelijk voor zorg door andere artsen.Klachtonderdelen 2 t/m 7 over handelen als Eerste Geneeskundige: klaagster kennelijk niet-ontvankelijk. Handelen als Eerste Geneeskundige valt niet onder eerste tuchtnorm. Geen handelingen in hoedanigheid specialist ouderengeneeskunde en geen weerslag op individuele gezondheidszorg. Daarom ook geen toetsing aan tweede tuchtnorm.

  • ECLI:NL:TGZRSHE:2025:36 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg 's-Hertogenbosch H2024/7240

    Kennelijk ongegronde klacht over de conclusie van een verzekeringsgeneeskundige rapportage. Garantie voor een volledig veilige terugkeer in eigen werk kan niet worden gegeven, maar dat betekent nog niet dat terugkeer in eigen werk niet mogelijk zou zijn.

  • ECLI:NL:TGZRSHE:2025:37 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg 's-Hertogenbosch H2024/7072

    Kennelijk ongegronde klacht tegen arts, die medisch advies van een verpleegkundige heeft goedgekeurd over de vraag of klager (een minderjarige asielzoeker) kan worden gehoord door de IND. Het rapport voldoet aan de daarvoor geldende eisen. Dat achteraf (na specifiek psychologisch en medisch onderzoek) is gebleken dat klager meer medische klachten heeft dan de verpleegkundige en de arts hebben geconstateerd, kan haar niet worden tegengeworpen. Van de wijze waarop de organisatie is ingericht, kan de arts geen verwijt worden gemaakt.

  • ECLI:NL:TGZRSHE:2025:33 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg 's-Hertogenbosch H2024/6972

    Specialist ouderengeneeskunde. Cognitierapport over moeder van klager. Klacht: 1) uitsluiten zorgverleners moeder bij onderzoek, 2) opzettelijk uitsluiten klager (gevolmachtigd mantelzorger), 3) oordelen over klager, 4) opnemen insinuaties, verdachtmakingen en leugens in rapport, 5) verspreiden verdachtmakingen en leugens via social media, 6) ondermijnen algemene volmacht, 7) initiëren en meewerken aan beschermingsmaatregelen moeder, 8) meewerken aan buitensluiten klager bij zorgverleners, instanties en familie, 9) voorzitter raad van bestuur geen ernst en urgentie over kwestie, 10) beschermende maatregelen aan moeder opgelegd.College: Klachtonderdelen 1 en 7: handelingen SO ten opzichte van patiënte en niet klager. Klager niet-ontvankelijk. Klachtonderdelen 3 en 4: SO had opmerking over klager niet (zo) mogen opnemen in rapport. Gegrond. Overige klachtonderdelen ongegrond. 2 en 6: SO niet op de hoogte van algemene volmacht en hoefde dit ook niet te zijn. 5 en 8: niet komen vast te staan. 9 en 10 geen verwijten aan SO.Maatregel: Inzicht in handelen. Geen maatregel.

  • ECLI:NL:TGZRSHE:2025:34 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg 's-Hertogenbosch H2024/6929

    Specialist ouderengeneeskunde. Klacht: 1) onvoldoende pijnbestrijding, 2) inconsistent beleid, 3) onduidelijk behandelplan, 4) onvoldoende voorlichting beleid palliatieve sedatie, 5) terughoudend beleid pijnbestrijding en palliatieve sedatie, 6) gebrekkige rapportage.College: Patiënte in terminale fase. Intensiteit pijn niet systematisch (met pijnmeetinstrument) gemeten en bewaakt. Onvoldoende objectief totaalbeeld voor bepalen pijnbeleid. Regelmatig pijnbestrijding onvoldoende en pijn niet onder controle. Te lang reactief gehandeld. Medicatie moeten vastzetten voor effectieve spiegel (WHO-pijnladder). Klachtonderdelen 1, 2, 3 en 5 gegrond. Klachtonderdelen 4 en 6 ongegrond.Maatregel: waarschuwing.

  • ECLI:NL:TGZRAMS:2025:61 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Amsterdam A2024/7205

    Kennelijk ongegronde klacht tegen een verzekeringsarts. Klaagster is uitgevallen met CVS/ME-klachten. Zij is het kader van de WIA beoordeeld. De verzekeringsarts is betrokken geraakt in de bezwaar- en beroepsprocedure. In de rapporten heeft de verzekeringsarts zich uitgesproken over de arbeidsbeperkingen van klaagster in het kader van de CVS/ME. Klaagster is het niet eens met de conclusie van de verzekeringsarts waarin hij aangeeft dat er geen sprake is van duurzaamheid van de situatie van klaagster, maar dat er wel sprake is van deconditionering. Klaagster vindt verder dat de verzekeringsarts hiermee het advies van de Gezondheidsraad over CVS/ME ondermijnt.Het college oordeelt als volgt. Bij de totstandkoming van het rapport van de Gezondheidsraad hebben de beroepsgroepen GAV en NVVG afstand genomen van de aanbevelingen van het advies van de Gezondheidsraad ten aanzien van hun werkveld. De multidisciplinaire richtlijn (waaraan de beroepsgroep heeft meegewerkt) ‘Diagnose, behandeling, begeleiding en beoordeling van patiënten met het chronisch vermoeidheidssyndroom (CVS)’ uit 2013 is daarmee nog steeds de richtlijn die in dit geval van toepassing is. Het college is van oordeel dat de verzekeringsarts zijn rapport daardoor hoort uit te brengen met in achtneming van die richtlijn, wat hij ook heeft gedaan. Het is de verzekeringsarts niet te verwijten dat hij daarbij geen doorslaggevende betekenis heeft toegekend aan het advies van de Gezondheidsraad. Door het advies omstreden te noemen heeft de verzekeringsarts verduidelijkt dat hij wel acht heeft geslagen op dit advies, maar uiteindelijk heeft geoordeeld in lijn met de visie van de beroepsgroep. De verzekeringsarts heeft het advies van de Gezondheidsraad, wat daarvan ook zij, daarmee niet ondermijnd, is daarmee niet buiten zijn deskundigheid getreden en heeft niet klachtwaardig gehandeld. Klacht in alle onderdelen kennelijk ongegrond.

  • ECLI:NL:TGZRAMS:2025:62 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Amsterdam A2024/7504

    Kennelijk ongegronde klacht tegen een verzekeringsarts. Klaagster is begin 2022 uitgevallen van haar werk wegens belemmerende gezondheidsklachten. Op 29 februari 2024 kwam zij op het spreekuur bij verweerster vanwege WIA-beoordeling Einde Wachttijd. De verzekeringsarts heeft bij klaagster een medische indicatie vastgesteld voor een urenbeperking op energetische gronden en heeft haar belastbaar geacht voor 4 uur per dag/20 uur per week. Klaagster is het niet eens met deze conclusie en zegt hier stress van te ervaren, wat haar herstel belemmert.Het college oordeelt als volgt. Op basis van de tijdens het onderzoek beschikbare informatie en de gezondheidstoestand van klaagster op dat moment heeft de verzekeringsarts naar het oordeel van het college in redelijkheid kunnen concluderen dat er geen aanleiding bestond om meer beperkingen aan te nemen. Klaagster heeft nog aangevoerd dat ten onrechte is aangenomen dat zij zou kunnen werken in een omgeving van drukte en lawaai van mensen en machines, en dat het argument dat zij ook naar een koor gaat daarvoor ondeugdelijk is. De verzekeringsarts heeft alleen de medische beperkingen van klaagster vastgesteld. Het zoeken van passende functies is gebeurd door de arbeidsdeskundige, en voor dit onderzoek is de verzekeringsarts niet verantwoordelijk. Overigens heeft de verzekeringsarts gezegd dat er uitdrukkelijk ook andere argumenten zijn meegewogen naast het koorbezoek. Het college heeft geen reden om daaraan te twijfelen. Klacht in alle onderdelen kennelijk ongegrond.

  • ECLI:NL:TGZCTG:2025:37 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag C2024/2528

    Ongegronde klacht tegen een huisarts. Klager heeft al geruime tijd pijnklachten in zijn linkervoet. Hij verwijt de huisarts dat zij niet de benodigde zorg heeft verleend, niet of te laat heeft doorverwezen, in een verwijsbrief onnodige informatie heeft verstrekt, en hem onverwacht en zonder overleg heeft gevraagd een andere huisarts te zoeken. Het Regionaal Tuchtcollege acht de klacht ongegrond. Ook het Centraal Tuchtcollege is van oordeel dat de huisarts voortvarend en adequaat heeft gehand in reactie op de hulpvraag van klager, en dat de inhoud van de gewraakte verwijsbrief geen tuchtrechtelijk verwijt oplevert. Tot slot had de huisarts klager mogen verzoeken om een andere huisarts te zoeken. Het Centraal Tuchtcollege verwerpt het beroep van klager.

  • ECLI:NL:TGZCTG:2025:44 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag C2024/2552

    Klacht tegen een gz-psycholoog die in het kader van de afwikkeling van letselschade een onderzoek heeft gedaan naar eventuele cognitieve stoornissen bij klager en daarover een rapport heeft opgesteld. Klager verwijt de gz-psycholoog onder meer dat zij ten onrechte geen informatie heeft opgevraagd bij een revalidatiecentrum en wezenlijke punten uit zijn verzoek om correctie en aanvulling van het rapport niet heeft willen opnemen in haar rapport. Het Regionaal Tuchtcollege verklaart de klacht kennelijk ongegrond. Het Centraal Tuchtcollege verwerpt het beroep van klager.

  • ECLI:NL:TGZCTG:2025:45 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag C2023/2082

    De klacht tegen een gz-psycholoog is verjaard. Klager heeft bij het Regionaal Tuchtcollege een door hem als ‘pro‑forma klaagschrift’ geduid stuk ingediend. Hieruit blijkt niet de inhoud van de klacht en evenmin de feiten en omstandigheden waarop deze klacht is gebaseerd. Vier maanden later heeft hij een aanvulling op dit stuk ingediend. In dit stuk is beschreven welke verwijten klager de gz‑psycholoog maakt en op welke feiten en omstandigheden hij deze verwijten baseert. De voorzitter van het Regionaal Tuchtcollege oordeelt dat de klacht is ingediend na de verjaringstermijn en verklaart klager niet‑ontvankelijk in de klacht. Het Centraal Tuchtcollege verwerpt het beroep van klager tegen deze beslissing. De Wet BIG biedt niet de mogelijkheid om door middel van een als ‘pro forma klaagschrift’ aangeduid stuk als hier aan de orde de verjaringstermijn op te rekken.

  • ECLI:NL:TGZCTG:2025:39 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag C2024/2311 en C2024/2325

    Klacht tegen een ambulanceverpleegkundige. De ambulanceverpleegkundige heeft de moeder van klager (patiënte) na een 112-melding onderzocht. Na het onderzoek heeft de ambulanceverpleegkundige besloten patiënte niet mee te nemen naar het ziekenhuis en haar doorverwezen naar de huisartsenpost. Klager verwijt de ambulanceverpleegkundige – samengevat – dat hij patiënte onvoldoende heeft onderzocht, niet serieus heeft genomen en ten onrechte niet heeft meegenomen naar het ziekenhuis. Het Regionaal Tuchtcollege verklaart de klacht deels gegrond en legt aan de ambulanceverpleegkundige de maatregel van berisping op. Klager en de ambulanceverpleegkundige zijn allebei in beroep gekomen tegen deze beslissing. Het Centraal Tuchtcollege verklaart alle klachtonderdelen ongegrond, waarmee de maatregel van berisping komt te vervallen en gelast publicatie.

  • ECLI:NL:TGZCTG:2025:46 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag C2023/2081

    De klacht tegen een vertrouwensarts is verjaard. Klager heeft bij het Regionaal Tuchtcollege een door hem als ‘pro‑forma klaagschrift’ geduid stuk ingediend. Hieruit blijkt niet de inhoud van de klacht en evenmin de feiten en omstandigheden waarop deze klacht is gebaseerd. Twee maanden later heeft hij een aanvulling op dit stuk ingediend. In dit stuk is beschreven welke verwijten klager de vertrouwensarts maakt en op welke feiten en omstandigheden hij deze verwijten baseert. De voorzitter van het Regionaal Tuchtcollege oordeelt dat de klacht is ingediend na de verjaringstermijn en verklaart klager niet‑ontvankelijk in de klacht. Het Centraal Tuchtcollege verwerpt het beroep van klager tegen deze beslissing. De Wet BIG biedt niet de mogelijkheid om door middel van een als ‘pro forma klaagschrift’ aangeduid stuk als hier aan de orde de verjaringstermijn op te rekken.

  • ECLI:NL:TGZCTG:2025:40 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag C2023/2083

    De klacht tegen een gz-psycholoog is verjaard. Klager heeft bij het Regionaal Tuchtcollege een door hem als ‘pro‑forma klaagschrift’ geduid stuk ingediend. Hieruit blijkt niet de inhoud van de klacht en evenmin de feiten en omstandigheden waarop deze klacht is gebaseerd. Drie maanden later heeft hij een aanvulling op dit stuk ingediend. In dit stuk is beschreven welke verwijten klager de gz‑psycholoog maakt en op welke feiten en omstandigheden hij deze verwijten baseert. De voorzitter van het Regionaal Tuchtcollege oordeelt dat de klacht is ingediend na de verjaringstermijn en verklaart klager niet-ontvankelijk in de klacht. Het Centraal Tuchtcollege verwerpt het beroep van klager tegen deze beslissing. De Wet BIG biedt niet de mogelijkheid om door middel van een als ‘pro forma klaagschrift’ aangeduid stuk als hier aan de orde de verjaringstermijn op te rekken.

  • ECLI:NL:TGZCTG:2025:41 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag C2024/2336

    Klacht tegen een psychotherapeut (tevens gz-psycholoog, zie C2024/2337). De klacht is ingediend door de (bestuurder) van de zorginstelling waar de psychotherapeut werkzaam was en waarvan zij ook medebestuurder was. Klaagster verwijt de psychotherapeut onder meer dat zij een affectieve relatie met een cliënt is aangegaan, het onderzoek van de onderzoekscommissie heeft gefrustreerd en de privacy van andere cliënten heeft geschonden. Het Regionaal Tuchtcollege verklaart de klacht gedeeltelijk gegrond en schorst de bevoegdheid van de psychotherapeut om de aan de inschrijving in het BIG-register verbonden bevoegdheden uit te oefenen voor de duur van drie maanden. Het Centraal Tuchtcollege acht het niet aanvaardbaar dat de psychotherapeut de medebestuurder van klaagster onder druk heeft gezet om de meldingen bij IGJ in te trekken en verklaart dit klachtonderdeel alsnog gegrond. De maatregel van schorsing voor de duur van drie maanden blijft gehandhaafd.

  • ECLI:NL:TGZCTG:2025:42 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag C2024/2337

    Klacht tegen een gz-psycholoog (tevens psychotherapeut, zie C2024/2336). De klacht is ingediend door de (bestuurder) van de zorginstelling waar de gz-psycholoog werkzaam was en waarvan zij ook medebestuurder was. Klaagster verwijt de gz-psycholoog onder meer dat zij een affectieve relatie met een cliënt is aangegaan, het onderzoek van de onderzoekscommissie heeft gefrustreerd en de privacy van andere cliënten heeft geschonden. Het Regionaal Tuchtcollege verklaart de klacht gedeeltelijk gegrond en schorst de bevoegdheid van de gz-psycholoog om de aan de inschrijving in het BIG-register verbonden bevoegdheden uit te oefenen voor de duur van drie maanden. Het Centraal Tuchtcollege acht het niet aanvaardbaar dat de gz-psycholoog de medebestuurder van klaagster onder druk heeft gezet om de meldingen bij IGJ in te trekken en verklaart dit klachtonderdeel alsnog gegrond. De maatregel van schorsing voor de duur van drie maanden blijft gehandhaafd.

  • ECLI:NL:TGZCTG:2025:43 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag C2024/2525

    Ongegronde klacht tegen een huisarts. Klagers zijn jarenlang patiënt geweest in de praktijk van de huisarts. Vanwege een vertrouwensbreuk zijn klagers overgestapt naar een andere huisartsenpraktijk. Klagers maken de huisarts verschillende verwijten over zijn bejegening, gebrek aan betrokkenheid en het medicatiebeleid. Het Regionaal Tuchtcollege heeft geoordeeld dat de huisarts niet tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. Het Centraal Tuchtcollege is het eens met dit oordeel en verwerpt het beroep van klagers tegen deze beslissing.

  • ECLI:NL:TGZRAMS:2025:59 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Amsterdam A2024/7584

    Gegronde klacht tegen een tandarts. Klager heeft een intakeconsult bij de tandarts gehad. Na een verschil van mening over de hoogte van de factuur heeft klager een negatieve recensie over de tandarts geplaatst op de website van Zorgkaart Nederland. De tandarts heeft onder die recensie een reactie geplaatst. Hierin heeft de tandarts medische informatie over klager openbaar gemaakt en de bewoordingen worden onprofessioneel en beledigend geacht. Gelet op andere reacties van de tandarts op het internet, herkent het college een patroon. Klacht gegrond, waarschuwing.

  • ECLI:NL:TGZRAMS:2025:60 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Amsterdam A2024/7640

    Kennelijk ongegronde klacht tegen een tandarts. Klager is niet tevreden over het implantologische behandeltraject van de tandarts. Het college kan uit de stukken niet opmaken dat klager aan de tandarts kenbaar heeft gemaakt dat hij last had van de partiële prothese. Tijdens de loop van het behandeltraject is er op verschillende momenten een aanpassing nodig geweest van het behandeltraject. Het is in zo’n geval dan juist aangewezen om het behandelplan bij te stellen. Overige klachtonderdelen komen ook niet vast te staan. Klacht ongegrond.

  • ECLI:NL:TGZCTG:2025:32 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag C2024/2323

    Klacht tegen een bedrijfsarts. Klager heeft zich begin 2019 ziekgemeld in verband met een burn-out. De bedrijfsarts was tot medio 2020 verantwoordelijk voor de verzuimbegeleiding van klager. Klager verwijt de bedrijfsarts dat zij (a) haar rol niet op een professionele wijze heeft ingevuld, (b) niet onafhankelijk is geweest in haar rol, (c) hem gedurende ruim een half jaar zonder enige mededeling aan zijn lot heeft overgelaten, (d) steeds opnieuw niet is tegemoetgekomen aan het verzoek van klager om een second opinion van een andere bedrijfsarts te vragen en (e) een te summier medisch dossier heeft bijgehouden. Het Regionaal Tuchtcollege: verklaart de klachtonderdelen a en b gedeeltelijk en klachtonderdeel d geheel gegrond, legt de bedrijfsarts de maatregel op van berisping en verklaart de klachten voor het overige ongegrond. Het CTG verklaart alleen klachtonderdelen d. en e. gegrond en legt de maatregel van waarschuwing op.

  • ECLI:NL:TGZCTG:2025:33 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag C2024/2331

    Klacht tegen een bedrijfsarts. Klager was werkzaam bij een softwarebedrijf en heeft zich begin 2019 ziek gemeld in verband met een burn-out. De bedrijfsarts was vanaf medio 2020 bijna twee jaar verantwoordelijk voor de verzuimbegeleiding van klager. Klager verwijt de bedrijfsarts dat hij a) zijn rol als bedrijfsarts niet op een professionele en actieve wijze heeft ingevuld b) niet onafhankelijk is gebleven, c) in zijn terugkoppeling niet duidelijk heeft vermeld wat er tijdens een consult was besproken. Daardoor heeft de bedrijfsarts bijgedragen aan het conflict tussen klager en de werkgever, d) geen goed medisch dossier heeft bijgehouden. Het Regionaal Tuchtcollege verklaart de klacht ongegrond. Het Centraal Tuchtcollege verwerpt het beroep van klager.

  • ECLI:NL:TGZCTG:2025:34 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag C2024/2407

    Klacht tegen een bedrijfsarts. Klager heeft zich begin januari 2019 ziekgemeld. Klager is ontevreden geweest over de re-integratie inspanningen van zijn werkgever en de begeleiding van de bedrijfsarts, die als zelfstandig bedrijfsarts werkte. Klager is halverwege januari 2020 eenmalig gezien door de bedrijfsarts die door de werkgever was ingeschakeld. Klager meende dat sprake was van een second opinion. Klager heeft drie verwijten geformuleerd die er kort gezegd op neerkomen dat de bedrijfsarts haar rol niet professioneel heeft ingevuld en niet onafhankelijk is gebleven. Het Regionaal Tuchtcollege verklaart klachtonderdeel b. gegrond, legt aan de bedrijfsarts geen maatregel op en verklaart klachtonderdelen a. en c. ongegrond. Het Centraal Tuchtcollege verwerpt het beroep van klager.

  • ECLI:NL:TGZCTG:2025:35 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag C2024/2480

    Klacht van vijftien klagers tegen een klinisch psycholoog. Klagers leven in een leefgemeenschap. De rechtbank heeft in 2021 beslist dat de minderjarige kinderen van de leefgemeenschap voorlopig onder toezicht moesten worden gesteld en aan de gecertificeerde instelling Leger des Heils Jeugdbescherming & Reclassering (hierna: de GI) opdracht gegeven met spoed te onderzoeken in hoeverre de kinderen aan hun ontwikkelingstaken toekomen en welke rol de leefgemeenschap daarin speelt. De GI heeft vervolgens de klinisch psycholoog opdracht gegeven om onderzoek te doen naar tien kinderen van acht ouderparen uit de leefgemeenschap. Dit onderzoek had de vorm van een eenmalig diagnostisch interview en maakte deel uit van het beschermingsonderzoek dat de GI in opdracht van de rechtbank heeft uitgevoerd. Klagers verwijten de klinisch psycholoog a) dat zij de onderzoeksopdracht vanwege haar dubbelrol niet had mogen aanvaarden; door dit toch te doen heeft zij blijk gegeven van vooringenomenheid, b) dat zij zich schuldig heeft gemaakt aan onethische bejegening of ontoelaatbare onderzoeksmethoden, c) dat zij zich – zowel voor, als ook tijdens en na het onderzoek – niet heeft gehouden aan de informatie- en zorgvuldigheidsplicht, d) dat zij de ouders en kinderen heeft misleid, e) dat zij een inhoudelijk onjuist rapport heeft opgesteld, f) dat zij niet tijdig en slechts deels nazorg heeft verleend, en g) dat zij geen stappen heeft ondernomen tegen misbruik van de rapportages door derden. Het Regionaal Tuchtcollege heeft een aantal klagers niet-ontvankelijk verklaard in de klacht, klachtonderdeel c gegrond verklaard, de maatregel van waarschuwing opgelegd en de overige klachtonderdelen ongegrond verklaard. Zowel klagers als de klinisch psycholoog hebben tegen deze beslissing beroep ingesteld. Het Centraal Tuchtcollege verklaart alle klagers ontvankelijk in de klacht, verklaart klachtonderdeel c grotendeels gegrond, constateert het tuchtrechtelijk verwijt zonder oplegging van een maatregel, en verklaart de overige klachtonderdelen ongegrond.

  • ECLI:NL:TGZRZWO:2025:28 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Zwolle Z2024/7261

    Klacht tegen een bedrijfsarts. Klaagster was uitgevallen voor haar werk maar volgens de bedrijfsarts in staat haar werk uit te voeren. Klaagster gaf bij de bedrijfsarts aan een second opinion te willen. Het verwijt is dat de bedrijfsarts de aanvraag voor een second opinion heeft getraineerd en niet adequaat heeft gefaciliteerd. Het college oordeelt dat de bedrijfsarts bij het verzenden van de aanvraag voor de second opinion voortvarender te werk had moeten gaan. Klacht gegrond, waarschuwing.

  • ECLI:NL:TGZCTG:2025:36 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag C2024/2551

    Klacht tegen een bedrijfsarts. Verweerder is als bedrijfsarts betrokken geweest bij de begeleiding van klager bij ziekte. Klager verwijt de bedrijfsarts dat hij a. onzorgvuldig heeft gehandeld, omdat de bedrijfsarts ondanks zijn verzoek heeft nagelaten medische informatie van behandelaars op te vragen en bij zijn adviezen te betrekken, b. dat hij een deskundigenoordeel van het UWV niet heeft betrokken bij zijn besluitvorming en c. dat hij discriminatie op de werkvloer bagatelliseerde en suggereerde dat de klachten van klager niet ernstig genoeg waren. Het Regionaal Tuchtcollege heeft de eerste twee klachtenonderdelen gegrond verklaard. Gezien een eerder opgelegde maatregel, de ernst van de normschendingen en het feit dat de bedrijfsarts er geen enkele blijk van heeft gegeven in te zien wat er verkeerd is aan zijn handelen heeft het Regionaal Tuchtcollege de maatregel van schorsing voor de duur van één maand opgelegd. Zowel de bedrijfsarts als klager zijn van de beslissing in beroep gekomen. Het Centraal Tuchtcollege verklaart in beroep alleen klachtonderdeel b. gegrond en legt aan de bedrijfsarts de maatregel van waarschuwing op.

  • ECLI:NL:TGZCTG:2025:31 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag C2024/2451

    Klacht tegen een cardioloog. De klacht gaat over de behandeling van de echtgenote van klager. Zij had een afwijkende aortaklep met een stenose en werd daarom jaarlijks gecontroleerd door de cardioloog. Begin 2017 werd bij echo-onderzoek een progressie naar ernstige aortaklepstenose met een goede systolische linkerventrikelfunctie gezien. In de loop van 2017 kreeg de echtgenote last van kortademigheid en benauwdheid. Bij de (reguliere) controle eind januari 2018 concludeerde de cardioloog dat een operatie noodzakelijk was. De echtgenote verbleef in afwachting van de operatie thuis. Hierna is haar conditie verslechterd. Zij werd in het ziekenhuis opgenomen, waar zij overleed. Klager verwijt de cardioloog onder meer dat hij zijn echtgenote niet eerder heeft laten opereren en niet vaker dan éénmaal per jaar heeft gecontroleerd. Het Regionaal Tuchtcollege verklaart de klachtonderdelen c, e en f gegrond, legt een waarschuwing op en verklaart de klacht voor het overige ongegrond. Het Centraal Tuchtcollege verklaart klager niet-ontvankelijk in het beroep voor zover dit betrekking heeft op de klachtonderdelen c, e en f en verwerpt het beroep voor het overige.

  • ECLI:NL:TGZRSHE:2025:31 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg 's-Hertogenbosch H2023/6321

    Verweerster, SEH-arts, wordt verweten dat zij op de Spoed Eisende Hulp onvoldoende onderzoek heeft laten verrichten naar de voet van klager. Volgens klager had verweerster meer onderzoek moeten verrichten naast het verrichte lichamelijk onderzoek en de vervaardigde röntgenfoto. Klager stelt dat verweerster en haar collega, onvoldoende alert waren en meer alert hadden moeten zijn vanwege de postoperatieve status van de voet van klager en vanwege de neurologische aandoening van klager. Verweerster meent niet tuchtrechtelijk verwijtbaar te hebben gehandeld. Klacht ongegrond.

  • ECLI:NL:TGZRSHE:2025:32 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg 's-Hertogenbosch H2023/6649

    Verweerster, SEH-arts, wordt verweten dat zij op de Spoed Eisende Hulp onvoldoende onderzoek heeft laten verrichten naar de voet van klager. Volgens klager had verweerster meer onderzoek moeten verrichten naast het verrichte lichamelijk onderzoek en de vervaardigde röntgenfoto. Klager stelt dat verweerster en haar collega, onvoldoende alert waren en meer alert hadden moeten zijn vanwege de postoperatieve status van de voet van klager en vanwege de neurologische aandoening van klager. Verweerster meent niet tuchtrechtelijk verwijtbaar te hebben gehandeld. Klacht ongegrond.

  • ECLI:NL:TGZCTG:2025:30 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag C2024/2433

    Klacht tegen een huisarts. Klaagster was in een stad ingeschreven bij een huisartsenpraktijk. De eigenaar van deze praktijk ging in 2022 met pensioen. De praktijk werd overgenomen door een andere praktijk in dezelfde stad. Klaagster wilde zich inschrijven bij de praktijk van de beklaagde huisarts, omdat deze dichter bij haar huis is. Omdat klaagster al een huisarts in de stad had, kon zij niet bij de praktijk van de beklaagde huisarts worden ingeschreven. Deze praktijk voert het beleid dat in principe geen patiënten worden ingeschreven die al een huisarts in de stad hebben. Klaagster vindt dat de weigering van de huisarts om haar als patiënt aan te nemen onredelijk is. Het Regionaal Tuchtcollege acht klaagster kennelijk niet-ontvankelijk in haar klacht. Het Centraal Tuchtcollege acht klaagster wel ontvankelijk in haar klacht, maar oordeelt dat de klacht ongegrond is.