Zoekresultaten 71-80 van de 12826 resultaten

  • ECLI:NL:TGZRAMS:2024:45 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Amsterdam A2023/5812

    Ongegronde klacht tegen een huisarts. Klager is de echtgenoot van de overleden patiënte. De klacht heeft betrekking op de huisartsgeneeskundige zorg die de huisarts aan patiënte heeft verleend nadat zij aan de huisartspraktijk had gemeld dat zij was besmet met Covid-19. Klager verwijt de huisarts dat hij na de besmetting de klachten van patiënte onvoldoende heeft uitgevraagd en het beloop niet heeft gemonitord, verder heeft hij haar ten onrechte niet op het spreekuur laten komen. De klacht richt zich op drie contactmomenten. Het college overweegt het volgende. Bij het eerste contactmoment, waar de Covid-19 uitslag werd doorgegeven aan de huisartsenpraktijk, kon de huisarts volstaan met kennisneming van de uitslag. Niet gebleken is dat op dat moment aan de huisarts kenbaar is gemaakt dat patiënte klachten had die anders van aard waren dan gangbare Corona klachten of dat patiënte verhoogd risico liep.Bij het tweede contactmoment kon de huisarts volstaan met het voorschrijven van pijnmedicatie, gepaard met de mededeling aan patiënte (via de doktersassistente) dat zij contact moest opnemen bij toename of verandering van haar klachten. De resterende klachten pasten goed bij de besmetting. Bij het derde contactmoment mocht de huisarts op basis van de informatie van de assistente constateren dat er geen andere klachten bijgekomen waren ten opzichte van het tweede contactmoment en dat er geen risicofactoren bestonden wat betreft complicaties of andere ziektebeelden. Op grond daarvan en gegeven de duur van het tijdsverloop sinds de Covid-19 besmetting, mocht hij het voortduren van de forse hoofdpijn (na uitwerking van de pijnstillers) en de overige klachten van patiënte nog steeds aan de Covid-19 besmetting toeschrijven. Klacht ongegrond verklaard.

  • ECLI:NL:TGZRZWO:2024:25 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Zwolle Z2023/5422

    Klacht tegen oogarts gegrond: berisping. Klaagster klaagt over een laserbehandeling van haar rechteroog door verweerder. Bij klaagster is een laserbehandeling YAG-PI uitgevoerd. Klaagster had echter een afspraak gemaakt om te worden behandeld voor nastaar. Het verwijt is dat een verkeerde diagnose is gesteld en een onjuiste behandeling is uitgevoerd, zonder goede uitleg aan klaagster en zonder instemming van klaagster met die behandeling. De oogarts stelt zich op het standpunt dat in het dossier op de ochtend van de behandeling stond genoteerd dat sprake was van glaucoom. De oogarts heeft verder aangevoerd dat weliswaar een verkeerde behandeling is uitgevoerd, maar dat hij feitelijk heeft uitgelegd wat hij ging doen en daarmee is voldaan aan het informed consent vereiste. De oogarts is door de wijziging van de afspraak in januari 2023, door Eyescan, niet in de gelegenheid geweest om klaagster de gang van zaken zelf uit te leggen.  Het college komt tot het oordeel dat de oogarts tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld bij de uitvoering van de behandeling, het informed consent en de nazorg (oogdruppels) aan klaagster.

  • ECLI:NL:TGZRZWO:2024:26 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Zwolle Z2023/5348

    Klager en verweerder zijn tandarts in dezelfde plaats. De verhoudingen tussen beide tandartsen zijn al jaren ernstig verstoord. Klager verwijt verweerder dat hij zich zodanig niet collegiaal gedraagt dat dit in strijd is met het belang van een goede uitoefening van de individuele gezondheidszorg. Ook verwijt klager hem valsheid in geschrifte en het niet verstrekken van medische dossiers van naar klager overgestapte patiënten. Het college komt tot het oordeel dat de klacht ontvankelijk is en gedeeltelijk gegrond. Verweerder heeft patiënten aangemoedigd en zelfs financieel ondersteund bij het indienen van klachten tegen een collega waarmee hij zelf een conflict heeft. Daarnaast heeft hij zich in verschillende en herhaalde uitlatingen op social media negatief en onprofessioneel uitgelaten over de kwaliteit van het werk van deze collega. Verweerder schaadt met zijn handelen het vertrouwen van (voormalige) patiënten in het medisch handelen van klager. Het college legt een berisping op.

  • ECLI:NL:TGZRZWO:2024:27 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Zwolle Z2023/5349

    Klager en verweerster zijn tandarts en praktijkhouder in dezelfde plaats. De verhoudingen tussen beide tandartspraktijken zijn al jaren ernstig verstoord. Klager verwijt verweerster dat zij zich zodanig niet collegiaal gedraagt dat dit in strijd is met het belang van een goede uitoefening van de individuele gezondheidszorg. Ook verwijt hij haar valsheid in geschrifte en het niet verstrekken van medische dossiers van naar klager overgestapte patiënten. Het college komt tot het oordeel dat de klacht ontvankelijk is maar dat de klacht ongegrond is.

  • ECLI:NL:TGZCTG:2024:51 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag C2023/2072

    Klaagster werd in 2003 op jonge leeftijd operatief behandeld in verband met borstkanker. In 2008/2009 is bij klaagster genetisch onderzoek verricht naar de aanwezigheid van een specifieke genmutatie die kan duiden op een verhoogd risico op borst- en eierstokkanker. Klaagster werd in 2013 verwezen naar verweerder voor het verwijderen van de eierstokken en eileiders in verband met een BRCA-2 mutatie. Klaagster is door verweerder geopereerd. De operatie verliep gecompliceerd omdat er sprake was van uitgebreide verklevingen in het gebied van beide eierstokken door endometriose. Klaagster is in 2016 nogmaals geopereerd door een andere gynaecoloog omdat er bij de eerdere operatie resterend weefsel van een van de eierstokken was achtergebleven. In 2017 kwam klaagster erachter dat er alleen sprake is geweest van een BRCA2 VUS en er geen erfelijke aanleg voor borst- en/of eierstokkanker is aangetoond. Klaagster stelt zich op het standpunt dat verweerder ten onrechte heeft nagelaten voor de operatie in 2013 haar hele dossier op te vragen, waaronder de brief waarin staat dat zij gen-draagster is. Als verweerder de oorspronkelijke diagnose had opgevraagd, had de operatie – met alle gevolgen van dien - niet plaats hoeven vinden. Het Regionaal Tuchtcollege heeft de klacht kennelijk ongegrond verklaard. Het Centraal Tuchtcollege verwerpt het beroep van klaagster tegen deze beslissing.

  • ECLI:NL:TGZCTG:2024:52 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag C2023/2071

    Klaagster werd in 2003 op jonge leeftijd operatief behandeld in verband met borstkanker. In 2008/2009 is bij klaagster genetisch onderzoek verricht naar de aanwezigheid van een specifieke genmutatie die kan duiden op een verhoogd risico op borst- en eierstokkanker. In 2013 zijn de eierstokken en eileiders vaan klaagster operatief verwijderd in verband met een BRCA-2 mutatie. In 2014 is klaagster door de huisarts verwezen naar het ziekenhuis waar verweerster werkzaam is omdat was gebleken dat er na de eerdere operatie resterend weefsel van een van de eierstokken was achtergebleven. Klaagster is vervolgens gezien door verweerster. Na dit consult heeft verweerster het OK-verslag en relevante medische gegevens opgevraagd. Na collegiaal overleg bleek dat er een indicatie voor een re-operatie was, om het resterende weefsel te verwijderen. Klaagster twijfelde of ze de operatie zou doen. In het laatste contact tussen verweerster en klaagster – een telefonisch consult – gaf klaagster aan toch geopereerd te willen worden. Klaagster is toen door verweerster op de wachtlijst geplaatst voor operatie. De tweede operatie is in 2016 door een collega van verweerster uitgevoerd. In 2017 kwam klaagster erachter dat er alleen sprake is geweest van een BRCA2 VUS en er geen erfelijke aanleg voor borst- en/of eierstokkanker is aangetoond. Klaagster stelt zich op het standpunt dat verweerster ten onrechte heeft nagelaten voor de operatie in 2016 haar hele dossier op te vragen, waaronder de brief waarin staat dat zij gen-draagster is. Als verweerster de oorspronkelijke diagnose had opgevraagd, had de operatie – met alle gevolgen van dien - niet plaats hoeven vinden. Het Regionaal Tuchtcollege heeft de klacht kennelijk ongegrond verklaard. Het Centraal Tuchtcollege verwerpt het beroep van klaagster tegen deze beslissing.

  • ECLI:NL:TGZCTG:2024:50 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag C2023/2073

    Klaagster werd in 2003 op jonge leeftijd operatief behandeld in verband met borstkanker. In 2008/2009 is bij klaagster genetisch onderzoek verricht naar de aanwezigheid van een specifieke genmutatie die kan duiden op een verhoogd risico op borst- en eierstokkanker. In 2013 zijn de eierstokken en eileiders vaan klaagster operatief verwijderd in verband met een BRCA-2 mutatie. In 2014 is klaagster door de huisarts verwezen naar het ziekenhuis waar verweerster werkzaam is omdat was gebleken dat er na de eerdere operatie resterend weefsel van een van de eierstokken was achtergebleven. Klaagster is vervolgens gezien door verweerster. Na dit consult heeft verweerster het OK-verslag en relevante medische gegevens opgevraagd. Na collegiaal overleg bleek dat er een indicatie voor een re-operatie was, om het resterende weefsel te verwijderen. Klaagster twijfelde of ze de operatie zou doen. In het laatste contact tussen verweerster en klaagster – een telefonisch consult – gaf klaagster aan toch geopereerd te willen worden. Klaagster is toen door verweerster op de wachtlijst geplaatst voor operatie. De tweede operatie is in 2016 door een collega van verweerster uitgevoerd. In 2017 kwam klaagster erachter dat er alleen sprake is geweest van een BRCA2 VUS en er geen erfelijke aanleg voor borst- en/of eierstokkanker is aangetoond. Klaagster stelt zich op het standpunt dat verweerster ten onrechte heeft nagelaten voor de operatie in 2016 haar hele dossier op te vragen, waaronder de brief waarin staat dat zij gen-draagster is. Als verweerster de oorspronkelijke diagnose had opgevraagd, had de operatie – met alle gevolgen van dien - niet plaats hoeven vinden. Het Regionaal Tuchtcollege heeft de klacht kennelijk ongegrond verklaard. Het Centraal Tuchtcollege verwerpt het beroep van klaagster tegen deze beslissing.

  • ECLI:NL:TGZRAMS:2024:40 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Amsterdam A2023/6031

    Gegronde klacht tegen een verpleegkundige. Klaagster, de werkgever van de verpleegkundige, verwijt de verpleegkundige dat hij zich seksueel grensoverschrijdend heeft gedragen jegens een of meer cliënten, tijdens de behandelrelatie niet de professionele distantie in acht heeft genomen die van hem had mogen worden verwacht en zijn affectieve en/of seksuele gevoelens voor bepaalde cliënten niet heeft besproken met een college of vertrouwenspersoon en evenmin de zorgverlening aan betreffende cliënten heeft beëindigd of overgedragen. Voorts wordt de verpleegkundige verweten dat hij onzorgvuldig is omgegaan met gevoelige gegevens van meerdere cliënten en in strijd heeft gehandeld met de schriftelijke afspraken met zijn leidinggevende en de door klaagster voorgeschreven werkwijze. De werkgever heeft de verpleegkundige in eerste instantie geschorst en daarna ontslagen. De verpleegkundige heeft zijn registratie in het BIG-register laten doorhalen en is niet ter zitting verschenen. Naar het oordeel van het college is een verbod op herregistratie in het BIG-register passend en geboden. De verpleegkundige heeft met zijn gedrag en met zijn reactie op de klacht laten zien dat hij de ernst van zijn gedrag niet inziet. Gelet op zijn houding en zijn gebrek aan reflectie, maar ook gelet op het feit dat hij nog meermaals ernstig de fout in is gegaan nadat door de leidinggevende afspraken met hem waren gemaakt. Het college heeft als verzwarende omstandigheid in aanmerking heeft genomen dat de verpleegkundige een voorbeeldfunctie had; hij was teamleider en werkte in die hoedanigheid talloze werknemers in, ook stelde hij zich weinig toetsbaar op. Gelet op de ernstige schending van de professionele normen en de grote noodzaak patiënten tegen de verpleegkundige te beschermen, moet worden voorkómen dat de verpleegkundige weer aan de slag kan als verpleegkundige. Klacht gegrond, ontzegging van het recht wederom in het register te worden ingeschreven en publicatie.

  • ECLI:NL:TGZRAMS:2024:41 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Amsterdam A2023/6372

    Gegronde klacht tegen een verpleegkundige. De IGJ verwijt de verpleegkundige dat hij de professionele grenzen die hij als verpleegkundige in acht hoort te nemen heeft overschreden door met cliënte 1 gedurende en direct na de behandelrelatie en met cliënte 2 gedurende dan wel direct na de behandelrelatie een persoonlijke en intieme relatie aan te gaan waarin seksueel getinte contacten plaatsvonden. Daarmee heeft hij gehandeld in strijd met de zorg die hij ten opzichte van de cliënten had behoren te betrachten en dus in strijd met artikel 47 lid 1 van de Wet BIG en de professionele standaarden. Het college is van oordeel dat het gedrag van de verpleegkundige hem ernstig te verwijten valt. Bij de keuze van de maatregel moet in dit verband de preventieve werking het uitgangspunt zijn. De verpleegkundige heeft aangekondigd na maart 2024 werkzaam te zullen zijn buiten de gezondheidszorg. Naar het oordeel van het college brengt dit met zich dat het opleggen van de maatregel van schorsing onvoldoende preventieve werking heeft. Het college acht het passend en geboden om de maatregel van doorhaling uit het BIG register op te leggen (zie hiervoor uitgebreid 5.6 van de beslissing). Klacht gegrond, beveelt de doorhaling van de inschrijving van de verpleegkundige in het BIG register en publicatie.

  • ECLI:NL:TGZCTG:2024:48 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag C2023/2051

    Klacht van een instelling en een deel van haar cliënten tegen een huisarts. De instelling had de huisartsenzorg voor haar cliënten ondergebracht bij de reguliere huisartsenpraktijk van de huisarts. De samenwerking tussen de instelling en de huisartsenpraktijk was vastgelegd in een overeenkomst. De huisarts heeft in verband met pensionering de overeenkomst met in achtneming van de contractueel bedongen opzegtermijn opgezegd. Klagers verwijten de huisarts dat hij de overeenkomst onterecht en eenzijdig heeft beëindigd, geen zorg heeft gedragen voor de overbruggingsperiode tot een nieuwe huisarts was gevonden, zich niet heeft ingespannen om naar alternatieven te zoeken en dat hij niet voorafgaand aan de opzegging een oplossing heeft proberen te vinden. Het Regionaal Tuchtcollege is van oordeel dat de instelling klachtgerechtigd is op grond van artikel 65 lid 1 sub c. Naar het oordeel van het regionaal tuchtcollege heeft de huisarts de overeenkomst met de instelling niet onterecht beëindigd. De huisarts heeft zich gehouden aan de overeengekomen opzegtermijn en hij had een gewichtige reden om op te zeggen, namelijk zijn aanstaande pensioen. Naar het oordeel van het Regionaal Tuchtcollege heeft de huisarts ook zorgvuldig gehandeld bij het opzeggen van de overeenkomst, daarbij kan het de huisarts niet worden aangerekend dat zijn opvolgers (beklaagden in zaken C2023/2052 en C2023/2053) niet met de instelling in zee wilde gaan. Het Centraal Tuchtcollege verwerpt het beroep van klagers tegen deze beslissing.