Zoekresultaten 531-540 van de 42006 resultaten

  • ECLI:NL:TGZCTG:2024:11 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag C2023/1876

    Klacht tegen psychiater. Klager werd door zijn huisarts naar een ziekenhuis verwezen voor een intake bij een bepaalde psychiatrische afdeling. De psychiater, destijds AIOS, nam de intake af en stelde, samen met zijn supervisor, de diagnose schizofrenie bij klager. Klager verwijt de psychiater dat a) hij een onjuiste diagnose heeft gesteld op basis van onzorgvuldig onderzoek, b) hij een onjuiste behandeling heeft uitgevoerd, c) de verslagen/medische gegevens feitelijke onjuistheden bevatten en d) hij klager heeft verwezen naar een organisatie voor geestelijke gezondheidszorg terwijl klager daar werkzaam was. Het Regionaal Tuchtcollege heeft de klacht kennelijk ongegrond verklaard. Het Centraal Tuchtcollege verwerpt het door klager ingestelde beroep tegen die beslissing.

  • ECLI:NL:TADRAMS:2024:1 Raad van Discipline Amsterdam 23-762/A/A

    Voorzittersbeslissing; ongegronde klacht over het handelen van verweerder in zijn hoedanigheid van deken. Alhoewel het (gelet op artikel 46c lid 1 van de Advocatenwet) in beginsel niet aan de deken is om een klacht niet aan de raad door te sturen als een klager hierom verzoekt, is de voorzitter van oordeel dat verweerder in de gegeven omstandigheden heeft kunnen oordelen dat geen sprake was van een klacht die tuchtrechtelijk van aard was. De beslissing van verweerder – die als voorportaal voor de raad dient te functioneren - om het ingediende schrijven niet als klacht van tuchtrechtelijke aard te bestempelen en niet in behandeling te nemen c.q. niet aan de raad door te sturen, was dan ook begrijpelijk en gerechtvaardigd. Niet valt in te zien dat verweerder, met de wijze waarop hij in haar hoedanigheid als deken het klachtonderzoek heeft uitgevoerd, het vertrouwen in de advocatuur heeft geschaad.

  • ECLI:NL:TGZCTG:2024:18 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag C2023/1911

    Klacht tegen een gz-psycholoog. De gz-psycholoog heeft bij klager een neuropsychologisch onderzoek verricht in het kader van een letselschadezaak. Klager verwijt de gz-psycholoog samengevat dat hij zich ten onrechte heeft gepresenteerd als klinisch (neuro)psycholoog, een onjuist en onvolledig rapport heeft opgesteld, zijn beroepsgeheim en het blokkeringsrecht heeft geschonden en klager onheus heeft bejegend. Het Regionaal Tuchtcollege verklaart de klachtonderdelen a), b), c) gedeeltelijk, e) gedeeltelijk en g) gegrond, verklaart de klacht voor het overige ongegrond, en legt de gz-psycholoog de maatregel van waarschuwing op. Het Centraal Tuchtcollege verwerpt het beroep van klager, verklaart het incidenteel beroep van de gz-psycholoog ten aanzien van de klachten over schending van het beroepsgeheim en het blokkeringsrecht, en het verstrekken van een incompleet conceptrapport gegrond, en verwerpt het incidenteel beroep voor het overige. De maatregel van waarschuwing blijft gehandhaafd / Het Centraal Tuchtcollege volstaat met de gegrondverklaring van klachtonderdelen a) en e) zonder oplegging van een maatregel.

  • ECLI:NL:TADRAMS:2024:8 Raad van Discipline Amsterdam 23-544/A/A 23-547/A/A/D

    Klacht over de eigen advocaat + dekenbezwaar. Schrapping + kostenveroordeling. Verweerder heeft klager bijna drie jaar lang aan het lijntje gehouden. Op 17 verzoeken van klager om hem een update te geven over zijn zaak, volgden excuses en beloften de zaak van klager weer op te pakken zonder hier een concreet vervolg aan te geven. Zelfs verweerders belofte om klagers zaak aan een collega-advocaat over te dragen is verweerder niet nagekomen. Daarmee is verweerder ernstig tekortgeschoten in zijn dienstverlening aan klager. Vervolgens heeft verweerder door zijn houding tijdens het tuchtrechtelijk onderzoek de deken een adequaat en efficiënt tuchtrechtelijk onderzoek onmogelijk gemaakt. Verweerder heeft nagelaten te reageren op de verzoeken van de deken om zijn zienswijze op de klacht te geven en heeft daarmee gedragsregel 29 veronachtzaamd. Bovendien heeft verweerder voorkomen alsof hij de klacht met klager had geprobeerd te schikken, terwijl van een (serieus te nemen) poging tot schikken geen sprake bleek te zijn en het er op leek dat verweerder slechts probeerde te voorkomen dat er een dekenbezwaar zou worden ingediend. De raad acht verweerders houding in deze in strijd met de kernwaarde integriteit. Verder speelt een rol dat deze klacht en het dekenbezwaar niet op zichzelf staan. De raad doet heden ook uitspraak in een andere klachtzaak en dekenbezwaar (met kenmerken 23-546/A/A en 23-548/A/A/D) jegens verweerder. In die klachtzaak oordeelt de raad dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld door niet adequaat te reageren op meer dan 10 verzoeken van een collega-advocaat om een verrekeningsvoorstel te doen en tot betaling van haar declaratie over te gaan. Met betrekking tot dat dekenbezwaar oordeelt de raad daar dat verweerder eveneens door niet inhoudelijk te reageren op verzoeken van de deken om inlichtingen in strijd met gedragsregel 29 en daarmee tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. Daarnaast is van belang dat verweerder in de afgelopen paar jaar een aantal ernstige tuchtrechtelijke maatregelen (een schorsing van twaalf weken waarvan zes voorwaardelijk en een berisping met voorwaardelijke boete) opgelegd heeft gekregen, die onherroepelijk zijn geworden. De raad herkent in de vier zaken waarin vandaag uitspraak wordt gedaan een patroon, waarbij verweerder voortdurend nalaat adequaat te reageren op e-mails en verzoeken die hij als advocaat ontvangt. De vier zaken tezamen leiden de raad tot de conclusie dat verweerder geen overzicht heeft over zijn praktijkvoering, zaken door elkaar haalt, nalaat te reageren op redelijke verzoeken en geen werkzaamheden verricht, waar hij dat wel zou moeten. De raad is van oordeel dat potentiële, toekomstige cliënten van verweerder een ernstig risico lopen dat hun belangen worden geschaad als verweerder hen als advocaat bijstaat. Voorkomen moet worden dat verweerder terugkeert in de advocatuur en daarom is de maatregel van schrapping met kostenveroordeling opgelegd.

  • ECLI:NL:TGZCTG:2024:12 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag C2023/1877

    Klacht tegen verpleegkundig specialist GGZ. Klager werd door een organisatie voor geestelijke gezondheidszorg verwezen naar een andere organisatie voor geestelijke gezondheidszorg. Eerder was elders de diagnose schizofrenie van het paranoïde type gesteld. Na de behandeling bij de laatste organisatie heeft klager de verpleegkundig specialist GGZ gevraagd om zijn diagnose aan te passen. Klager verwijt de verpleegkundig specialist GGZ dat de diagnose niet volledig is aangepast. Het Regionaal Tuchtcollege heeft de klacht kennelijk ongegrond verklaard. Het Centraal Tuchtcollege verwerpt het door klager ingestelde beroep tegen die beslissing.

  • ECLI:NL:TADRAMS:2024:2 Raad van Discipline Amsterdam 22-950/A/A

    Raadbeslissing. Klacht over de advocaat van de wederpartij deels (kennelijk) niet ontvankelijk en deels ongegrond. Ten aanzien van klachtonderdelen a) en g) is de raad van oordeel dat van ongeoorloofde belangenverstrengeling geen sprake is. Ten aanzien van de klachtonderdelen b) en i) overweegt de raad dat verweerder de door klager verweten stellingen in het belang van zijn cliënt in de procedure naar voren gebracht en hij mocht dit zo doen, gelet op de aan hem als advocaat toekomende vrijheid. Dat de door verweerder geuite beschuldigingen richting klager aantoonbaar onjuist waren, zoals klager stelt, blijkt uit niets. Ten aanzien van klachtonderdeel c) is de raad van oordeel dat verweerder niet onbetamelijk of in strijd met de gedragsregels heeft gehandeld door de betrokken informatie bij het Podocentrum op te vragen. Ten aanzien van klachtonderdeel d) is kennelijk niet-ontvankelijk vanwege het ontbreken van het rechtstreeks belang voor klager. Ten aanzien van de klachtonderdelen e) en f) overweegt de raad dat op geen enkele manier is gebleken dat verweerder de foor klager genoemde "fouten" heeft begaan. Van het door verweerder erkennen van deze (vermeende) fouten kan dan ook geen sprake zijn. Klachtonderdeel h) is niet-ontvankelijk wegens een overschrijding van de in artikel 46 lid 1 aanhef en onder a Advocatenwet genoemde termijn.

  • ECLI:NL:TAHVD:2024:19 Hof van Discipline 's Gravenhage 230043

    Klacht over advocaat wederpartij over de schending van geheimhouding uit de arbitrageovereenkomst van cliënten. Verweerder is in beginsel geacht de geheimhoudingsbeding dat zijn cliënten hebben afgesproken te respecteren, maar de schending van de geheimhouding is in dit geval niet tuchtrechtelijk verwijtbaar omdat hij dit in het kader van een goede beroepsuitoefening heeft gedaan en daarbij de proportionaliteit en subsidiariteit niet heeft geschonden. Verweerder heeft mogen inschatten dat het aanhechten van de producties bij het beslagrekest in dit geval noodzakelijk was voor een succesvol conservatoir derdenbeslag. Het beroep van verweerder slaagt (vernietiging raadsbeslissing). Beroep klaagster faalt: verweerder heeft in zijn beslagrekest een weergave gegeven van de feiten, vanuit het perspectief van zijn cliënt en is daarbij binnen de grenzen van het tuchtrechtelijk betamelijke gebleven. Klacht ongegrond.

  • ECLI:NL:TAHVD:2024:20 Hof van Discipline 's Gravenhage 230044

    Klacht gericht tegen de deken. Het hof bekrachtigt het oordeel van de raad. Dat komt erop neer dat verweerder in zijn onderzoek naar de klacht van klagers tegen mr. M het vertrouwen in de advocatuur niet heeft geschaad.

  • ECLI:NL:TAHVD:2024:21 Hof van Discipline 's Gravenhage 220309

    Verweerster heeft het hoger beroep ingetrokken, na de zitting en (kort) voor de uitspraak. Naar het oordeel van het hof is er geen zwaarwegend belang dat voortzetting van het hoger beroep vergt. De intrekking van het beroep wordt gehonoreerd en het hof bekrachtigt de beslissing van de raad. Het hof veroordeelt verweerster wel in de kosten van het hoger beroep.

  • ECLI:NL:TAHVD:2024:22 Hof van Discipline 's Gravenhage 220325

    Klacht tegen eigen advocaat. Beslissing raad deels vernietigd, deels bekrachtigd. Gelet op de reikwijdte van de volmacht en de andere omstandigheden van het geval mocht verweerder ervan uit gaan dat de gevolmachtigde bevoegd was om namens klaagster een advocaat in te schakelen in de kwestie die verband hield met de koop/verkoop van het onroerend goed. Nu verweerder de gevolmachtigde op de hoogte heeft gehouden van zijn werkzaamheden, heeft hij voldaan aan zijn informatieplicht. Indien de gevolmachtigde klaagster (vervolgens) niet heeft geïnformeerd over de werkzaamheden, zoals door klaagster gesteld, kan verweerder niet worden verweten. Dit klachtonderdeel is dan ook ongegrond. Ten aanzien van het verwijt dat verweerder zijn informatieplicht jegens klaagster heeft geschonden door haar niet te informeren over de ontvangst van een bedrag op de derdengeldenrekening van het kantoor en over de doorbetaling van dit bedrag zonder haar toestemming, is het hof van oordeel dat klaagster een eigen rechtstreeks belang heeft bij de klacht. Klachtonderdeel gegrond. Door verweerder kon niet zonder meer worden aangenomen dat de gemachtigde ook bevoegd was om klaagster te vertegenwoordigen bij de financiële afwikkeling van een zaak. Temeer nu de vennootschap van de gevolmachtigde en de gevolmachtigde zelf ook partij waren bij de vaststellingsovereenkomst en een vordering hadden op klaagster. Verweerder had klaagster rechtstreeks in zijn communicatie moeten betrekken en haar moeten informeren. Verweerder heeft ook tuchtrechtelijk laakbaar gehandeld bij de verrekening van zijn eigen declaraties. Een expliciete schriftelijke toestemming van klaagster ontbrak om tot verrekening over te gaan. Verweerder heeft ook nadien ook nagelaten de verrekening schriftelijk aan klaagster te bevestigen. Maatregel: berisping en veroordeling in de proceskosten.