Zoekresultaten 2521-2530 van de 42185 resultaten

  • ECLI:NL:TADRARL:2023:96 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 23-129/AL/MN

    5e klacht van klager tegen dezelfde verweerder wordt op grond van het ne bis in idem-beginsel (artikel 47b Advocatenwet) door de voorzitter kennelijk niet-ontvankelijk verklaard. Daarnaast heeft de voorzitter overwogen dat sprake is van misbruik van klachtrecht. Gelijksoortige toekomstige klachten van klager tegen verweerder behoeven door de deken en de raad niet meer in behandeling te worden genomen.

  • ECLI:NL:TADRAMS:2023:85 Raad van Discipline Amsterdam 22-952/A/A

    Raadsbeslissing; klacht over de (voormalig) eigen advocaat is deels niet-ontvankelijk vanwege het ontbreken van een rechtstreeks eigen belang. Het enkele feit dat verweerder (of zijn kantoorgenoot) in het verleden klager heeft bijgestaan in een procedure over de omgangsregeling met de zoon en verweerder (of diens kantoorgenoten) nadien de werkgever van de zoon heeft (hebben) bijgestaan in een tweetal procedures tegen de zoon raakt klager niet rechtstreeks in zijn belang. Voor het overige is de klacht ongegrond. van een situatie waarin toepassing moet worden gegeven aan gedragsregel 15 (belangenverstrengeling) is geen sprake. Het feit dat verweerder klager in het verleden heeft bijgestaan in (onder meer) de kwestie rondom de omgangsregeling met de zoon, maakt niet dat verweerders kantoorgenoten jaren later niet de werkgever van de zoon konden bijstaan in een tweetal procedures tegen de zoon. Nu de zoon nooit cliënt is geweest van verweerder of diens kantoor, is van belangenverstrengeling van verweerder (jegens klager) geen sprake.

  • ECLI:NL:TADRAMS:2023:79 Raad van Discipline Amsterdam 23-186/A/NH

    Voorzittersbeslissing. Klacht tegen de advocaat van de wederpartij in een familierechtzaak. Klacht is in alle onderdelen kennelijk ongegrond. Klager verwijt verweerder in klachtonderdeel a) dat verweerder tegenover de rechtbank onjuistheden over hem heeft verkondigd en zich onheus over hem heeft uitgelaten. De voorzitter is van oordeel dat verweerder de grenzen van het tuchtrechtelijk verwijtbare heeft opgezocht, maar dat door hem geen tuchtrechtelijke norm is overtreden. Verweerder heeft hiertoe genoegzaam aangevoerd dat hij zijn uitlatingen heeft gedaan in overleg met zijn cliënte. Daar komt bij dat onwelgevallige uitlatingen van een wederpartij niet zonder meer ontoelaatbaar zijn, maar dat daarvan pas sprake is als uitlatingen bijvoorbeeld apert onjuist zijn of in redelijkheid geen bijdrage kunnen leveren aan het debat. Hiervan is naar het oordeel van de voorzitter geen sprake. In klachtonderdeel b) verwijt klager verweerder dat hij het verzoekschrift van zijn cliënte op het adres van de voormalig echtelijke woning heeft laten betekenen terwijl verweerder wist dat klager daar niet meer woonde. De voorzitter is van oordeel dat geen sprake is van door verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen. Niet is gebleken dat verweerder ten tijde van het betekenen van het verzoekschrift wist op welk adres klager op dat moment verbleef. Ook was het verzoekschrift door verweerder in kopie aan de advocaat van klager betekend. In klachtonderdeel c) verwijt klager verweerder dat hij de vrouw zou hebben geadviseerd om de bezittingen van klager te verkopen. Verweerder heeft dit verwijt van klager betwist en er is geen verdere onderbouwing ten aanzien van dit klachtonderdeel door klager gegeven.

  • ECLI:NL:TADRARL:2023:90 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 23-013/AL/MN

    Voorzittersbeslissing. Verweerder heeft abusievelijk correspondentie met klager ook ondertekend met 'klachtenfunctionaris', maar is naar het oordeel van de voorzitter als advocaat van de wederpartij van klager opgetreden. Dat verweerder met de gewraakte uitlatingen in zijn brief feitelijke onwaarheden heeft verkondigd of met de daarin door hem gebruikte bewoordingen de grenzen van het betamelijke heeft overschreden, kan de voorzitter niet vaststellen. Kennelijk ongegrond.

  • ECLI:NL:TGZRAMS:2023:113 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Amsterdam A2022/4612

    Ongegronde klacht tegen een psychotherapeut (tevens GZ-psycholoog). Verweerster was samen met een andere psychotherapeut/GZ-psycholoog bestuurder en aandeelhouder van een expertisecentrum GGZ. Er is bij de IGJ gemeld dat de medebestuurster een persoonlijke relatie was aangegaan met een cliënt, zijnde klager. Verweerster heeft stukken uit het dossier van klager aan een onderzoekscommissie en daarna aan de IGJ zelf verstrekt. Klager heeft om vernietiging van zijn dossier verzocht, maar dat verzoek wees verweerster af. Klager meent dat verweerster zonder zijn toestemming kennis heeft genomen van zijn dossier, ten onrechte stukken heeft verstrekt aan de onderzoekscommissie en de IGJ en zijn dossier had moeten vernietigen na zijn verzoek daartoe. Het college is van oordeel dat de inzage van verweerster in klagers dossier rechtmatig en ook proportioneel is geweest. Verder is het college van oordeel dat er een reden was om af te zien van vernietiging van het dossier van klager, omdat verweerster een aanmerkelijk belang heeft bij het bewaren van klagers gegevens. Al voordat klager zijn verzoek tot vernietiging van zijn dossier had ingediend, waren er concrete vermoedens dat klager een juridische procedure zou starten. Wat betreft het verstrekken van de stukken, is het college van oordeel dat dit noodzakelijk was voor de beoordeling van de klacht bij eerst de onderzoekscommissie en daarna bij de IGJ. Nu verweerster ook alleen de relevante delen heeft verstrekt, acht het college het verstrekken van de genoemde stukken ook proportioneel. Klacht ongegrond.

  • ECLI:NL:TADRAMS:2023:86 Raad van Discipline Amsterdam 22-756/A/NH

    Ongegrond verzet

  • ECLI:NL:TADRARL:2023:91 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 22-995/AL/GLD

    Voorzittersbeslissing. Ne bis in idem-beginsel. De voorzitter verklaart de klacht kennelijk niet-ontvankelijk.

  • ECLI:NL:TGZRAMS:2023:114 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Amsterdam A2022/4722

    Ongegronde klacht tegen een GZ-psycholoog (tevens psychotherapeut). Verweerster was samen met een andere psychotherapeut/GZ-psycholoog bestuurder en aandeelhouder van een expertisecentrum GGZ. Er is bij de IGJ gemeld dat de medebestuurster een persoonlijke relatie was aangegaan met een cliënt, zijnde klager. Verweerster heeft stukken uit het dossier van klager aan een onderzoekscommissie en daarna aan de IGJ zelf verstrekt. Klager heeft om vernietiging van zijn dossier verzocht, maar dat verzoek wees verweerster af. Klager meent dat verweerster zonder zijn toestemming kennis heeft genomen van zijn dossier, ten onrechte stukken heeft verstrekt aan de onderzoekscommissie en de IGJ en zijn dossier had moeten vernietigen na zijn verzoek daartoe. Het college is van oordeel dat de inzage van verweerster in klagers dossier rechtmatig en ook proportioneel is geweest. Verder is het college van oordeel dat er een reden was om af te zien van vernietiging van het dossier van klager, omdat verweerster een aanmerkelijk belang heeft bij het bewaren van klagers gegevens. Al voordat klager zijn verzoek tot vernietiging van zijn dossier had ingediend, waren er concrete vermoedens dat klager een juridische procedure zou starten. Wat betreft het verstrekken van de stukken, is het college van oordeel dat dit noodzakelijk was voor de beoordeling van de klacht bij eerst de onderzoekscommissie en daarna bij de IGJ. Nu verweerster ook alleen de relevante delen heeft verstrekt, acht het college het verstrekken van de genoemde stukken ook proportioneel. Klacht ongegrond.

  • ECLI:NL:TADRAMS:2023:80 Raad van Discipline Amsterdam 23-174/A/A

    Voorzittersbeslissing. Klacht over de eigen advocaat over de kwaliteit van de dienstverlening. Klaagster heeft zich op 23 november 2022 met een klacht over het optreden van verweerder in 2017 tot de deken gewend, zodat de klacht op grond van artikel 46g niet-ontvankelijk moet worden verklaard vanwege het verstrijken van de verjaringstermijn. Feiten of omstandigheden op grond waarvan klaagster niet eerder bij de deken een klacht kon indienen, zijn de voorzitter niet gebleken.

  • ECLI:NL:TGZRZWO:2023:100 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Zwolle Z2022/4494

    Klacht tegen een arts, werkzaam op een SEH-afdeling van een ziekenhuis. De klacht is ingediend door een inmiddels overleden patiënte en – na haar overlijden – voortgezet door een door haar aangewezen persoon (klaagster). Klaagster verwijt de arts - kort samengevat – dat zij patiënte na een mislukte suïcidepoging medisch heeft behandeld. Patiënte was gevonden door een vriendin na het slikken van een grote hoeveelheid medicatie en per ambulance naar het ziekenhuis overgebracht. Hier werd patiënte behandeld, ondanks dat zij onder andere een schriftelijk behandelverbod en afscheidsbrieven had achtergelaten. Patiënte is uiteindelijk ontslagen uit het ziekenhuis en is op een later moment tijdens deze procedure overleden door middel van euthanasie. Klaagster is van mening dat met name door het behandelverbod voldoende duidelijk was dat patiënte niet behandeld wilde worden. Het college is van oordeel dat de arts – alles overziend - niet verwijtbaar heeft gehandeld. Er was geen medisch dossier van patiënte beschikbaar toen zij werd opgenomen en het behandelverbod was niet eenvoudig te duiden. Daarnaast was de behandeling al in gang gezet in de ambulance en kun je niet zomaar een ingezette behandeling stoppen.  De klacht is kennelijk ongegrond. Zie ook zaaknummers Z2022/4495, Z2022/4496 en Z2022/4497.