Zoekresultaten 1271-1280 van de 42006 resultaten

  • ECLI:NL:TADRARL:2023:251 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 23-192/AL/NN

    Klacht over eigen advocaat. Verweerster heeft in een grote en voor haar cliënte belangrijke zaak volstrekt onvoldoende regie gevoerd en heeft haar cliënte niet goed geïnformeerd. Ook heeft zij een inhoudelijke fout gemaakt en heeft zij het dossier niet tijdig aan de opvolgende advocaat verstrekt. Verweerster heeft hiermee artikel 46 Advocatenwet en gedragsregel 16 geschonden. Het handelen van verweerster is ook in strijd met de kernwaarde deskundigheid. De raad rekent dat verweerster zwaar aan. Bij de bepaling van de maatregel weegt ook het uitgebreide tuchtrechtelijke verleden van verweerster zwaar mee. Verweerster is al vele malen door de tuchtrechter veroordeeld en aan verweerster is meermaals een berisping en een voorwaardelijke schorsing opgelegd. Deze uitspraken hebben er kennelijk niet toe geleid dat verweerster haar handelen heeft verbeterd. Gelet op de ernst van het handelen en het justitiële verleden van verweerster is de raad van oordeel dat niet kan worden volstaan met een andere maatregel dan een geheel onvoorwaardelijke schorsing. De raad zal verweerster een schorsing voor de duur van 4 weken opleggen.

  • ECLI:NL:TADRSHE:2023:114 Raad van Discipline 's-Hertogenbosch 23-327/DB/LI/D

    Dekenbezwaar. Derdengelden. Wwft. Verweerder heeft meerdere gedragsregels en bepalingen van de Voda en de Wwft geschonden en bovendien financieel niet integer gehandeld in de zin van artikel 10a lid 1 aanhef en sub d van de Advocatenwet.  Met het gegrond bevonden tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen heeft verweerder volstrekt onvoldoende invulling gegeven aan zijn onafhankelijke positie als advocaat en zich onvoldoende dominus litis getoond. Verweerder heeft met zijn handelen, dat gedurende geruime tijd heeft voortgeduurd en in meerdere dossiers heeft plaatsgevonden, het vertrouwen in de advocatuur geschaad. De raad acht de maatregel van een onvoorwaardelijke schorsing in de uitoefening van de praktijk passend bij de gegrond bevonden tuchtrechtelijke verwijten. Daarbij speelt mee dat verweerder, ofschoon hij spijt heeft betuigd, er, zowel voorafgaand aan als op de zitting van de raad, gelet op de wijze waarop hij verweer heeft gevoerd en ingekleed, weinig blijk van heeft gegeven de ernst van zijn handelen werkelijk in te zien. De raad is van oordeel dat verweerder de door hem gevoerde verweren onvoldoende heeft onderbouwd, terwijl de bevindingen van de Unit FTA en de daaraan verbonden tuchtrechtelijke verwijten van de deken daartoe wel noopten. Het verweer van verweerder, dat bij hem onvoldoende kennis aanwezig was over de regelgeving omtrent het in ontvangst nemen en betalen van derdengelden en de uit de Wwft voortvloeiende verplichtingen, overtuigt niet. De gegrond bevonden tuchtrechtelijke verwijten zien op een dermate lange periode  en op een zodanig groot aantal mutaties dat de raad het ongeloofwaardig acht dat een advocaat - zeker met de ervaring en de kennis die verweerder inmiddels had opgedaan - zich bij geen van de verrichte transacties bewust is geweest van de geldende wet- en regelgeving.  Alles afwegend is de raad van oordeel dat een schorsing in de uitoefening van de praktijk voor de duur van 26 weken passend en geboden is. Daarbij houdt de raad rekening met het feit dat aan verweerder recent een schorsing voor de duur van 6 weken, waarvan 4 weken voorwaardelijk, is opgelegd (zie: Raad van discipline ’s-Hertogenbosch van 21 augustus 2023, ECLI:NL:TADRSHE:2023:100).

  • ECLI:NL:TADRARL:2023:248 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 22-791/AL/MN

    Raadsbeslissing. Procedures tussen een stichting en de voorzitter L. enerzijds en klager, de voormalig directeur-bestuurder, anderzijds. Verweerder stond de stichting bij en klager klaagt daar over. Met betrekking tot de vraag of verweerder de stichting mocht bijstaan, neemt de raad als uitgangspunt dat het niet aan de tuchtrechter is om een oordeel te geven over de bevoegdheid van L. om de stichting te vertegenwoordigen. Dat zou anders kunnen zijn als er sprake is van een ‘evident onrechtmatige vertegenwoordiging’, zoals door klager is gesteld. Daarvan is op grond van de stukken echter niet gebleken. Integendeel, de stelling van verweerder dat L. die bevoegdheid wel had, wordt bevestigd door het vonnis in kort geding van de rechtbank Amsterdam en het arrest van het hof Amsterdam. De raad is daarom van oordeel dat verweerder er terecht van is uitgegaan dat L. de stichting mocht vertegenwoordigen en bevoegd was om aan verweerder een opdracht te geven om de stichting te vertegenwoordigen. Zelfs in het geval een rechter (in een andere procedure) over de vertegenwoordigingsbevoegdheid van L. een andere beslissing zal nemen, kan niet de conclusie worden getrokken dat verweerder deze opdracht niet had mogen aannemen. De raad verklaart de klacht in alle onderdelen ongegrond.

  • ECLI:NL:TADRARL:2023:249 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 23-039/AL/NN

    Klacht over het handelen van de advocaat van de wederpartij in een procedure bij een klachtencommissie. De raad is van oordeel dat verweerder beter andere, minder stevige en grievende bewoordingen, had kunnen gebruiken. Daarbij acht de raad van belang dat het gebruik van deze woorden niet noodzakelijk was voor zijn gevoerde verweer en deze kwalificaties bovendien niet in de onderliggende stukken voorkomen. De raad is echter van oordeel dat het gebruik van deze woorden desondanks niet tuchtrechtelijk verwijtbaar is. Daarbij acht de raad van belang dat de gekozen bewoordingen ongelukkig zijn, maar verweerder in zijn verweerschrift wel heeft beschreven (met verwijzing naar onderliggende stukken) hoe hij tot die kwalificaties is gekomen. Verder neemt de raad in aanmerking dat verweerder heeft erkend dat deze bewoordingen tegen de grens of wellicht over de grens zijn en hij hiervoor zijn excuses aan klager heeft aangeboden. Bovendien heeft klager in zijn reactie op de klacht voorgesteld om - op het moment dat de procedure bij de klachtencommissie nog niet was afgerond en de klachtencommissie nog geen uitspraak had gedaan - de betreffende passage in het verweerschrift bij de klachtencommissie aan te passen. Klacht ongegrond.

  • ECLI:NL:TGZRAMS:2023:229 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Amsterdam A2023/5518

    Kennelijk ongegronde klacht tegen een huisarts. Klaagster dient een klacht in namens haar minderjarige dochter. Klaagster verwijt de huisarts dat er zonder nader onderzoek en zonder haar dochter gezien te hebben een diagnose is gesteld via de telefoon. Het college overweegt dat de triage door de praktijkassistente aan de telefoon is uitgevoerd conform de NHG-triagewijzer. Er is gevraagd naar de aanwezigheid van alarmsymptomen en hiervan was geen sprake. Gelet op de gemelde klachten van enkel hoesten en verhoging, kon de assistente daarom volstaan met een telefonisch consult en een zelfzorgadvies. Het college komt tot het oordeel dat de klacht kennelijk ongegrond is.

  • ECLI:NL:TGZRAMS:2023:230 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Amsterdam A2023/5528

    Gedeeltelijk gegronde klacht tegen een huisarts. Klaagster is tijdens een vakantie in het buitenland gevallen, waarbij letsel aan haar enkel is ontstaan. Terug in Nederland heeft klaagster zich tot haar huisarts gewend. Klaagster is van opvatting dat de huisarts haar (klachten) niet serieus heeft genomen. Klaagster verwijt de huisarts onder meer dat zij aanvankelijk geen gehoor heeft gegeven aan haar verzoek om het verslag van de foto door te sturen aan de fysiotherapeut van klaagster. Het college overweegt dat een patiënt recht heeft op inzage in en een afschrift van zijn medisch dossier (art. 7:456 BW). Vanaf het moment dat klaagster liet weten een afschrift van de rapportage van de radioloog te willen ontvangen, lag het op de weg van de huisarts om dit verzoek te honoreren. Het uitblijven van een afspraak voor het herstelgesprek is, zoals de huisarts ter zitting ook desgevraagd heeft erkend, geen reden dan wel excuus om het verslag van de radioloog niet spoedig aan klaagster toe te zenden. Dat de huisarts dit niet heeft gedaan, kan haar worden aangerekend. Dit klachtonderdeel is dan ook gegrond. De klacht is voor het overige ongegrond verklaard. De geconstateerde tekortkoming is naar het oordeel van het college niet zodanig dat een maatregel moet worden opgelegd. Klacht gedeeltelijk gegrond verklaard. Geen maatregel.

  • ECLI:NL:TACAKN:2023:53 Accountantskamer Zwolle 22/1303 Wtra AK

    Klacht is gedeeltelijk niet-ontvankelijk en gedeeltelijk ongegrond. Betrokkene is mede-bestuurder (geweest) van een holding en de stichting administratiekantoor die de aandelen in deze holding houdt. De moeder van klaagster heeft alle certificaten in de holding. Klaagster verwijt betrokkene dat zij als toekomstig houdster van een deel van de certificaten wordt benadeeld, doordat er onjuiste convenanten zijn gesloten en er verkeerde afspraken met de Belastingdienst zijn gemaakt. Betrokkene heeft volgens klaagster geweigerd zijn fouten te corrigeren. Ook verwijt klaagster betrokkene dat zij aan de schandpaal is genageld, dat hij heeft gedreigd met een tuchtklacht en dat zijn declaraties niet juist zijn.De Accountantskamer heeft overwogen dat de moeder van klaagster eerder een klacht tegen betrokkene heeft ingediend, waarbij zij onder meer heeft geklaagd over de declaraties van betrokkene. Voor zover de klacht ziet op dezelfde declaraties is de klacht niet-ontvankelijk, omdat niet voor de tweede maal over dezelfde gedraging van betrokkene mag worden geklaagd. De klacht is voor het overige ongegrond, omdat klaagster de door haar gemaakte verwijten niet aannemelijk heeft gemaakt.

  • ECLI:NL:TGZRAMS:2023:231 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Amsterdam A2022/4887

    Ongegronde klacht en deels klaagster niet ontvankelijk. Klaagster vindt dat de orthopedisch chirurg (ook verweerder) en zijn collega een onjuiste behandelwijze hebben gekozen bij de operatie aan haar rechter knie. Bij klaagster was sprake van een volledig gescheurde voorste kruisband van oudere datum en een recent gescheurde meniscus. Naar de mening van klaagster had tegelijk met de ingreep aan de meniscus ook de voorste kruisband moeten worden gecorrigeerd. Voorts verwijt klaagster de orthopedisch chirurg dat hij geen profylactische antistolling heeft voorgeschreven en hij bij de nacontroles geen trombose heeft gediagnosticeerd of vermoed. Tenslotte verwijt klaagster het ziekenhuis in het algemeen een onvoldoende medische behandeling te hebben gegeven. Met betrekking tot de ontvankelijkheid oordeelt het college de klacht niet ontvankelijk te verklaren voor zover die is gericht  tegen het handelen van verweerders collega en voor zover die is gericht tegen het ziekenhuis in het algemeen. De overeengekomen operatie was, gezien klaagsters situatie, een vaker gekozen behandeling en redenen waarom verweerder op dat moment anders hadden moeten beslissen zijn het college, ook niet in hetgeen klaagster daarover aanvoert, niet gebleken. Dit klachtonderdeel zal dan ook ongegrond worden verklaard. Verweerder heeft naar het oordeel van het college met betrekking tot het niet voorschrijven van tromboseprofylaxe volgens de richtlijn gehandeld en was er in dit geval ook geen reden om daar van af te wijken, ook niet in de door klaagster genoemde omstandigheid dat zij rookt en anticonceptie gebruikt. Tenslotte oordeelt het college dat niet kan worden vastgesteld dat verweerder tijdens de nacontroles aanwijzingen voor trombose heeft gemist. Klaagster niet ontvankelijk voor zover de klachtonderdelen zijn gericht op het handelen van verweerders collega en het ziekenhuis in het algemeen, klacht voor het overige ongegrond.

  • ECLI:NL:TACAKN:2023:54 Accountantskamer Zwolle 23/12 Wtra AK

    Ongegronde klacht over een samenstelopdracht. Klagers hebben naar het oordeel van de Accountantskamer niet aannemelijk gemaakt dat betrokkene de opdracht had de jaarrekeningen van de vennootschappen samen te stellen voorafgaand aan boekjaar 2017. Een collega van betrokkene (fiscalist) heeft aangiften Vennootschapsbelasting over de voorgaande boekjaren verzorgd, waarmee klagers voorzien waren van ‘jaarcijfers’. Zijn werkzaamheden vallen niet onder de verantwoordelijkheid van betrokkene. De gestelde fouten in de jaarrekeningen 2017 zijn door klagers onvoldoende onderbouwd.

  • ECLI:NL:TGZRAMS:2023:232 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Amsterdam A2023/5337

    Deels gegronde klacht tegen een arts, waarschuwing. Klaagster was onder behandeling bij de arts vanwege al langer bestaande pijnklachten in de onderrug die toenamen. Klaagster was tevens bekend met een paniekstoornis en stond ten tijde van de behandeling door de arts onder behandeling van een psycholoog in verband met PTSS-klachten. Onderzoek wees uit dat er sprake was discopathie L4-5 en in mindere mate op niveau L3-4. Een geplaatst caudaal epiduraal blok was maar tijdelijk effectief. De arts heeft advies gevraagd aan een orthopedisch chirurg. In augustus 2021 vonden er voorlichtingsconsulten plaats bij de arts inzake een mogelijke spondylodese operatie. Klaagster verwijt de arts dat hij haar ten onrechte niet op de hoogte heeft gesteld van het advies van een door de arts geconsulteerde orthopedisch chirurg, zonder overleg een tweede discogram heeft afgezegd, telefonisch overleg heeft gevoerd met de echtgenoot van klaagster, zonder dat klaagster hiervoor toestemming had gegeven en klaagster ten onrechte heeft doorverwezen naar een psychiater. Met betrekking tot het eerste klachtonderdeel kan het college de daaraan ten grondslag gelegde feiten niet vaststellen. Met betrekking tot het tweede klachtonderdeel oordeelt het college dat de arts weliswaar wat explicieter had kunnen zijn in zijn berichtgeving maar dit niet dusdanig verwijtbaar is dat dit tot gegrondverklaring van dit klachtonderdeel moet leiden. De arts erkent dat hij telefonisch overleg heeft gevoerd met de echtgenoot over de behandeling aan klaagster, zonder dat klaagster hiervoor toestemming had gegeven. Het college is van oordeel dat dit behoudens bepaalde, uitzonderlijke gevallen, die hier niet van toepassing waren niet is toegestaan. Dit klachtonderdeel is gegrond. Met betrekking tot het vierde klachtonderdeel is het college van oordeel dat op het moment dat de arts de behandelend psycholoog van klaagster had benaderd en deze de arts niet kon voorlichten over de mentale status en het coping-gedrag van klaagster in relatie tot de (mogelijk) voorgestane operatie, het op de weg van de arts lag om een hiertoe een psychiater te consulteren. Klacht deels gegrond (derde klachtonderdeel) en voor het overige ongegrond. Het college legt de maatregel van waarschuwing op (zie 5.19 van de beslissing).