ECLI:NL:TGZRZWO:2025:118 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Zwolle Z2025/7996
| ECLI: | ECLI:NL:TGZRZWO:2025:118 |
|---|---|
| Datum uitspraak: | 03-10-2025 |
| Datum publicatie: | 09-10-2025 |
| Zaaknummer(s): | Z2025/7996 |
| Onderwerp: | Onjuiste verklaring of rapport |
| Beslissingen: | Ongegrond, kennelijk ongegrond |
| Inhoudsindicatie: | Klacht tegen een verzekeringsarts kennelijk ongegrond. In het kader van de aanvraag van een WIA-uitkering heeft verweerder klaagster onderzocht en een verzekeringsgeneeskundige beoordeling verricht. Met inachtneming van de door verweerder vastgestelde beperkingen zijn er voor klaagster diverse functies geduid en is aan haar een loongerelateerde WGA-uitkering toegekend. De klacht heeft betrekking op, samengevat, het door verweerder uitgevoerde onderzoek en het mede door hem opgestelde rapport. |
REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG
ZWOLLE
Beslissing in raadkamer van 3 oktober 2025 op de klacht van:
A, klaagster,
B, klager,
wonende in C,
gemachtigde: mr. M. Verstegen,
tegen
E,
verzekeringsarts,
(destijds) werkzaam in G,
verweerder, hierna ook: de verzekeringsarts,
gemachtigde: mr. R.J. Peet.
1. De zaak in het kort
1.1 In het kader van de aanvraag van een WIA-uitkering heeft verweerder klaagster
onderzocht en een verzekeringsgeneeskundige beoordeling verricht. Met inachtneming
van de door verweerder vastgestelde beperkingen zijn er voor klaagster diverse functies
geduid en is aan haar een loongerelateerde WGA-uitkering toegekend. De klacht heeft
betrekking op, samengevat, het door verweerder uitgevoerde onderzoek en het mede door
hem opgestelde rapport.
1.2 Het college komt tot het oordeel dat de klacht kennelijk ongegrond is. ‘Kennelijk’ betekent dat het niet nodig is om nog vragen aan de partijen te stellen en dat duidelijk is dat de klacht niet gegrond kan worden verklaard. Hierna licht het college toe hoe het tot deze beslissing is gekomen.
2. De procedure
2.1 Het college heeft de volgende stukken ontvangen:
- het klaagschrift met de bijlagen, ontvangen op 8 januari 2025;
- het aanvullende klaagschrift met de bijlage, ontvangen op 5 februari 2025;
- het verweerschrift met de bijlagen;
- de repliek;
- de dupliek.
2.2 De partijen hebben de gelegenheid gekregen om onder leiding van een secretaris
van het college in gesprek te gaan (mondeling vooronderzoek). Daarvan hebben zij geen
gebruik gemaakt.
2.3 Klagers hebben gelijktijdig met deze klacht, nog twee klachten ingediend tegen
een betrokken verpleegkundige en een andere verzekeringsarts. Deze zaken zijn geregistreerd
onder de zaaknummers Z2025/7995 en Z2025/7997. In alle zaken wordt gelijktijdig uitspraak
gedaan.
2.4 Het college heeft de klacht in raadkamer behandeld. Dit betekent dat het college de zaak beoordeeld heeft op basis van de stukken, zonder dat de partijen daarbij aanwezig waren.
3. De feiten
3.1 Klaagster was werkzaam als HR-medewerker/adviseur beleidsmedewerker voor 14,71
uur per week van 17 mei 2021 tot en met 31 juli 2022. Zij ontving vervolgens een uitkering
op grond van de Werkloosheidswet (WW) en vanaf 28 september 2022 een uitkering op
grond van de Wet arbeid en zorg (WAZO). Op 18 januari 2023 meldde zij zich arbeidsongeschikt
voor dit werk. Per einde wachttijd heeft door verweerder een verzekeringsgeneeskundige
beoordeling plaatsgevonden in het kader van de aanvraag van een uitkering op grond
van de Wet Werk en Inkomen naar Arbeidsvermogen (WIA).
3.2 Het eerste deel van het gesprek met klaagster op 12 november 2024 werd gevoerd
met een sociaal medisch verpleegkundige (verweerster in zaaknummer Z2025/7995) in
het kader van taakdelegatie. Zij stelde de arbeidsanamnese, sociale anamnese en een
deel van de onderzoeksbevindingen in de rapportage van 15 november 2024 op. Na het
gesprek tussen klaagster en de sociaal medisch verpleegkundige wachtte klaagster ongeveer
vijftien minuten in de wachtruimte en bespraken de sociaal medisch verpleegkundige
en verweerder de bevindingen. Daarna volgde een aanvullend gesprek met verweerder.
Hij sprak klaagster, in aanwezigheid van de sociaal medisch verpleegkundige, en deed
(lichamelijk en psychisch) onderzoek. Verder stelde hij de overige onderdelen in de
rapportage op. Klager was ten tijde van het gesprek en onderzoek op 12 november 2024
telefonisch aanwezig.
3.3 Van dit onderzoek stelde verweerder een medisch onderzoeksverslag en een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) op, gedateerd op 15 november 2024.
3.4 Onder ‘psychisch onderzoek’ rapporteerde verweerder (alle citaten letterlijk
weergegeven):
“Betrokkene reageert op adequate wijze. Zij vertelt open haar verhaal. Tijdens het
onderhoud zijn er geen stoornissen in de aandacht, concentratie en het geheugen. Zij
kan op een rustige en chronologische wijze haar verhaal vertellen. Zij heeft geen
woordvindstoornissen. Er zijn geen aanwijzingen voor psychische klachten. De intelligentie
wordt als gemiddeld ingeschat. Betrokkene maakt geen sombere indruk. Het affect moduleert
adequaat.”
3.5 Verweerder trok in zijn rapport de conclusie dat klaagster verminderde functionele
mogelijkheden heeft als gevolg van ziekte of gebrek overeenkomstig de FML. Er is,
volgens verweerder, een redelijke of goede verwachting dat verbetering van de belastbaarheid
zal optreden in het komende jaar of daarop volgende jaar. Verder overwoog verweerder
in zijn rapport:
“Betrokkene claimt concentratie problemen. Zij is echter goed in staat activiteiten
te ondernemen als auto te rijden. Betrokkene is zelfstandig met de auto naar het spreekuur
gekomen. Er is daarom op dit vlak geen beperkingen volgens de CBBS criteria. Er zijn
bestaande belemmeringen t.a.v. haar hemiplegie links die worden meegenomen in de FML.
Er is tevens sprake van een chronische bursitis rechter schouder waardoor werk boven
schouderniveau beperkt is. Wegens de energetische beperkingen en het feit dat betrokkene
overdag een slaapmoment heeft is een urenbeperkingen van 6 uur per dag, 30 uur per
week aan de orde. Verbetering van de belastbaarheid in de toekomst is nog te verwachten
als betrokkene adequaat behandeld gaat worden.”
3.6 Klagers reageerden vervolgens op het medisch onderzoeksverslag en op de rapportage. Op 20 november 2024 diende klager namens klaagster een interne klacht in bij het UWV. Een collega van verweerder (verweerder in zaaknummer Z2025/7997) had in de hoedanigheid van districtsmanager Arbeid & Gezondheid/districtsadviseur medisch contact met klagers om hen over de klachten te horen. De collega van verweerder nam vervolgens contact op met verweerder en legde de reactie van klagers voor als een cliëntverzoek om correctie. Verweerder rapporteerde hierop aanvullend en paste de FML aan. De interne klacht is verder behandeld en werd op 31 december 2024 afgerond.
3.7 Bij besluit van 17 januari 2025 is aan klaagster een WIA-uitkering (loongerelateerde WGA-uitkering) toegekend. In het kader van de WIA was sprake van een arbeidsongeschiktheidspercentage van 36,71%. Klagers hebben hiertegen bezwaar gemaakt. Op 5 februari 2025 hadden klagers nog een gesprek met de collega van verweerder met als doel dat hij uitleg zou geven over de beoordeling en beoordelingscriteria door verweerder en te bespreken of er mogelijkheden waren om de beoordeling aan te passen. Verweerder kon vanwege privé omstandigheden niet aansluiten bij dit gesprek.
4. De klacht en de reactie van de verzekeringsarts
4.1 Klagers hebben een veelheid aan klachten ingediend tegen verweerder. De verwijten die klagers verweerder maken hebben, zakelijk weergegeven, betrekking op:
- Onjuiste verslaglegging. Zo is veel informatie uit het gesprek niet overgenomen, zijn de conclusies suggestief, is de FML niet in lijn met het verslag en is de conclusie van de arts niet in lijn met de informatie van behandelaren;
- Onheuse bejegening. De verzekeringsarts gedroeg zich volgens klagers grensoverschrijdend, weigerde in te gaan op de suggestie van een collega en liet zich negatief uit over de behandelaren;
- Onprofessioneel/onzorgvuldig handelen.
Over deze klachtonderdelen zal het college een oordeel geven.
4.2 De verzekeringsarts heeft het college verzocht de klacht ongegrond te
verklaren. Op hetgeen de verzekeringsarts heeft aangevoerd, zal het college hieronder,
voor zover noodzakelijk voor de beoordeling, nader ingaan.
4.3 Het college gaat hieronder verder in op de standpunten van partijen.
5. De overwegingen van het college
De criteria voor de beoordeling
5.1 De vraag is of de verzekeringsarts de zorg heeft verleend die van hem verwacht mocht worden. De norm daarvoor is een redelijk bekwame en redelijk handelende verzekeringsarts. Bij de beoordeling wordt rekening gehouden met de voor de verzekeringsarts geldende beroepsnormen en andere professionele standaarden.
5.2 Daarnaast zijn er eisen die aan een rapportage worden gesteld: a) Het rapport vermeldt de feiten, omstandigheden en bevindingen waarop het berust; b) Het rapport geeft blijk van een geschikte methode van onderzoek om de voorgelegde vraagstelling te beantwoorden; c) In het rapport wordt op inzichtelijke en consistente wijze uiteengezet op welke gronden de conclusies van het rapport steunen; d) Het rapport vermeldt de bronnen waarop het berust, daaronder begrepen de gebruikte literatuur en de geconsulteerde personen; e) De rapporteur blijft bij het rapporteren binnen de grenzen van zijn deskundigheid.
5.3 Het college toetst ten volle of het onderzoek door de verzekeringsarts uit
het oogpunt van vakkundigheid en zorgvuldigheid de tuchtrechtelijke toets kan doorstaan.
Ten aanzien van de conclusie van de rapportage wordt beoordeeld of de verzekeringsarts
in redelijkheid tot zijn conclusie heeft kunnen komen.
5.4 Het college oordeelt dat de verzekeringsarts niet tuchtrechtelijk verwijtbaar
heeft gehandeld. Hieronder legt het college uit hoe het tot deze conclusie is gekomen.
Klachtonderdeel a) Onjuiste verslaglegging
5.5 Klagers hebben naar aanleiding van het medisch onderzoeksverslag, het sociaal-medisch
rapport en de FML een bijlage opgestuurd met hun reactie/aanvullingen op de hiervoor
genoemde documenten. Volgens klagers staan in de rapporten/FML een aantal feitelijke
onjuistheden, die zij aangepast wensen te zien. Het college is van oordeel dat de
rapporten van verweerder voldoen aan de onder 5.2 genoemde criteria. Naar het oordeel
van het college is er sprake van een zorgvuldig onderzoek. Verweerder heeft, samen
met de verpleegkundige, klaagster lichamelijk en psychisch onderzocht en dossierstudie
verricht. Hierin is door hem alle relevante (medische) informatie betrokken. Op basis
van dit onderzoek heeft verweerder in zijn rapport op inzichtelijke wijze uiteen gezet
waarom volgens hem geen sprake is van een situatie van volledige arbeidsongeschiktheid
en hoe hij is gekomen tot de door hem in de FML vastgestelde belastbaarheid. Uit de
door klagers opgestelde lijst met vermeende onjuistheden, blijkt dat zij een andere
visie hebben op de medische beoordeling door verweerder dan wel menen dat verweerder
onjuiste gevolgtrekkingen maakt. Dit maakt echter niet dat de door verweerder uitgevoerde
beoordeling onjuist is of niet aan de professionale maatstaven voldoet. Dat klaagster
haar belastbaarheid anders ziet dan in de opgestelde FML is weergegeven, maakt evenmin
dat verweerder een onjuiste beoordeling heeft uitgevoerd. Het is aan de verzekeringsarts
als deskundige om de medisch objectiveerbare beperkingen vast te leggen in een FML.
Van belang is niet wat klaagster ervaart aan beperkingen, maar wat medisch gezien
objectiveerbaar is. De door verweerder opgestelde FML is navolgbaar vanuit de ziekte
die is vastgesteld. Verder heeft verweerder in zijn rapport rekening gehouden met
de (recente) informatie van de behandelaren. In het rapport staat bijvoorbeeld dat
de diagnose complexe PTSS is gesteld. Dat verweerder in het psychisch onderzoek heeft
vermeld dat tijdens het onderzoek geen stoornissen in de aandacht, concentratie en
het geheugen zijn waargenomen is anders dan klagers menen, niet in tegenspraak met
de eerder gediagnosticeerde PTSS. Dit besprak verweerder ook met de sociaal medisch
verpleegkundige. De psychische klachten op zichzelf zijn benoemd in de conclusies
en in de FML is hier rekening mee gehouden. Indien klagers het niet eens zijn met
de door verweerder getrokken conclusies, kunnen ze in bezwaar tegen het besluit. In
bezwaar zal vervolgens een volledige heroverweging plaatsvinden door een verzekeringsarts
bezwaar en beroep. Het feit dat verweerder zijn rapport niet wilde heroverwegen, is
op zich niet niet tuchtrechtelijk verwijtbaar, nu verweerder professioneel geen aanleiding
zag tot aanpassing. Dit klachtonderdeel is, gelet op voorgaande overwegingen, ongegrond.
Klachtonderdeel b) Onheuse bejegening
5.6 Klagers stellen zich verder op het standpunt dat verweerder zich ten tijde
van het onderzoek grensoverschrijdend gedroeg. Verweerder geeft in zijn verweer als
reactie aan dat van grensoverschrijdend gedrag geenszins sprake is geweest. Verweerder
heeft in de klachtenprocedure weliswaar bevestigd dat hij bedenkingen had over de
behandeling van de huisarts waarbij hij de kwalificatie ‘van de zotte’ heeft gebruikt,
maar dit wat ‘losse’ taalgebruik maakt nog niet dat hij tuchtrechtelijk verwijtbaar
heeft gehandeld. Het was beter geweest als hij zijn woorden zorgvuldiger had afgewogen,
echter zijn intentie was dat klaagster gezien werd door een behandelaar die gespecialiseerd
was in de door haar ervaren klachten. Dit klachtonderdeel is kennelijk ongegrond.
Verder betwist verweerder dat gesproken is over suggesties van een collega verzekeringsarts,
zodat dit evenmin kan worden vastgesteld. Omdat alleen klagers en verweerder aan het
gesprek hebben deelgenomen, is verder niet vast te stellen hoe het gesprek precies
is verlopen en dus ook niet of verweerder zich grensoverschrijdend heeft geuit.
Klachtonderdeel
Klachtonderdeel c) Onprofessioneel/onzorgvuldig handelen
5.7 In dit klachtonderdeel stellen klagers, samengevat, dat het onderzoek van verweerder
niet voldeed aan de professionele standaard. Het college volgt klagers hierin niet.
Zoals hiervoor onder overweging 5.5 uiteen is gezet, voldoen de door verweerder opgestelde
rapporten aan de daaraan te stellen eisen. Anders dan klagers stellen, benoemt verweerder
dat klaagster beperkingen ervaart van de hemiplegie, en lijdt aan een chronische bursitus.
Tevens is het medicijngebruik in beeld. Anders dan klagers menen, is het niet onprofessioneel
dat verweerder benoemt dat er nog behandelmogelijkheden zijn. Aanvullend overweegt
het college dat verweerder niet gehouden was om samen met klagers een FML op te stellen.
Het opstellen van een FML is voorbehouden aan een verzekeringsarts (bezwaar en beroep).
Dat klagers het niet eens zijn met de daarin opgenomen beperkingen, maakt niet dat
zij de inhoud van de FML mede kunnen bepalen. Verweerder heeft, uitgaande van zijn
deskundigheid, een zorgvuldig rapport opgesteld. Verder was verweerder niet gehouden
het dossier van klaagster over te dragen aan een collega. De bezwaarfase is daarvoor,
zoals hiervoor reeds is overwogen, de geëigende weg. Tot slot overweegt het college
dat het feit dat het gesprek langer dan een uur (zoals aanvankelijk aangekondigd)
duurde, niet maakt dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. Uit
het rapport blijkt niet dat klaagster of klager, die telefonisch aanwezig was, verweerder
attendeerde op het feit dat het gesprek te lang duurde. Uit praktische overwegingen
vonden de gesprekken met de verpleegkundige en verweerder achter elkaar plaats. Voor
het college is niet vast te stellen dat klaagster aan het einde van het gesprek te
moe was om nog adequaat te reageren. Ook klachtonderdeel c) is, gelet op het voorgaande,
kennelijk ongegrond.
Slotsom
5.8 Uit de overwegingen hiervoor volgt dat alle onderdelen van de klacht kennelijk ongegrond zijn. Nu de klacht ongegrond is, zal het verzoek om een proceskostenveroordeling worden afgewezen.
6. De beslissing
Het college:
- verklaart de klacht in al haar onderdelen kennelijk ongegrond;
- wijst het verzoek om een proceskostenveroordeling af.
Deze beslissing is gegeven op 3 oktober 2025 door P.A.H. Lemaire, voorzitter, F.J. Perquin en H.A.M. Veneman, leden-beroepsgenoten, bijgestaan door M.H. van Ham, secretaris.
secretaris
voorzitter
Tegen deze beslissing kan in de volgende gevallen schriftelijk beroep worden ingesteld
bij het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:
- Heeft u de klacht ingediend? Dan kunt u in beroep als
- het college u of uw klacht geheel of gedeeltelijk niet-ontvankelijk heeft verklaard, of
- als de klacht geheel of gedeeltelijk ongegrond is verklaard.
Bij een gedeeltelijke niet-ontvankelijkverklaring of een gedeeltelijke ongegrondverklaring kan uw beroep alleen betrekking hebben op dat deel van de beslissing.
- Is de klacht tegen u gericht? Dan kunt u altijd in beroep.
- Ook de inspecteur van de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd kan beroep instellen.
U moet het beroepschrift richten aan het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg,
maar opsturen naar de secretaris van het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg
te Zwolle. Daar moet het zijn ontvangen binnen zes weken nadat de beslissing aan u
is verstuurd.
Als u beroep instelt, moet u € 50,- griffierecht betalen aan het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg. U ontvangt hierover bericht. Als u geheel of gedeeltelijk in het gelijk wordt gesteld, wordt het griffierecht aan u terugbetaald.