ECLI:NL:TAHVD:2025:113 Hof van Discipline 's Gravenhage 240319

ECLI: ECLI:NL:TAHVD:2025:113
Datum uitspraak: 27-06-2025
Datum publicatie: 27-06-2025
Zaaknummer(s): 240319
Onderwerp:
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Vereiste communicatie met de cliënt
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening
Beslissingen: Regulier
Inhoudsindicatie: De klacht betreft het handelen of nalaten van verweerder als partner (‘kantooroudste’) van het advocatenkantoor tijdens afwezigheid en/of ziekte van een advocaat in dienstbetrekking bij het kantoor. Klager stelt dat verweerder verzuimd heeft om tijdig een memorie van antwoord in incidenteel appel in te dienen bij het Gerechtshof ’s-Hertogenbosch, dat verweerder in een andere zaak een jaar heeft gewacht met het uitbrengen van een advies en dat verweerder in een derde zaak verzuimd heeft een pro-forma verzoekschrift aan te brengen bij het Gerecht van de Europese Unie. De Raad van Discipline in het ressort Den Haag (hierna: de raad) heeft de klacht ongegrond verklaard. Het hof is van oordeel dat de raad op goede gronden de juiste beslissing heeft genomen en zal deze bekrachtigen.

Beslissing van 27 juni 2025
in de zaak 240319

naar aanleiding van het hoger beroep van:


klager


tegen:


verweerder


1 INLEIDING

1.1 De klacht betreft het handelen of nalaten van verweerder als partner (‘kantooroudste’) van het advocatenkantoor tijdens afwezigheid en/of ziekte van een advocaat in dienstbetrekking bij het kantoor. Klager stelt dat verweerder verzuimd heeft om tijdig een memorie van antwoord in incidenteel appel in te dienen bij het Gerechtshof ’s-Hertogenbosch. Klager stelt dat verweerder in een andere zaak een jaar heeft gewacht met het uitbrengen van een advies. Klager stelt dat ook verweerder in een derde zaak verzuimd heeft een pro-forma verzoekschrift aan te brengen bij het Gerecht van de Europese Unie. De Raad van Discipline in het ressort Den Haag (hierna: de raad) heeft de klacht ongegrond verklaard. Het hof is van oordeel dat de raad op goede gronden de juiste beslissing heeft genomen en zal deze bekrachtigen.

1.2 Het hof zet eerst het verloop van de procedure bij de raad en het hof uiteen. Vervolgens zet het hof het volgende op een rij: de feiten, de klacht en de beoordeling van de raad. Daarna volgen de redenen waarom klager in beroep is gekomen en hoe het hof daarover oordeelt.


2 DE PROCEDURE

Bij de raad van discipline

2.1 De raad heeft in de zaak tussen klager en verweerder (zaaknummer: 24-324/DH/DH) een beslissing gegeven op 11 november 2024. In deze beslissing is de klacht van klager ongegrond verklaard.

2.2 Deze beslissing is onder ECLI:NL:TADRSGR:2024:195 op tuchtrecht.nl gepubliceerd.

Bij het hof van discipline

2.3 Het beroepschrift van klager tegen de beslissing is op 11 november 2024 ontvangen door de griffie van het hof.

2.4 Verder bevat het dossier van het hof:
- de stukken van de raad;
- een stuk van klager van 1 april 2025

2.5 Het hof heeft de zaak mondeling behandeld tijdens de openbare zitting van 11 april 2025. Daar zijn klager - via audiovisuele verbinding - en verweerder verschenen. Partijen hebben hun standpunt toegelicht aan de hand van spreekaantekeningen, die onderdeel uitmaken van het dossier van het hof.


3 FEITEN


3.1 Het hof neemt feiten van de raad, voor zover in hoger beroep nog van belang, over omdat hiertegen geen beroepsgrond is aangevoerd. Het hof vult voor klachtonderdeel a (zaak 1 – 3LG6672) de feiten aan.


3.2 Klager is in verschillende kwesties bijgestaan en/of geadviseerd door mr. V. Het gaat om de zaken met de volgende toevoegingsnummers: a) 3LG6672, b) 3LL3116, c) 3LG6297.

Mr. V is langere tijd arbeidsongeschikt geweest.

Verweerder is partner op het kantoor waar mr. V werkzaam is en treedt ook op als
klachtenfunctionaris.

Zaak 1 – 3LG6672

Klager is verwikkeld (geweest) in een procedure bij het Gerechtshof ’s-Hertogenbosch met
Coever Vastgoed Beleggingen C.V.

Tijdens ziekte van mr. V heeft mr. van den B de zaak tegen Coever Vastgoed Beleggingen C.V. waargenomen. Mr. van den B heeft aan klager op 12 juli 2022 per mail medegedeeld dat klager een aanhouding voor memorie van antwoord had verkregen tot 16 augustus 2022 en dat hij daarna automatisch een tweede aanhouding van vier weken zou krijgen met als gevolg dat deze memorie op zijn laatst op maandag 12 september 2022 (voor de rol van 13 september 2022) moest zijn ingediend.

Op 5 september 2022 heeft deze waarnemer klager gemaild dat kantoorgenoot mr. V sinds kort zijn praktijk weer had opgepakt. Klager is verzocht alleen mr. V te benaderen voor het vervolg. Klager heeft hierop geantwoord: “Blij te horen dat mr. V weer is hersteld, ik zal uw instructie opvolgen”.

Op 13 september 2022 is in die procedure ambtshalve akte van niet-dienen verleend, omdat
namens klager niet binnen de daartoe geldende termijn memorie van antwoord in incidenteel
hoger beroep was genomen en ook geen uitstel was gevraagd. De zaak is toen verwezen naar
de rol van 27 september 2022 voor beraad. Ook op die datum is geen instructie of memorie van
antwoord ingediend.

Op 6 oktober 2022 heeft verweerder aan klager onder meer geschreven dat de memorie van
incidenteel appel niet is ingediend op 13 september 2022.

Klager heeft daarop gereageerd, waarna verweerder op 7 oktober 2022 aan klager heeft
geschreven:

“U heeft helemaal gelijk. Wij zullen op de volgende roldatum er alles aan doen om alsnog een
antwoord in incidenteel appel te mogen nemen. Als slot op de deur vraag ik ook om een
mondelinge behandeling of pleidooi zodat uw stellingen/verweren alsnog naar voren gebracht
kunnen worden.”

Op 19 oktober 2022 is namens klager een verzoek gedaan om uitstel voor antwoordakte/akte
herstel verzuim dienen, wegens ziekte.

Klager heeft zijn zaak bij een andere advocaat ondergebracht. Deze nieuwe advocaat heeft aan het Gerechtshof een verzoek gedaan om terug te komen op de akte niet dienen en verzocht alsnog een termijn te geven voor het indienen van de memorie van antwoord in incidenteel appel. Dit verzoek is bij arrest van 18 juli 2023 afgewezen. Het verzoek om een mondelinge behandeling te bepalen is wel toegewezen.

Op 16 januari 2024 is door het Gerechtshof ’s-Hertogenbosch (eind)arrest gewezen.

Zaak 2 – 3LL3116

De zaak met dit toevoegingsnummer betreft een geschil met ABN-AMRO.

Zaak 3 – 3LG6297

De zaak met dit toevoegingsnummer betreft een geschil met de Banca Provado Andorra.

Mr. V heeft op 5 juli 2021 een toevoeging voor deze zaak aangevraagd. Bij besluit van 9 juli 2021
is de toevoeging verstrekt.

Op 30 mei 2022 heeft mr. V verzocht om de toevoeging in te trekken.

Op 20 november 2022 heeft klager in een e-mail aan verweerder onder meer geschreven:

‘Hierbij neem ik de vrijheid, met het verzoek aan u, om toestemming te vragen of [mr. V] zich mag stellen bij het Europees Gerecht?’

Bij besluit van 14 maart 2023 heeft de Raad voor Rechtsbijstand (RvR) het verzoek van mr. V
afgewezen, omdat intrekking van de toevoeging alleen kan plaatsvinden met toestemming van
klager. Die toestemming ontbrak.

Op 11 juli 2023 heeft klager aan verweerder onder meer gemaild:

“Vandaag bericht ontvangen van de Raad voor Rechtsbijstand, dat de toevoeging 3LG6297 op 15-09-2022 rechtsgeldig was en dat een Beroep bij het Europees Gerecht in Luxemburg, mij als rechtzoekende rechtmatig toekomt.
Op grond dat [kantoor verweerder] (…) was en/of bent u verplicht op 15-09-2022 het
verzoekschrift voorzien van handtekening in te dienen.
Ik heb aan u mededeling gedaan, dat ik pro forma het verzoekschrift zou indienen.
U hebt de gang naar de rechter geblokkeerd”

4 KLACHT

De klacht houdt, zakelijk weergegeven en voor zover van toepassing, voor zover van belang, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt verweerder het volgende.:

a) in zaak 3LG6672: Verweerder heeft verzuimd om tijdig de memorie van antwoord in incidenteel appel in te dienen bij het Gerechtshof ’s-Hertogenbosch. Klager verzoekt in deze zaak om toekenning van een schadevergoeding van € 30.855,60, voor de geleden materiële en immateriële schade.

b) in zaak 3LL3116: Verweerder heeft deze zaak een jaar op de plank laten liggen. Pas na een jaar is er geadviseerd dat het geen haalbare zaak betrof en verweerder en zijn kantoorgenoten waren niet bereid de zaak door te zetten. Daarbij is ongeoorloofd het alibi vertrouwensbreuk gebruikt.

c) in zaak 3LG6297: Verweerder heeft verzuimd voor of uiterlijk op 15 september 2022 het pro formaverzoekschrift c.q. bezwaar op grond van artikel 86 Verordening 806/2014/EU aan te brengen bij het Gerecht van de Europese Unie. Verweerder is, als werkgever van mr. V, verantwoordelijk. De toevoeging is nog steeds van kracht en verweerder(s kantoor) weigert de werkzaamheden waarvoor mr. V is toegevoegd uit te voeren.


5 BEOORDELING RAAD

Klachtonderdeel a

5.1 De raad heeft vastgesteld dat klager in zaak 3LG6672 werd bijgestaan door mr. V. Duidelijk is dat in september 2022 geen memorie van antwoord in incidenteel appel is ingediend bij het gerechtshof, terwijl daar op 13 september 2022 de gelegenheid voor was. Klager stelt dat mr. V ziek was en dat verweerder had moeten zorgen voor adequate vervanging/waarneming. Klager heeft daarover in oktober 2022 ook contact gehad met verweerder (als klachtenfunctionaris), waarna op 19 oktober 2022 namens klager is verzocht om (nader) uitstel.

5.2 Verweerder heeft ter zitting toegelicht dat mr. V vanaf 5 september 2022 aan het werk was en in ieder geval deze zaak van klager weer behandelde. In de periode daarvoor trad mr. van den B op als vervanger van mr. V.

5.3 Naar het oordeel van de raad heeft verweerder afdoende gesteld dat mr. V in september 2022, de periode waarin de memorie van antwoord in incidenteel appel diende te worden genomen, aan het werk was. Mr. van den B nam kennelijk een periode waar voor mr. V, maar mr. V was na een periode van (gedeeltelijke) arbeidsongeschiktheid vanaf 5 september 2022 weer aan het werk. In die periode zijn fouten gemaakt, gezien het feit dat de memorie van antwoord niet is genomen. Naar het oordeel van de raad valt verweerder hierin geen verwijt valt te maken, omdat dit de verantwoordelijkheid van de behandelend advocaat is. Dat verweerder zijn zorgplicht als werkgever heeft geschonden, is de raad niet gebleken. De klacht is daarom ongegrond. Nu de raad de klacht ongegrond verklaart is er geen voor toekenning van een schadevergoeding.

Klachtonderdeel b

5.4 Het verwijt is dat verweerder deze zaak (3LL3116) lang op de plank heeft laten liggen en dat pas na een jaar is geadviseerd dat het geen haalbare zaak betrof. Verweerder heeft onweersproken gesteld dat deze zaak door mr. V werd behandeld en dat die negatief heeft geadviseerd over de procedure. De raad kan niet vaststellen dat verweerder inhoudelijk betrokken is geweest bij dit dossier. Verweerder heeft enkel geweigerd een door klager zelf opgestelde dagvaarding uit te brengen. Dat is niet klachtwaardig. Dat er in dit dossier fouten zijn gemaakt doordat niet is gezorgd voor adequate waarneming, is de raad niet gebleken. De raad heeft dit klachtonderdeel daarom ongegrond verklaard.

Klachtonderdeel c

5.5 Ook voor deze zaak geldt dat verweerder onweersproken heeft gesteld dat hij klager niet heeft bijgestaan. Uit de stukken blijkt dat de toevoeging op naam van mr. V staat. Van betrokkenheid van verweerder bij deze zaak is de raad niet gebleken. Klager heeft verweerder wel een vraag gesteld over zaak 3LG6297, maar verweerder stelt dat hij nimmer heeft toegezegd een procedure voor klager te starten. Dat verweerder geen procedure is gestart c.q. geen dagvaarding heeft aangebracht in deze zaak, is dan ook niet klachtwaardig. Dit klachtonderdeel is daarom ongegrond.


6 BEROEPSGRONDEN EN VERWEER

Beroepsgronden klager

6.1 Klager heeft aangevoerd dat verweerder zijn “zorgplicht”, “waarheidsplicht” en de verplichtingen onder artikel 6 EVRM heeft geschonden. Klager heeft erop gewezen dat op basis van Gedragsregel 6 een advocaat, indien hij door ziekte of andere belemmeringen niet in staat is zijn taken uit te voeren, tijdig voor vervanging moet zorgen. Uit de beslissing van de Raad van Discipline blijkt dat mr. V, de behandelend advocaat, ten tijde van de cruciale rolhandelingen ziek was (burn-out). Dit wordt bevestigd door het e-mailbericht van het secretariaat van verweerders kantoor van 11 april 2023. Hieruit volgt dat de waarneming door verweerder niet adequaat was geregeld.

Verweer verweerder

6.2 Verweerder heeft geen schriftelijk verweer gevoerd.


7. BEOORDELING HOF

Maatstaf

7.1 Bij de beantwoording van de vraag of een advocaat zich betamelijk heeft gedragen als bedoeld in artikel 46 van de Advocatenwet hanteert het hof als uitgangspunt dat de tuchtrechter mede tot taak heeft de kwaliteit van de dienstverlening te beoordelen als daarover wordt geklaagd. Bij deze beoordeling geldt dat de tuchtrechter rekening houdt met de vrijheid die de advocaat heeft met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en met keuzes waar de advocaat bij de behandeling van de zaak voor kan komen te staan. Die vrijheid is niet onbeperkt, maar wordt begrensd door de eisen die aan de advocaat als opdrachtnemer in de uitvoering van die opdracht mogen worden gesteld en die met zich brengen dat zijn werk dient te voldoen aan datgene wat binnen de beroepsgroep als professionele standaard geldt. Het hof toetst of verweerder heeft gehandeld met de zorgvuldigheid die van een redelijke bekwame en redelijk handelende advocaat in de gegeven omstandigheden mag worden verwacht. Deze toets geldt omdat er binnen de beroepsgroep wat betreft de vaktechnische kwaliteit geen sprake is van breed gedragen, schriftelijk vastgelegde professionele standaarden.

Overwegingen hof

7.2 De beroepsgronden en de toelichting tijdens het onderzoek in hoger beroep zijn een herhaling van de eerder door klager ingenomen standpunten.

7.3 Vaststaat dat klager in meerdere procedures werd bijgestaan door mr. V. Verweerder is partner op het kantoor waar mr. V werkzaam is. De klacht is gericht tegen verweerder en niet tegen mr. V.
Klachtonderdeel a
7.4 Tijdens ziekte van mr. V heeft mr. van den B de zaak tegen Coever Vastgoed Beleggingen C.V. waargenomen. Mr. van den B heeft aan klager op 12 juli 2022 per mail medegedeeld dat klager een aanhouding voor memorie van antwoord had verkregen tot 16 augustus 2022 en dat hij daarna automatisch een tweede aanhouding van vier weken zou krijgen met als gevolg dat deze memorie op zijn laatst op maandag 12 september 2022 (voor de rol van 13 september 2022) moest zijn ingediend.
7.5 Op 5 september 2022 heeft deze waarnemer klager gemaild dat mr. V sinds kort zijn praktijk weer had opgepakt. Klager is verzocht alleen mr. V te benaderen voor het vervolg. Klager heeft hierop geantwoord "Blij te horen dat mr. V weer is hersteld, ik zal uw instructie opvolgen".
7.6 Op 13 september 2022 bleek dat door een omissie van mr. V was verzuimd om tijdig de memorie van antwoord in incidenteel appel in te dienen bij het Gerechtshof ’s-Hertogenbosch. Deze fout moet worden toegerekend aan mr. V. omdat hij op 13 september 2022 niet langer arbeidsongeschikt was en zijn werkzaamheden weer uitvoerde. Deze omissie kan daarom niet aan verweerder worden verweten. Daaraan doet de e-mail van het secretariaat van het kantoor van verweerder van 11 april 2023 niet af. Die is geruime tijd later geschreven en qua aanduiding van de periode van arbeidsongeschiktheid strookt deze niet met de mailwisseling tussen verweerder en klager van 5 september 2022.
Klachtonderdelen b en c

7.7 De raad heeft onder 5.7 tot en met 5.11 op goede gronden een juiste beslissing gegeven. Deze gronden en beslissing moeten als hier herhaald en ingelast worden beschouwd.


Slotsom

7.8 Het hof verwerpt het hoger beroep van klager en zal de beslissing van de raad bekrachtigen.


8 BESLISSING

Het Hof van Discipline:

bekrachtigt de beslissing van 11 november 2024 van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag, gewezen onder nummer 24-324/DH/DH.

Deze beslissing is genomen door mr. drs. P. Fortuin, voorzitter, mrs. A.J.J. van Rijen en Chr. H. van Dijk, leden, in tegenwoordigheid van M.H.A. Uri, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 27 juni 2025.

griffier voorzitter

De beslissing is verzonden op 27 juni 2025.