ECLI:NL:TGZRSGR:2022:29 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag D2021/2427
ECLI: | ECLI:NL:TGZRSGR:2022:29 |
---|---|
Datum uitspraak: | 18-01-2022 |
Datum publicatie: | 28-01-2022 |
Zaaknummer(s): | D2021/2427 |
Onderwerp: | Overige klachten |
Beslissingen: | Ongegrond, kennelijk ongegrond |
Inhoudsindicatie: | Klacht tegen verpleegkundige. Klager is uitgevallen op het werk en werd onder meer begeleid door de verpleegkundige. Klager verwijt de verpleegkundige dat zij zonder toestemming medische gegevens heeft willen opvragen en dat zijn zich voordoet als bedrijfsarts. Daarnaast klaagt de gemachtigde van klager (tevens klagers moeder) over de dossiervoering waar het passages over haarzelf betreft. Het college is van oordeel dat de verpleegkundige voldoende duidelijk heeft gemaakt dat zij BIG-geregistreerd verpleegkundige was, werkzaam als verzuimbegeleider. Het college stelt vast dat de medische gegevens uiteindelijk niet zijn opgevraagd, omdat de toestemming van klager daartoe ontbrak. De klacht over de dossiervoering is kennelijk niet-ontvankelijk omdat deze klacht geen betrekking heeft op de zorglening aan klager. Klacht deels niet-ontvankelijk, deels kennelijk ongegrond verklaard. |
D2021/2427-2021-032b
REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG
DEN HAAG
Beslissing van 18 januari 2022 naar aanleiding van de klacht van:
A,
wonende te B,
klager,
gemachtigde: C (tevens klagers moeder),
tegen
D,
verpleegkundige,
werkzaam te B,
verweerster, hierna: de verpleegkundige,
gemachtigde: mr. I. Schouwink, werkzaam te Breda.
1. De procedure
1.1 Het college heeft kennisgenomen van de volgende stukken:
- het klaagschrift, ontvangen op 9 maart 2021;
- het verweerschrift met de bijlagen;
- de brief van klaagster van 4 mei 2021, met de bijlagen;
- het proces-verbaal van het mondelinge vooronderzoek, gehouden op 16 juni 2021;
- de brief van klaagster van 4 juli 2021, met de bijlagen;
- de e-mail van klaagster van 17 juli 2021, met de bijlagen.
1.2 Het college heeft de klacht op basis van de stukken beoordeeld.
2. Waar gaat de zaak over?
2.1 Klager heeft een medische UWV-indicatie en heeft een beschermde arbeidsplaats
(ABA). Klager is op basis daarvan in 2017 geplaatst bij E (verder: de werkgever).
Hier kreeg hij te maken met burn-outklachten en in september 2019 is hij uitgevallen
op het werk. Vanaf februari 2020 werd klager begeleid vanuit F door een arts (tevens
bedrijfsarts in opleiding en verweerster in de tevens bij dit college aanhangig zijnde
procedure met nummer D2021/2426) en de verpleegkundige. De verpleegkundige was op
dat moment werkzaam bij F in de functie ‘BIG-geregistreerd verzuimbegeleider’ en in
opleiding tot arbo-verpleegkundige.
2.2 De verpleegkundige heeft in december 2020 aan klager kenbaar gemaakt dat zij medische
informatie (medische voorgeschiedenis) betreffende klager wilde opvragen bij G en
in dat kader is klager verzocht de naam van zijn behandelaar door te geven. Daarnaast
is klager verzocht om door te geven met welke verzekeringsarts van het UWV hij eerder
contact heeft gehad. Klager heeft vervolgens op beide verzoeken afwijzend gereageerd.
Klager verwijt de verpleegkundige dat zij zonder toestemming medische gegevens bij
G en de UWV-verzekeringsarts heeft willen opvragen, waarbij zij zich heeft beroepen
op haar BIG-registratie als verpleegkundige, terwijl zij verzuimbegeleider is. Daarnaast
stelt de verpleegkundige zich volgens klager voor als bedrijfsarts (klachtonderdeel
1).
2.3 De verpleegkundige stelt zich op het standpunt dat de medische gegevens niet zijn
opgevraagd, nadat klager daar geen toestemming voor gaf. De verpleegkundige is nog
wel betrokken geweest bij het opvragen van medische gegevens bij de huisarts van klager
– waar al een machtiging van klager voor was gegeven – maar ook die gegevens zijn
na verdere afstemming tussen de huisarts en klager niet verstrekt.
2.4 Tijdens het mondeling vooronderzoek heeft de gemachtigde van klager de klacht
aangevuld. Zij klaagt erover dat de dossiervoering niet correct is waar het passages
betreft die over haar zelf gaan (klachtonderdeel 2).
3. Wat is het oordeel van het college?
Klachtonderdeel 2
3.1 Het college overweegt dat in deze zaak enkel het handelen van de verpleegkundige
ten opzichte van klager wordt beoordeeld. De klacht van de gemachtigde van klager
heeft geen betrekking op de zorgverlening aan haar zoon. Aangezien zij als gemachtigde
van haar zoon en niet zelf als klaagster optreedt en ook niet heeft onderbouwd welke
weerslag dit klachtonderdeel heeft op de zorgverlening aan klager, wordt dit klachtonderdeel
niet-ontvankelijk verklaard.
Klachtonderdeel 1
3.2 Het college is van oordeel dat de verpleegkundige voor wat betreft dit klachtonderdeel
niet tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. Voor die beslissing acht het college
het volgende van belang. Aan welke criteria toetst het college?
3.3 Het college moet beoordelen of de verpleegkundige de zorg heeft verleend die van haar verwacht mocht worden. De norm daarvoor is een ‘redelijk bekwame en redelijk handelende’ verpleegkundige. Het college houdt bij de beoordeling rekening met de wetenschappelijke inzichten op het moment van de zorgverlening en met de toen voor de verpleegkundige geldende beroepsnormen. De verpleegkundige is verder slechts tuchtrechtelijk aansprakelijk voor haar eigen professioneel handelen. Het opvragen van medische gegevens en zich voordoen als bedrijfsarts
3.4 Vast staat dat de verpleegkundige op 22 december 2020 een e-mail aan klager heeft gestuurd met de vraag zijn behandelaar bij G door te geven. Hierin staat onder andere: “Dan gaan we daar de medische informatie opvragen. Ik zal je voorafgaand uiteraard een machtiging sturen. (…)”. Dit bericht is ondertekend met de naam van de verpleegkundige en: “BIG- geregistreerd verzuimbegeleider(verpleegkundige)”. De verpleegkundige heeft in het verweerschrift toegelicht dat zij op dat moment in opleiding was tot arbo-verpleegkundige. Gedurende haar opleiding werd zij volgens het beleid vanuit F aangeduid als ‘BIG-geregistreerd verzuimbegeleider’. Het college is van oordeel dat de verpleegkundige geen tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt van dit beleid en de daaraan gekoppelde functiebenaming, nu dit is bepaald door haar werkgever. Tijdens het mondeling vooronderzoek heeft de verpleegkundige verder toegelicht dat zij in correspondentie zelf ter verduidelijking toevoegt dat zij verpleegkundige is, zoals ook blijkt uit de stukken. Ook heeft zij de inhoud van haar functie meerdere keren aan klager uitgelegd. Het college is van oordeel dat de verpleegkundige voldoende duidelijk heeft gemaakt dat zij BIG-geregistreerd verpleegkundige was, werkzaam als verzuimbegeleider.
3.5 In dat kader heeft de verpleegkundige medische informatie met betrekking tot de
voorgeschiedenis van klager willen opvragen. Zoals blijkt uit het e-mailbericht van
22 december 2020, heeft zij opgemerkt daartoe ook een machtiging te gaan sturen aan
klager. Het college stelt vast dat deze gegevens uiteindelijk niet zijn opgevraagd,
omdat de toestemming van klager daartoe ontbrak. Ook de – met een eerdere machtiging
van klager – verzochte medische informatie bij de huisarts van klager zijn niet overgelegd,
omdat klager daar later toch geen toestemming voor gaf. Het college is van oordeel
dat het handelen van de verpleegkundige in dit kader niet tuchtrechtelijk verwijtbaar
is geweest.
3.6 Uit correspondentie van de werkgever van klager aan klager volgt dat de verpleegkundige
als bedrijfsarts wordt geïntroduceerd aan klager. Het college kan zich voorstellen
dat dit verwarrend is geweest voor klager, maar van deze correspondentie – waarbij
de verpleegkundige persoonlijk niet betrokken is geweest – kan de verpleegkundige
geen tuchtrechtelijk verwijt worden gemaakt.
Conclusie
3.7 Het voorgaande leidt tot de beslissing dat klachtonderdeel 2 kennelijk niet-ontvankelijk
is en dat dat de verpleegkundige met betrekking tot klachtonderdeel 1 geen verwijt
als bedoeld in artikel 47 lid 1 van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg
kan worden gemaakt. Dat klachtonderdeel is daarom kennelijk ongegrond.
4. De beslissing
Klachtonderdeel 1 is kennelijk ongegrond; Klachtonderdeel 2 is kennelijk niet-ontvankelijk.
Deze beslissing is gegeven op 25 januari 2022 door A. van Maanen, voorzitter, M. Houtlosser
en I.M. Bonte, leden-beroepsgenoten, bijgestaan door R.C. Kruit, secretaris.