ECLI:NL:TGZRAMS:2022:88 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Amsterdam A2021/3710

ECLI: ECLI:NL:TGZRAMS:2022:88
Datum uitspraak: 24-06-2022
Datum publicatie: 24-06-2022
Zaaknummer(s): A2021/3710
Onderwerp: Overige klachten
Beslissingen: Ongegrond, kennelijk ongegrond
Inhoudsindicatie: Klacht tegen een neuroloog. Klager verwijt verweerster dat zij fraude heeft gepleegd bij het medisch onderzoek van klager door het achterhouden van beelden van de MRI-scan van de hersenen waarop ernstige functionele hersenklachten dan wel hersenletsel te zien is. De lezingen over de feitelijke gang van zaken van klager en verweerster lopen uiteen. Het college stelt vast dat de lezing van verweerster steun vindt in het medische dossier. Uitgaande van de lezing van verweerster vervalt de feitelijke grondslag die aan de klacht ten grondslag is gelegd. De klacht slaagt daarom niet. Het college heeft anderszins ook geen enkele reden te veronderstellen dat verweerster bewust beelden van de MRI-scan voor klager zou achterhouden. Kennelijk ongegrond.


REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG
AMSTERDAM


Beslissing van 24 juni 2022 naar aanleiding van de klacht van:


A,
wonende te B,
klager,


tegen


C,
neuroloog,
werkzaam te D,
verweerster,
gemachtigde: mr. S.J. Muntinga, werkzaam te Utrecht.


1. De procedure
Het college heeft kennisgenomen van de volgende stukken:
- het klaagschrift met de bijlagen, ontvangen op 15 december 2021;
- het aanvullende klaagschrift met de bijlagen;
- de brief van klager van 11 januari 2022;
- het verweerschrift met de bijlagen;
- het proces-verbaal van het op 12 april 2022 gehouden vooronderzoek.

De klacht is in raadkamer behandeld.


2. De feiten
Op grond van de stukken kan van het volgende worden uitgegaan.

2.1. Verweerster is als neuroloog werkzaam in het E (hierna: het ziekenhuis).

2.2. Klager bezocht op 29 augustus 2018 de SEH van het ziekenhuis in verband met oogletsel en is daarbij onder meer door een neuroloog (een collega van verweerster) onderzocht. Daarbij werd een CT-scan van de hersenen vervaardigd en de conclusie van de radioloog luidde:
Geen aanwijzingen voor een intracraniële bloeding of posttraumatische ossale pathologie. Geringe preseptaal hematoom rechts. Deformatie van de oogbol rechts met mogelijk enkele bloed componenten, beeld meest passend bij een oogbol ruptuur, advies consult oogarts. Geen retrobulbair hematoom aantoonbaar.

2.3. Op 1 november 2018 zag verweerster klager op de polikliniek na een verwijzing van de huisarts in verband met rugpijn. Omdat klager tijdens dit bezoek aangaf ook nog ongerust te zijn over zijn hersenen c.q. hersenletsel dan wel -beschadiging heeft verweerster met klager de beelden van de CT-scan hersenen van 29 augustus 2018 bekeken. Vanwege de hoofdpijnklachten en het eerdere trauma heeft verweerster een MRI-scan hersenen gepland voor 15 november 2018.


2.4. Deze MRI-scan is op 15 november 2018 vervaardigd en beoordeeld door een radioloog (verweerster in een andere ook door klager bij dit tuchtcollege ingediende klacht). De conclusie van de radioloog over de MRI was: Geen intracerebrale pathologie. Met name geen bloedingen.

2.5. Op 22 november 2018 belde klager de polikliniek en is hem desgevraagd door de assistenten de uitslag van de MRI-scan medegedeeld. Omdat klager twijfels had bij de uitslag van de MRI-scan is hem later het verslag meegegeven en later zijn hem ook de beelden digitaal toegestuurd.

3. De klacht en het standpunt van klager
De klacht houdt zakelijk weergegeven in dat verweerster fraude heeft gepleegd bij het medisch onderzoek door het achterhouden van beelden van de MRI-scan van de hersenen van 15 november 2018 waarop ernstige functionele hersenklachten dan wel hersenletsel te zien is.

4. Het standpunt van verweerster
verweerster heeft de klacht en de daaraan ten grondslag gelegde stellingen bestreden. Voor zover nodig wordt daarop hieronder ingegaan.


5. De beoordeling 5.1. Alvorens de klacht te kunnen beoordelen dient het college vast te stellen wat de feitelijke gang van zaken is geweest. Daartoe overweegt het college als volgt.


5.2. Klager legt aan zijn klacht ten grondslag dat hij op 15 november 2018 met verweerster beelden van de (die dag gemaakte) MRI-scan heeft bekeken. Hij stelt dat hij toen andere beelden heeft gezien dan de beelden die te zien zijn op de MRI-scan die hem later zijn toegezonden. Hieruit concludeert klager dat verweerster beelden voor hem heeft achtergehouden.


5.3. Verweerster daarentegen stelt dat zij klager op 15 november 2018 helemaal niet in persoon heeft gesproken. Zij heeft hem gesproken tijdens het consult op 1 november 2018 en daarbij met hem de beelden van eerder gemaakte CT-scan bekeken. Op 15 november 2018 heeft zij alleen klagers voicemail ingesproken om hem de uitslag van de, die dag gemaakte, MRI-scan mede te delen. Het verslag en de beelden van de MRI-scan zijn klager later meegegeven, respectievelijk toegezonden maar dat is buiten verweerster om gegaan.

5.4. Het college constateert dat de lezing van klager en de lezing van verweerster over de feitelijke gang van zaken (op met name 15 november 2018) niet verenigbaar zijn. Daarbij stelt het college vast dat de lezing van verweerster steun vindt in het (door verschillende personen samengestelde) medische dossier van klager terwijl voor klagers lezing in de stukken geen onderbouwing is te vinden. Om die reden gaat het college er dan ook van uit dat klager zich vergist in zowèl de datum waarop hij met verweerster beelden heeft bekeken àls in de aard van de beelden die hij heeft bekeken. Het college zal bij de beoordeling van de klacht dan ook van de lezing van verweerster uitgaan.

5.5. Uitgaande van de lezing van verweerster vervalt de feitelijke grondslag die aan de klacht ten gronslag is gelegd. In dat geval heeft klager immers op 15 november 2018 geen beelden van de MRI-scan van diezelfde dag gezien. Klagers redenering dat hij op 15 november 2018 met verweerster beelden van de MRI-scan heeft gezien die bij toezending zijn achtergehouden, kan dan ook niet juist zijn. Daarmee vervalt de grondslag aan de klacht en reeds om die reden kan de klacht niet slagen.


5.6. Het college hecht er evenwel aan nog op te merken dat het ook anderszins geen enkele reden heeft te veronderstellen dat verweerster bewust beelden van de MRI-scan voor klager zou achterhouden. Nog daargelaten de vraag of dat voor verweerster feitelijk mogelijk was nu zij niet degene is geweest die de beelden aan klager heeft toegezonden, is er ook geen enkele reden te veronderstellen dat verweerster zich aan een dergelijk ernstig handelen zou hebben schuldig gemaakt. Het dossier biedt daarvoor geen enkel aanknopingspunt.

5.7. De conclusie van het voorgaande is dat de klacht kennelijk ongegrond is.

5.8. Verweerster kan met betrekking tot de klacht geen verwijt als bedoeld in artikel 47 lid 1 van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg worden gemaakt.

6. De beslissing Het college verklaart de klacht kennelijk ongegrond.


Deze beslissing is gegeven door A. van Maanen, voorzitter, J.A. Carpay en G.A. Hoffland, leden-beroepsgenoten, bijgestaan door M.G. Verkerk, secretaris.