ECLI:NL:TGZRAMS:2022:83 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Amsterdam A2022/3865

ECLI: ECLI:NL:TGZRAMS:2022:83
Datum uitspraak: 22-06-2022
Datum publicatie: 22-06-2022
Zaaknummer(s): A2022/3865
Onderwerp: Grensoverschrijdend gedrag
Beslissingen: Gegrond, (voorwaardelijke) schorsing inschrijving register
Inhoudsindicatie: Klacht van de IGJ tegen een verpleegkundige. De IGJ verwijt de verpleegkundige dat zij langdurig en in ernstige mate in strijd heeft gehandeld met de professionele grenzen door een persoonlijke en seksuele relatie aan te gaan met een cliënt. Het college overweegt dat vast staat dat de verpleegkundige de relatie is aangegaan terwijl de cliënt nog ambulante zorg ontving van de instelling. De relatie is bovendien gestart vóór er een vol jaar was verstreken na de beëindiging van de persoonlijke behandelrelatie. De verpleegkundige heeft dus geen toereikende afkoelingsperiode in acht genomen. Zij heeft, in strijd met de gedragsregels, van de relatie ook geen melding gemaakt bij de instelling. Wat betreft de maatregel overweegt het college dat voor de veiligheid en het welzijn van cliënten/patiënten het noodzakelijk is dat een zorgverlener de professionele grenzen van de beroepsgroep respecteert en in acht neemt. Dit geldt in het bijzonder voor een verpleegkundige die werkzaam is in de geestelijke gezondheidszorg – en in dit geval in een forensisch-psychiatrische instelling –, vanwege de verhoogde kwetsbaarheid van de aan haar zorg toevertrouwde cliënten. De ernst van de verweten gedragingen rechtvaardigt als uitgangspunt, vanwege het gevaar voor cliënten en de nadelige gevolgen voor de cliënt in dit concrete geval, een maatregel die een beroepsbeperking meebrengt, zoals een schorsing. Door de cliënt zelf is ook een tuchtklacht ingediend tegen de verpleegkundige over het aangaan van de relatie met hem. Deze zaak (met nummer A2021/3794) is op dezelfde zitting afzonderlijk behandeld en daarin wordt vandaag ook uitspraak gedaan. Omdat het om hetzelfde feitencomplex gaat, zal het college in deze zaak – evenals in die andere zaak – de helft van de genoemde duur van de schorsing opleggen.


REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG
AMSTERDAM


Beslissing naar aanleiding van de op 31 januari 2022 binnengekomen klacht van:


DE INSPECTIE GEZONDHEIDSZORG EN JEUGD,
hierna: de inspectie,
kantoorhoudende te Utrecht,
vertegenwoordigd door drs. A. Niewijk, senior inspecteur, en
mr. I. Cornelissen, senior juridisch adviseur,


tegen


C,
verpleegkundige,
destijds werkzaam te D,
verweerster, hierna: de verpleegkundige.


1. De procedure
1.1 Het college heeft kennisgenomen van:
- het klaagschrift met de bijlagen;
- het verweerschrift met de bijlagen;
- de correspondentie met betrekking tot het vooronderzoek.


1.2 Partijen hebben geen gebruik gemaakt van de hun geboden mogelijkheid in het kader van het vooronderzoek te worden gehoord.


1.3 De klacht is op 11 mei 2022 op een openbare zitting behandeld.
Beide partijen zijn verschenen en hebben hun standpunten mondeling toegelicht.
Namens de inspectie zijn verschenen mevrouw Niewijk en mevrouw Cornelissen voornoemd. De verpleegkundige werd vergezeld van een vriendin.


De inspectie heeft een toelichting gegeven aan de hand van pleitaantekeningen die aan het college en klaagster zijn overgelegd.


2. Kern van de zaak en de beslissing De verpleegkundige was werkzaam als verpleegkundige bij E (hierna: de instelling), onder meer bij de Forensisch Psychiatrische Afdeling (hierna: FPA).
De inspectie verwijt de verpleegkundige dat zij zonder een zogeheten afkoelingsperiode in acht te nemen een seksuele relatie is aangegaan met een cliënt van de instelling (hierna: de cliënt). Dit is in strijd met de voor de verpleegkundige geldende beroepsnormen. Het college komt tot het oordeel dat de klacht gegrond is en legt de verpleegkundige een voorwaardelijke schorsing voor de duur van twee maanden op. Hieronder legt het college uit hoe het tot deze beslissing is gekomen.


3. Wat is er precies gebeurd?
3.1 De verpleegkundige was sinds 2001 in dienst bij de instelling en vanaf 2009 bij de FPA. Zij was werkzaam in de functie van verpleegkundige. In die functie hield zij zich als begeleider bezig met behandeling en ondersteuning van cliënten bij hun resocialisatieproces.

3.2 In de periode van 13 december 2016 tot 2 januari 2018 was de cliënt opgenomen op de open afdeling van de instelling. De verpleegkundige is vanaf het begin als één van de begeleiders in een team van ongeveer 25 hulpverleners betrokken geweest bij de behandeling van de cliënt. Tijdens deze klinische opname zagen de verpleegkundige en de cliënt elkaar ongeveer drie tot vier keer per week op de afdeling.

3.3 Per 2 januari 2018 kreeg de cliënt een zogenaamde ‘verdienwoning’ toegewezen. Hierbij verleende de verpleegkundige als zijn persoonlijke begeleider nazorg aan de cliënt gedurende een periode van zes weken, waarin zij praktische zaken voor hem regelde met het oog op zijn verdere re-integratie in de maatschappij. In deze periode zag de verpleegkundige de cliënt ongeveer één keer per week een uur. Daarnaast was er telefonisch één keer per week contact. De nazorg eindigde op 14 februari 2018. Op 27 februari 2018 heeft de verpleegkundige haar laatste aantekening gemaakt in het dossier van de cliënt. Hij werd daarna ambulant begeleid en behandeld door een forensisch assertive community treatment team (ForACT).

3.4 De cliënt bleef in de periode daarna nog één keer in de week naar de instelling komen vanwege zijn werkzaamheden in het activiteitencentrum. Hij kwam dan ook naar de afdeling voor een praatje, onder andere met de verpleegkundige. Begin 2019 kwam de cliënt weer bij de instelling langs, waarna een wat langer gesprek met de verpleegkundige volgde. De cliënt heeft haar toen als bedankje uitgenodigd bij hem thuis. Tijdens dit huisbezoek op 6 januari 2019 vond voor de eerste keer seksueel contact plaats.

3.5 Eind 2019 heeft de verpleegkundige met de cliënt contact opgenomen voor het maken van een kast bij haar thuis. Na de plaatsing daarvan door de cliënt werd het contact intensiever en meer persoonlijk. Vanaf februari 2020 zagen de verpleegkundige en de cliënt elkaar ongeveer één keer per twee weken in zijn huis. De relatie is in september 2020 beëindigd.


3.6 In februari 2021 heeft de cliënt de instelling op de hoogte gebracht van de (inmiddels verbroken) relatie met de verpleegkundige. De cliënt heeft hierbij video-opnames van het eerste seksuele contact op 6 januari 2019 aan de instelling overhandigd. De instelling heeft hierop een onderzoek ingesteld. Na afronding van dit onderzoek heeft de instelling in maart 2021 de verpleegkundige ontslag op staande voet aangezegd. In een door de verpleegkundige aangespannen procedure bij de kantonrechter is dit ontslag in stand gebleven. De verpleegkundige kreeg van de instelling ook een contactverbod met de cliënt opgelegd.

3.7 Op 22 maart 2021 ontving de inspectie twee verplichte meldingen van de instelling over de verpleegkundige, te weten een melding over geweld in de zorgrelatie en een melding over ontslag wegens disfunctioneren. Naar aanleiding van deze meldingen heeft de inspectie een onderzoek ingesteld. In dat kader heeft de inspectie een gesprek gevoerd met de verpleegkundige. Op 24 november 2021 heeft de inspectie een definitief rapport uitgebracht. De inspectie concludeert in dit rapport onder meer: “De zorgverlener heeft niet gehandeld volgens de professionele standaard, op basis van bovenstaand is sprake van een ernstige normoverschrijding. De afhankelijkheidsrelatie kan door dergelijk grensoverschrijdend gedrag zeer nadelige consequenties voor de cliënt, andere cliënten en de instelling hebben. In dit geval heeft de cliënt ook negatieve gevolgen ondervonden van de relatie met de zorgverlener. Het einde van de relatie heeft de cliënt kennelijk niet goed kunnen verwerken, de cliënt is de zorgverlener gaan bedreigen en stalken. De zorgverlener heeft hierop aangifte gedaan en als gevolg daarvan is de cliënt in hechtenis genomen. Deze situatie is ook heel belastend voor de zorgverlener (geweest).” Volgens het inspectierapport is de verpleegkundige sinds mei 2021 in therapie bij een psycho-sociaal therapeut, tevens verpleegkundige, systeemtherapeut en seksuoloog. Ook vermeldt het rapport dat de verpleegkundige in mei 2021 bij een instelling voor verslavingszorg is gaan werken, waar zij niet heeft kenbaar gemaakt dat er een inspectieonderzoek tegen haar liep. Toen dit uitkwam, heeft de betreffende instelling de arbeidsovereenkomst met de verpleegkundige beëindigd.


4. Wat houdt de klacht in?
4.1 De inspectie verwijt de verpleegkundige dat zij langdurig en in ernstige mate in strijd heeft gehandeld met de professionele normen en grenzen door een persoonlijke en seksuele relatie aan te gaan met een cliënt, terwijl hij nog onder behandeling was van de instelling. De verpleegkundige heeft de vereiste afkoelingsperiode niet in acht genomen.

4.2 Met het aangaan van een intieme relatie met de cliënt en het niet communiceren hierover binnen de instelling heeft de verpleegkundige gehandeld in strijd met de geldende beroepsnormen. Meer specifiek gaat het om de volgende normen: artikel 2.12 van de Beroepscode voor Verpleegkundigen en verzorgenden, de notitie ‘Relatie tussen hulpverlener en (ex)patiënt’ (GGZ Nederland 2009), de Gedragscode van de instelling (oktober 2016), het Protocol seksueel misbruik en ongewenste intimiteiten van de instelling (juli 2014) en de Brochure ‘Het mag niet, het mag nooit: seksuele intimidatie door hulpverleners in de gezondheidszorg’ (IGJ 2016).

4.3 De verpleegkundige kende de gedragscodes over het aangaan van een relatie met een (ex-)cliënt, maar handelde er niet naar. Zij interpreteerde deze naar eigen inzicht zonder hierover met anderen te spreken en deelde de gebeurtenissen niet met haar leidinggevende. Pas nadat de relatie uit de hand liep, kwam bij de verpleegkundige het inzicht en werd zij zich bewust van de kwetsbaarheid van de cliënt. De inspectie is van mening dat het zelfinzicht ten tijde van het bestaan van de relatie zeer beperkt was, maar ten tijde van het inspectieonderzoek wel is toegenomen. Alhoewel het lerend vermogen in aanvang van de gebeurtenissen volgens de inspectie beperkt was, is dit dus ten goede gekeerd. De verpleegkundige heeft excuses aangeboden aan de cliënt en aan de instelling. Ter zitting heeft de inspectie toegelicht dat de verpleegkundige heeft meegewerkt aan het inspectieonderzoek en zich toetsbaar en transparant heeft opgesteld. Ten tijde van het indienen van de klacht was de intensieve therapie van de verpleegkundige nog niet gestart. Inmiddels is de therapie wel gestart, maar nog niet afgerond, en de effecten daarvan zijn nog niet duidelijk. Daarmee bestaat volgens de inspectie nog wel enig risico op grensoverschrijdend gedrag. De inspectie verzoekt het college de klacht gegrond te verklaren, een passende maatregel op te leggen en de eindbeslissing voor (anonieme) publicatie aan te bieden.


5. Wat heeft de verpleegkundige op de klacht geantwoord?
5.1 De verpleegkundige heeft erkend de regels van de instelling te hebben geschonden door van begin 2019 tot september 2020 een (seksuele) relatie met de cliënt te onderhouden. De verpleegkundige neemt hiervoor haar verantwoordelijkheid. Zij voert aan dat zij alleen in het zes weken durende nazorgtraject de persoonlijk begeleider van de cliënt is geweest en dat de relatie met de cliënt is begonnen vijf weken voor het einde van de termijn van een jaar, die in het Protocol seksueel misbruik en ongewenste intimiteiten van de instelling als afkoelingsperiode wordt genoemd.

5.2 Sinds mei 2021 is de verpleegkundige in therapie. Door de gesprekken met haar therapeut en de behandeling snapt zij nu veel beter waarom er sprake moet zijn van een afkoelingsperiode, en wat zij fout heeft gedaan. Zij heeft destijds geen afhankelijkheids-relatie met klager ervaren, maar realiseert zich nu wel dat er geen sprake was van een gelijkwaardige verhouding. Begin 2022 is de verpleegkundige gestart met een intensieve individuele therapie. Ter zitting heeft de verpleegkundige toegelicht dat de therapie is toegespitst op haar persoonlijke leven en dat er een koppeling wordt gemaakt met de werkomgeving. Zij werkt eraan om haar grenzen beter te leren kennen en te bewaken en afstand/nabijheid op professionele wijze te integreren in haar werk en privéleven.

5.3 Na de afronding van het inspectieonderzoek is de verpleegkundige gaan werken in de ouderenzorg in een verpleeghuis. Zij heeft, mede in verband met haar privésituatie, gekozen voor regelmaat en continuïteit op een werkplek waarin afstand en nabijheid op een andere manier wordt vormgegeven en waar van het opbouwen van een (te persoonlijke) band geen sprake is. Zij heeft bij binnenkomst in het verpleeghuis haar manager ingelicht over deze tuchtzaak. 5.4 De verpleegkundige erkent de professionele grenzen te hebben overschreden en zij heeft daarover haar spijt betuigd. Zij is al vijftien maanden bezig met de verwerking en de gevolgen van alle pijn, verlies en verdriet dat het contact dat zij is aangegaan met klager en de verbreking van de relatie uiteindelijk heeft veroorzaakt (ontslag, stalking en bedreiging door de cliënt, PTSS, scheiding, financiële gevolgen en verlies van contacten). Zij heeft een harde les geleerd en zal en wil dit nooit meer doen en meemaken. Zij hoopt ooit weer als verpleegkundige in de forensische zorg aan de slag te kunnen gaan.


5.5 Ter zitting heeft de verpleegkundige nog opgemerkt dat zij het betreurt dat er tijdens haar opleiding tot verpleegkundige en ook op de werkvloer in de instelling weinig aandacht is besteed aan de situatie dat een zorgverlener gevoelens krijgt voor een patiënt/cliënt. Dit zou beter bespreekbaar kunnen worden gemaakt, zodat duidelijk is wat een zorgverlener moet doen als het hem/haar overkomt en hij of zij het ook meteen durft te bespreken met collega’s. De manier waarop binnen de instelling wordt gesproken over medewerkers die een relatie met een cliënt zijn aangegaan nodigt niet uit tot openheid over een dergelijke situatie.


6. Wat is het oordeel van het college?
6.1 Het college overweegt dat de verpleegkundige het aan haar verweten grensoverschrijdende gedrag jegens de cliënt heeft erkend. Over het begin van het ontstaan van de persoonlijke relatie verschillen de verpleegkundige en de cliënt van mening. Volgens de verpleegkundige begon de relatie bij het huisbezoek in januari 2019. De cliënt vindt, zo vermeldt het inspectierapport, dat de relatie al begin oktober 2017 begon, omdat de verpleegkundige toen al duidelijke signalen van affectie liet zien en zij in het najaar van 2018 tijdens een boswandeling zouden hebben gezoend. Nu de cliënt en de verpleegkundige het hier niet over eens zijn, kan het college alleen vaststellen dat er in ieder geval op 6 januari 2019 seksueel contact heeft plaatsgevonden en er vervolgens van februari 2020 tot 20 september 2020 intensief persoonlijk en seksueel contact is geweest.


6.2 Het Protocol seksueel misbruik en ongewenste intimiteiten van de instelling van juli 2014 noemt als afkoelingsperiode voor het aangaan van een relatie of seksueel contact met een voormalige cliënt een periode van een jaar na het einde van de behandelrelatie, terwijl de Gedragscode van de instelling van oktober 2016 spreekt over een periode van tenminste twee jaar. Het college is met de inspectie van oordeel dat het begin van de afkoelingsperiode niet ligt bij de beëindiging van de persoonlijke behandelrelatie, maar bij de beëindiging van de behandelrelatie met de instelling waarvoor de zorgverlener werkt. Zolang een cliënt nog in behandeling is bij collega’s van die instelling, bestaat er een afhankelijkheidsrelatie tussen die collega’s en de cliënt. Die afhankelijkheid kan niet los worden gezien van de positie van de cliënt ten opzichte van de bij dezelfde instelling werkzame zorgverlener. Vast staat dat de verpleegkundige de relatie is aangegaan terwijl de cliënt nog ambulante zorg ontving van de instelling. De relatie is bovendien gestart vóór er een vol jaar was verstreken na de beëindiging van de persoonlijke behandelrelatie. De verpleegkundige heeft dus geen toereikende afkoelingsperiode in acht genomen. Zij heeft, in strijd met de gedragsregels, van de relatie ook geen melding gemaakt bij de instelling.

De conclusie
6.3 De conclusie is dat de verpleegkundige heeft gehandeld in strijd met de zorg die zij ingevolge artikel 47 lid 1 van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg jegens de cliënt had behoren te betrachten. De klacht is dan ook gegrond.

De maatregel
6.4 Voor de veiligheid en het welzijn van cliënten/patiënten is het noodzakelijk dat een zorgverlener de professionele grenzen van de beroepsgroep respecteert en in acht neemt. Dit geldt in het bijzonder voor een verpleegkundige die werkzaam is in de geestelijke gezondheidszorg – en in dit geval in een forensisch-psychiatrische instelling –, vanwege de verhoogde kwetsbaarheid van de aan haar zorg toevertrouwde cliënten. De ernst van de verweten gedragingen rechtvaardigt als uitgangspunt, vanwege het gevaar voor cliënten en de nadelige gevolgen voor de cliënt in dit concrete geval, een maatregel die een beroepsbeperking meebrengt, zoals een schorsing.

6.5 In het voordeel van de verpleegkundige weegt mee dat zij inzicht heeft getoond en maatregelen heeft genomen om herhaling te voorkomen. Zo ging de verpleegkundige er eerst, ten onrechte, vanuit dat de relatie gelijkwaardig was. Door het volgen van therapie is zij tot het inzicht gekomen dat dit niet het geval is en heeft zij haar verantwoordelijkheid erkend. De verpleegkundige heeft inmiddels ook meer oog gekregen voor de schadelijke gevolgen voor de cliënt. De therapie die zij volgt richt zich mede op bewustwording van de professionele grenzen binnen een behandelrelatie en hoe te voorkomen dat deze grenzen worden overschreden. Ter zitting heeft zij blijk gegeven van het vermogen om op haar eigen handelen te reflecteren. Daarmee is het risico op herhaling al aanzienlijk verminderd.
Het college heeft verder vastgesteld dat de verpleegkundige heeft meegewerkt aan het inspectieonderzoek en zich uiteindelijk toetsbaar en transparant heeft opgesteld. Zij heeft naar eigen zeggen bij aanvang van haar huidige baan ook haar manager ingelicht.
Ook neemt het college in aanmerking dat de verpleegkundige is ontslagen en tot op heden veel last ondervindt van het gedrag van de cliënt na de verbreking van de relatie. Op grond van de door haar overgelegde stukken is aannemelijk dat de cliënt haar heeft gestalkt, bedreigd en mishandeld.

6.6 Bij deze feiten en omstandigheden past een schorsing van de bevoegdheid om de aan de inschrijving van de verpleegkundige in het BIG-register verbonden bevoegdheden uit te oefenen voor een periode van vier maanden, die niet zal worden uitgevoerd onder de voorwaarde dat de verpleegkundige in een proeftijd van twee jaar niet opnieuw tuchtrechtelijk verwijtbaar handelt. Door de cliënt zelf is ook een tuchtklacht ingediend tegen de verpleegkundige over het aangaan van de relatie met hem. Deze zaak (met nummer A2021/3794) is op dezelfde zitting afzonderlijk behandeld en daarin wordt vandaag ook uitspraak gedaan. Omdat het om hetzelfde feitencomplex gaat, zal het college in deze zaak – evenals in die andere zaak – de helft van de hiervoor genoemde duur van de schorsing opleggen.

6.7 Tot slot wil het college nog het volgende opmerken. Ter zitting is ter sprake gekomen – en onderkend door de inspectie – dat er aanwijzingen zijn dat op de werkvloer in de (geestelijke) gezondheidszorg niet altijd voldoende en structureel aandacht wordt besteed aan de vraag hoe om te gaan met het ontstaan van affectieve gevoelens voor een cliënt en aan de regels met betrekking tot het aangaan van een relatie met een cliënt en de afkoelingsperiode. De verspreiding van brochures, gedragsregels en interne protocollen via e-mail of interne digitale informatiesystemen is in het algemeen niet toereikend. Het is belangrijk dat deze punten ook in teambijeenkomsten of intervisiegroepen worden besproken met en tussen de medewerkers. Ook is het van belang dat medewerkers in een voorkomend geval met een reeds bij hen bekende vertrouwenspersoon kunnen spreken, zodat de drempel voor veilig melden wordt verlaagd. Daarmee kan waarschijnlijk veel leed bij zowel cliënten/patiënten als zorgverleners zelf voorkomen worden. Ter zitting heeft de inspectie meegedeeld dat er contact is met de raden van bestuur van een aantal grote GGZ-instellingen om de genoemde belangen voor het voetlicht te brengen. Het gaat daarbij om het creëren van een meer open cultuur in instellingen en aan het geven van meer scholing ten aanzien van preventie van (seksueel) grensoverschrijdend gedrag.

Publicatie
6.8 Om redenen, aan het algemeen belang ontleend, zal het college bepalen dat deze beslissing zonder vermelding van namen en andere persoonlijke gegevens wordt gepubliceerd zoals hierna vermeld. Dit algemene belang is erin gelegen dat zorgverleners en zorginstellingen mogelijk leerpunten kunnen ontlenen aan deze zaak.

7. De beslissing
Het college:
- verklaart de klacht gegrond;
- schorst de bevoegdheid van de verpleegkundige om de aan de inschrijving in het register verbonden bevoegdheden uit te oefenen voor de duur van twee maanden;
- beveelt dat deze maatregel niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij het college later anders mocht bepalen op grond dat de verpleegkundige voor het einde van een proeftijd van twee jaren zich schuldig heeft gemaakt aan enig handelen of nalaten in strijd met de goede zorg die zij als verpleegkundige behoort te betrachten of in strijd met hetgeen een behoorlijk beroepsbeoefenaar betaamt;
- bepaalt dat de proeftijd ingaat op de dag dat deze beslissing onherroepelijk is geworden;
- bepaalt dat deze beslissing, nadat deze onherroepelijk is geworden, zonder vermelding van namen en andere persoonlijke gegevens in de Nederlandse Staatscourant zal worden bekendgemaakt en ter publicatie zal worden aangeboden aan de tijdschriften Nursing en GGZ Vaktijdschrift.


Deze beslissing is gegeven door:
N.B. Verkleij, voorzitter,
R.E. van Hellemondt, lid-jurist,
P.A. Arnold, E.M. Vink-de Goeij en M. Houtlosser, leden-verpleegkundige,
bijgestaan door S.R.M.I. Roos-Bollen, secretaris,
en in het openbaar uitgesproken op 22 juni 2022 in aanwezigheid van de secretaris.
secretaris voorzitter