ECLI:NL:TGZRAMS:2022:53 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Amsterdam D2021/3022

ECLI: ECLI:NL:TGZRAMS:2022:53
Datum uitspraak: 04-05-2022
Datum publicatie: 18-05-2022
Zaaknummer(s): D2021/3022
Onderwerp: Onjuiste verklaring of rapport
Beslissingen: Ongegrond, kennelijk ongegrond
Inhoudsindicatie: Kennelijk ongegronde klacht tegen een orthopedisch chirurg. De orthopedisch chirurg heeft een deskundigenonderzoek uitgevoerd en rapport naar aanleiding van een verkeersongeval van de zoon van klager. Het is niet gebleken dat dit onderzoek niet onafhankelijk, ondeskundig of incompleet is uitgevoerd. Een nieuwe MRI-scan maken was niet nodig of zinvol. De conclusie van het onderzoek worden gedragen door de bevindingen in het rapport. De overige klachtonderdelen zijn ook ongegrond. Klacht kennelijk ongegrond verklaard.

REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG

AMSTERDAM

Beslissing van 4 mei 2022 naar aanleiding van de klacht van:

A,

wonende te B,

klager,

gemachtigde: C (vader van klager),

tegen

D,

orrthopedisch chirurg,

werkzaam te E,

verweerder,

gemachtigde: mr. M.C. Hazenberg, werkzaam te Utrecht.

1. De procedure

Het verloop van de procedure blijkt uit:

  • het klaagschrift met de bijlagen, ontvangen op 18 juni 2021;
  • het verweerschrift met de bijlagen;
  • de e-mail van 9 oktober 2021 van de gemachtigde van klager;
  • de e-mail met bijlage van 11 oktober 2021 van de gemachtigde van klager;
  • het proces-verbaal van het op 30 november 2021 gehouden mondelinge vooronderzoek;
  • de brief van 22 december 2021, binnengekomen op 28 december 2021, van de gemachtigde van klager;
  • de brief van 17 januari 2022 met bijlagen, binnengekomen op 19 januari 2022, van de gemachtigde van klager;
  • de brief van 4 februari 2022 met bijlagen, binnengekomen op 10 februari 2022, van de gemachtigde van klager.

Het college heeft de klacht op basis van de stukken beoordeeld.

Waar gaat de zaak over?

1. Klager, geboren in 1997, heeft op 4 mei 2015 met zijn scooter een aanrijding gehad met een auto. De huisarts heeft klager doorgestuurd naar het ziekenhuis voor onderzoek. Op de in het ziekenhuis gemaakte röntgenfoto’s van nek, rug, ribben en knie waren geen afwijkingen te zien. Klager is voor verschillende klachten behandeld door onder andere de fysiotherapeut en de neuroloog. Desondanks heeft klager klachten gehouden aan zijn nek, hoofd, rechterschouder en rechterknie.
 

2. Op 14 januari 2021 heeft verweerder in opdracht van F een deskundigenonderzoek uitgevoerd bij klager om de mate van invaliditeit als gevolg van het ongeval vast te stellen. Dit gebeurde op gezamenlijk verzoek van het door klager ingeschakelde medische adviesbureau en van de verzekeraar van de bij de aanrijding betrokken automobilist. Op 5 februari 2021 is het conceptrapport naar klager gestuurd.
 

4. Klager heeft in maart 2021 gebruik gemaakt van zijn blokkeringsrecht, omdat hij het met de inhoud van het conceptrapport niet eens is. Dat betekent dat F of verweerder geen rapport aan de verzekeraars heeft verzonden.
 

2. Wat houdt de klacht in?

Klager verwijt verweerder het volgende:

2. het onderzoek is niet onafhankelijk, en het is ondeskundig en incompleet uitgevoerd;

3. het feitencomplex en de diagnoses zijn veelal gebaseerd op aannames en hypotheses;

5. een eindsituatie-onderzoek moet zorgvuldig en vakkundig worden uitgevoerd, wat hier niet het geval is geweest. Verweerder heeft het letsel gebagatelliseerd en codetaal gebruikt in de rapportage.

3. Wat is het verweer?

Verweerder heeft de klacht bestreden. Het verweer wordt voor zover nodig hierna verder besproken.

4. Wat zijn de overwegingen van het college?

4.1 Het college komt tot de conclusie dat verweerder niet tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. Het college licht dat als volgt toe.

Welke criteria gelden bij de beoordeling?

4.2 Het is begrijpelijk dat de vader van klager zich veel zorgen maakt over de klachten van zijn zoon en diens toekomst.
 

4.3 Het college moet beoordelen of het deskundigenadvies van verweerder voldoet aan de daaraan te stellen eisen. Dat is een zakelijke beoordeling. Daarbij dient het college de volgende criteria in aanmerking te nemen:

4. Het adviesrapport vermeldt de feiten, omstandigheden en bevindingen waarop het berust;

5. In het rapport wordt een geschikte methode van onderzoek gebruikt om de voorgelegde vraagstelling te beantwoorden;

7. In het rapport wordt op inzichtelijke en consistente wijze uiteengezet op welke gronden de conclusies van het rapport steunen;

10. Het rapport vermeldt de bronnen waarop het berust, met vermelding van de gebruikte literatuur en de geconsulteerde personen;

14. De rapporteur blijft binnen de grenzen van zijn deskundigheid.

14.4 Wat het door verweerder verrichte onderzoek betreft toetst het college of dit aan de bovengenoemde eisen van vakkundigheid en zorgvuldigheid voldoet. Ten aanzien van de conclusies van de rapportage beoordeelt het college of verdedigbaar is dat de deskundige op basis van de in het rapport genoemde bevindingen tot die conclusies is gekomen.

Beoordeling van de rapportage

14.5 Het college zal de klachtonderdelen gezamenlijk behandelen.
Uit de rapportage blijkt dat verweerder zijn conceptrapport heeft opgesteld op verzoek van de aan weerszijden bij de schadeafwikkeling betrokken partijen. Het college ziet in de rapportage geen aanwijzingen voor een onvoldoende onafhankelijke opstelling van verweerder. Alle beschikbare informatie is volledig, zakelijk en neutraal weergegeven. Verweerder heeft de hem verstrekte medische informatie bestudeerd en daarnaast een eigen onderzoek verricht. De bevindingen worden uitgebreid beschreven. Het eigen onderzoek door verweerder heeft, naast het afnemen van de anamnese (het eigen verhaal van klager), bestaan uit een volledig lichamelijk onderzoek en nieuwe röntgendiagnostiek van de schouder. Er is dan ook geen sprake van aannames en hypotheses. Verweerder heeft het onderzoek naar het oordeel van het college deskundig en compleet uitgevoerd. Verweerder heeft geen nieuwe MRI laten maken, maar dat was ook niet nodig of zinvol, omdat de laatste MRI geen afwijkingen liet zien die een gevolg van het ongeval konden zijn. Het ligt dan niet voor de hand dat op een volgende MRI alsnog ongevalsgevolgen zichtbaar zouden kunnen zijn.

14.6 De conclusies van verweerder zijn gebaseerd op het door hem verrichte onderzoek en worden gedragen door de bevindingen die hij in het rapport beschrijft. De klachten die klager tijdens de anamnese omschreef en tijdens het lichamelijk onderzoek ondervond, zijn door verweerder genoteerd en serieus genomen. Het rapport voldoet aan de eisen die aan dergelijke rapportages worden gesteld. Het verwijt van klager dat verweerder het schouderletsel zou hebben doodgezwegen of gebagatelliseerd kan het college niet onderschrijven. Het rapport vermeldt dat klager bij het ongeval onder andere een contusie van de rechterschouder heeft opgelopen (bladzijde 16 en 17), dat de klachten aan die schouder bestaan uit pijn en verminderde belastbaarheid (bladzijde 16) en dat aannemelijk is dat klager direct klachten had van de rechterschouder, gezien het feit dat hij op de rechterschouder en rechterzij is gevallen (bladzijde 18). Verder vermeldt verweerder als bevindingen bij het lichamelijk onderzoek: “De rechterschouder laat een normale functie zien. Er is een klikje, dat niet geduid kan worden. Er is geen sprake van instabiliteit of cuffpathologie of een luxerende bicepspees. Er is een evident te kort aan kracht, hetgeen wellicht de verminderde belastbaarheid verklaart. Het MRI-artrogram laat een minieme afwijking zien aan de onderzijde van de supraspinatuspees, welke afwijking niet veroorzaakt kan zijn door het trauma.” Verweerder heeft geconcludeerd dat de prognose van de schouderklachten goed is en dat, als er gericht wordt ingezet op het verbeteren van de kracht, de schouder weer volledig belastbaar en bruikbaar zou moeten kunnen zijn. Met betrekking tot de knieklachten van klager heeft verweerder aanvullend onderzoek geadviseerd en – voor zover daaruit geen meniscusletsel zou blijken – als conclusie opgeschreven dat de 1+ voorstekruisbandinstabiliteit te gering is om daarvan langdurig beperkingen te houden, zodat ook daar verbetering te verwachten is. Dat betekent dat er volgens verweerder nog geen sprake is van een eindsituatie. Niet gebleken is dat verweerder heeft geweten dat klager ten tijde van het onderzoek de schouder reeds vier jaar aan het trainen was geweest. Het kan hem dan ook niet worden aangerekend dat hij daarmee in zijn conceptrapport geen rekening heeft gehouden. De conclusies passen bij de beschreven bevindingen.
 

14.7 De door klager overgelegde brief van de behandelend orthopedisch chirurg G van 13 september 2021 geeft het college geen aanleiding om anders te oordelen. In deze brief schrijft G dat aanvullend een MRI is verricht waarbij (er staat een, maar het naar het college begrijpt:) geen duidelijke afwijkingen werden gezien. Op een echo zou bij dynamisch onderzoek wel sprake zijn geweest van afwijkingen. G heeft klager doorverwezen naar een bewegingsanalyticus, die verminderde stabilisatie constateerde. Dat betekent echter niet zonder meer dat het feit dat verweerder ongeveer een halfjaar eerder geen verminderde stabiliteit had vastgesteld, tuchtrechtelijk verwijtbaar is. Klager is volgens de brief van 13 september 2021 vervolgens doorverwezen naar een gespecialiseerde fysiotherapeut. Dit is ook wat verweerder voor ogen had. Bovendien blijkt niet dat G heeft beoordeeld in hoeverre de geconstateerde afwijkingen het gevolg waren van het ongeval. Dit is ook niet de taak van een behandelend arts.

14.8 Het college voegt hier nog aan toe dat klager geïnformeerd is over het inzage-, correctie- en blokkeringsrecht. Doordat klager de conceptrapportage heeft geblokkeerd, kon verweerder niet meer toekomen aan een mogelijke aanpassing van eventuele feitelijke onjuistheden en evenmin aan een bespreking van de rapportage met de medisch adviseurs van beide opdrachtgevers. De door klager bedoelde codetaal heeft betrekking op een zinsnede in het rapport uit een samenvatting van een brief van 9 februari 2017 van de hiervoor genoemde orthopedisch chirurg G. Die samenvatting luidt, voor zover hier van belang: “Hierin worden klachten van de rechterschouder beschreven. Fysiotherapie had geen effect. Injecties en eerdere ok ook niet (??, WJW). Naar het oordeel van het college kan uit deze vraagtekens en de initialen van verweerder worden afgeleid dat hij hiermee heeft willen aangeven dat hem niet duidelijk was op welke operatie hier wordt gedoeld, omdat noch uit de anamnese, noch uit de andere stukken naar voren was gekomen dat klager aan zijn schouder zou zijn geopereerd.
 

14.9 Klager heeft in het klaagschrift nog de wens uitgesproken tot mediation en een nieuwe onafhankelijke expertise. Het college heeft niet de bevoegdheid hierover beslissingen te nemen.

14.10 Verder is verweerder er bij het mondelinge vooronderzoek van uitgegaan dat deblokkering van het rapport alsnog mogelijk was. Zijn opdrachtgever, F, heeft klager daarna echter schriftelijk bericht dat met de uitoefening van het blokkeringsrecht de opdracht aan verweerder is geëindigd en dat alleen na een nieuwe gezamenlijke opdracht van de beide betrokken partijen weer werkzaamheden kunnen worden verricht en kosten gemaakt. Voor zover klager in zijn brief van 4 februari 2022 heeft willen klagen over deze achteraf onjuiste mededelingen van verweerder bij het mondelinge vooronderzoek, is deze klacht gelet op het stadium van de procedure te laat ingediend. Overigens zou de onjuiste veronderstelling van verweerder, die kennelijk gebaseerd was op onbekendheid met de juridische situatie, geen tuchtrechtelijk verwijt rechtvaardigen.

Conclusie

14.11 De conclusie uit het voorgaande is dat de klacht in al haar onderdelen kennelijk ongegrond is.

5. De beslissing

De klacht is kennelijk ongegrond.

Deze beslissing is gegeven door N.B. Verkleij, voorzitter, A.M.J.S. Vervest en T.S. Oei,
leden-beroepsgenoten, bijgestaan door N.A.M. Sinjorgo, secretaris.

secretaris                                                                                           voorzitter