ECLI:NL:TGZRAMS:2022:177 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Amsterdam A2022/4030
ECLI: | ECLI:NL:TGZRAMS:2022:177 |
---|---|
Datum uitspraak: | 06-12-2022 |
Datum publicatie: | 06-12-2022 |
Zaaknummer(s): | A2022/4030 |
Onderwerp: | Overige klachten |
Beslissingen: | Ongegrond, kennelijk ongegrond |
Inhoudsindicatie: | Kennelijk ongegronde klacht tegen een neuroloog. Klager brengt naar voren dat hij ernstige functionele hersenklachten heeft. Hij verwijt de neuroloog dat er geen onderzoek (een SPECT-scan) is gedaan om hem te genezen van zijn hersenklachten en dat de behandeling is stopgezet. Naar het oordeel van het college heeft de neuroloog op juiste gronden besloten om geen verdere scans te maken, gelet op de uitkomsten van de eerder bij klager verrichte PET- en MRI-scan. Er bestond geen indicatie voor verder onderzoek. Dit heeft de neuroloog ook uitgelegd aan klager. Uit de stukken blijkt verder dat de neuroloog klager heeft uitgelegd dat de afdeling neurologie van het ziekenhuis niet over de expertise beschikte om de klachten van klager verder te kunnen beoordelen. Daarom heeft hij klager – mede op diens verzoek – verwezen naar een ander ziekenhuis, waarmee er een eind kwam aan de behandelrelatie tussen de neuroloog en klager. Dat acht het college een juiste handelswijze. Klacht kennelijk ongegrond verklaard. |
REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG
AMSTERDAM
Beslissing in raadkamer van 6 december 2022 naar aanleiding van de klacht van:
A,
destijds wonende te B,
klager,
tegen
C,
neuroloog, werkzaam te D,
verweerder, hierna ook: de neuroloog,
gemachtigde: mr. O.L. Nunes, werkzaam te Utrecht.
1. De procedure
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het klaagschrift, ontvangen op 10 maart 2022;
- het aanvullende klaagschrift met de bijlagen;
- het verweerschrift met de bijlagen.
De partijen hebben de gelegenheid gekregen om onder leiding van een secretaris van
het college in
gesprek te gaan (mondeling vooronderzoek). Daarvan hebben zij geen gebruik gemaakt.
Het college
heeft de klacht op basis van de stukken beoordeeld.
2. Waar gaat de zaak over?
2.1 Klager, geboren in 1997, is door een huisarts (niet zijn eigen huisarts) op
22 december 2021 verwezen naar de polikliniek neurologie van E, (hierna: het ziekenhuis)
voor een
second opinion ten aanzien van diverse klachten. De neuroloog heeft klager op 31 december
2021
tijdens het poliklinisch spreekuur gezien.
2.2 Na het consult bleef klager contact zoeken met de polikliniek neurologie van
het ziekenhuis
via telefoon en e-mail. Op 14 januari 2022 heeft de neuroloog klager telefonisch toegelicht
dat
zijn klachten vanuit neurologisch onderzoek niet konden worden verklaard en dat er
geen indicatie
was voor (nog) een MRI- of een PET-scan of voor een SPECT-scan. Op verzoek van klager
heeft de
neuroloog hem op 17 januari 2022 verwezen naar F, voor een
third opinion (zie daarvoor de zaak A2022/4031).
2.3 Klager brengt naar voren dat hij ernstige functionele hersenklachten heeft,
die zijn ontstaan
door veelvuldig gebruik van harddrugs en intensief bodybuilden en kickboksen. Hij
ervaart krakende
geluiden in zijn hoofd en eerder ook tikkende geluiden. Omdat hij daarvan nog niet
is hersteld,
heeft hij ook suïcidale gedachten. Volgens klager hebben deze klachten een neurologische
oorzaak,
die alleen maar zichtbaar kan zijn op een SPECT-scan. Klager wil dat een SPECT-scan
wordt gemaakt
om de perfusiedruk te meten, zodat kan worden vastgesteld dat er een zuurstoftekort
is in zijn
brein, dat de klachten veroorzaakt. Hij verwijt de neuroloog dat er – ondanks de belofte
daartoe –
geen onderzoek (een SPECT-scan) is gedaan om hem te genezen van zijn hersenklachten.
Daarnaast
verwijt hij de neuroloog dat de behandeling is stopgezet, toen een verwijzing naar
het F, niets had
opgeleverd.
2.4 De neuroloog heeft in zijn verweerschrift toegelicht dat hij klager tijdens
het consult van
31 december 2021 goed heeft uitgevraagd en daarnaast kennis heeft genomen van eerdere
onderzoeksbevindingen. Klager is vanwege zijn klachten eerder beoordeeld in het G,
waar in 2018 een
MRI-scan van de schedel en in 2020 een PET-scan van de hersenen is gemaakt. Daarbij
zijn geen
afwijkingen vastgesteld. De neuroloog heeft overleg gevoerd met de nucleair geneeskundige
van G,
alsmede met twee nucleair geneeskundigen en een neuroradioloog van zijn eigen ziekenhuis.
Eén van
de nucleair geneeskundigen, tevens hoogleraar nucleaire geneeskunde, heeft de beelden
van de
PET-scan opnieuw beoordeeld, de neuroloog en de neuroradioloog hebben de MRI-beelden
opnieuw
bekeken. Zij constateerden geen afwijkingen. De hoogleraar nucleaire geneeskunde gaf
te kennen dat
hij een PET-scan superieur acht aan een SPECT-scan, op grond waarvan een PET-scan
als maat van
metabolisme ook een goede test vormt voor perfusie van het brein. De neuroloog betwist
dat hij
klager een onderzoek heeft beloofd. Hij heeft geen behandeling ingezet en dus ook
geen behandeling
stopgezet.
3. Wat zijn de overwegingen van het college?
3.1 Het college komt tot het oordeel dat de neuroloog niet tuchtrechtelijk verwijtbaar
heeft
gehandeld. Het college licht dat als volgt toe.
Welke criteria gelden bij de beoordeling?
3.2 De vraag is of de neuroloog heeft gehandeld zoals van hem verwacht mocht
worden. De norm daarvoor is een ‘redelijk bekwame en redelijk handelende’ neuroloog.
Bij de
beoordeling wordt rekening gehouden met de voor de neuroloog geldende beroepsnormen
en de wetenschappelijke inzichten ten tijde van het handelen.
De neuroloog heeft gehandeld zoals van hem verwacht mocht worden
3.3 De neuroloog heeft gemotiveerd weersproken dat hij klager een onderzoek, dan
wel een
SPECT-scan heeft beloofd. Dit kan ook niet worden afgeleid uit de stukken. In zoverre
is sprake van
het ene woord tegen het andere. Wel valt uit het dossier op te maken dat de neuroloog
zorgvuldig
aandacht heeft besteed aan en onderzoek heeft gedaan naar de klachten van klager.
Naar het oordeel
van het college heeft de neuroloog op juiste gronden
besloten om geen verdere scans te maken, gelet op de uitkomsten van de eerder bij
klager verrichte PET- en MRI-scan. Er bestond geen indicatie voor verder onderzoek.
Dit heeft de neuroloog
ook uitgelegd aan klager. Om klager zo goed mogelijk te kunnen helpen, heeft de neuroloog
bovendien
overleg gevoerd met collega’s binnen en buiten het ziekenhuis en zich zelf verder
verdiept in de
materie rondom de klachten van klager. In lijn met eerder advies van de verwijzende
huisarts heeft
de neuroloog klager geadviseerd om een psychiater te
raadplegen.
3.4 Uit de stukken blijkt verder dat de neuroloog klager heeft uitgelegd dat de
afdeling
neurologie van het ziekenhuis niet over de expertise beschikte om de klachten van
klager verder te
kunnen beoordelen. Daarom heeft hij klager – mede op diens verzoek – verwezen naar
F, waarmee er
een eind kwam aan de behandelrelatie tussen de neuroloog en klager. Dat acht het college
een juiste
handelswijze. Gelet op wat hiervoor is overwogen, kan het college dan ook niet vaststellen
dat de
neuroloog verwijtbaar zou hebben gehandeld jegens
klager.
Conclusie
3.5 De conclusie is dat de klacht kennelijk ongegrond is.
4. De beslissing
De klacht is kennelijk ongegrond.
Deze beslissing is gegeven door N.B. Verkleij, voorzitter, E.M. Deen, lid-jurist,
J.A. Carpay,
R.H. Boerman en M.V. Huisman, leden-beroepsgenoten, bijgestaan door R.C. Kruit,
secretaris.