ECLI:NL:TGZCTG:2022:194 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag C2022/1286

ECLI: ECLI:NL:TGZCTG:2022:194
Datum uitspraak: 28-11-2022
Datum publicatie: 30-11-2022
Zaaknummer(s): C2022/1286
Onderwerp: Overige klachten
Beslissingen: Ongegrond/afwijzing
Inhoudsindicatie: Klacht tegen psychiater/psychotherapeut. Klager en verweerster waren destijds collega’s bij een stichting die geestelijke gezondheidszorg verleent. Verweerster heeft na dossieronderzoek in het kader van de klokkenluidersregeling een melding gedaan bij de stichting over de dossiervoering en het declaratiegedrag van klager. Klager verwijt verweerster in deze tuchtzaak dat zij onbevoegd medische dossiers heeft ingezien van cliënten met wie zij geen behandelrelatie had, dat zij geen toestemming heeft gevraagd aan klager – de behandelverantwoordelijke – om de dossiers in te zien en dat zij heeft geweigerd in gesprek te gaan met klager over de melding. Het Regionaal Tuchtcollege heeft bij een voorzittersbeslissing de klacht kennelijk niet-ontvankelijk verklaard. Het Centraal Tuchtcollege verwerpt het door klager ingestelde beroep.

C E N T R A A L  T U C H T C O L L E G E
voor de Gezondheidszorg
Beslissing in de zaak onder nummer C2022/1286 van:
A., wonende te B., appellant, klager in eerste aanleg,
tegen
C., psychiater en psychotherapeut, werkzaam te D., verweerster in beide instanties, gemachtigde: mr. H.C. Tonino.
1.    Verloop van de procedure
A. - hierna klager - heeft op 1 november 2021 bij het Regionaal Tuchtcollege te Amsterdam tegen C. - hierna verweerster - een klacht ingediend. Bij voorzitters-beslissing van 22 maart 2022, onder nummer A2021/3598, is de klacht kennelijk niet-ontvankelijk verklaard. Klager is van die beslissing tijdig in beroep gekomen. Verweerster heeft een verweerschrift in beroep ingediend. Nadien heeft klager nog enkele stukken in het geding gebracht. 
De zaak is in beroep behandeld ter openbare terechtzitting van het Centraal Tuchtcollege van 28 november 2022, waar zijn verschenen klager en verweerster, laatstgenoemde bijgestaan door mr. H.C. Tonino. De zaak is over en weer toegelicht. Klager en mr. Tonino hebben dat gedaan aan de hand van spreekaantekeningen die zij aan het Centraal Tuchtcollege hebben overgelegd.
Na afloop van de mondelinge behandeling op 28 november 2022 heeft het Centraal Tuchtcollege, na beraadslaging in raadkamer, in het openbaar mondeling uitspraak gedaan. Hetgeen hierna volgt is een schriftelijke uitwerking van die uitspraak. 
2.    Beslissing in eerste aanleg
De voorzitter van het Regionaal Tuchtcollege heeft aan de beslissing het volgende ten grondslag gelegd.
“2.  DE OVERWEGINGEN
2.1    De voorzitter moet beoordelen of klager in zijn klacht kan worden ontvangen. De voorzitter is van oordeel dat de klacht kennelijk niet-ontvankelijk is. Voor die beslissing is het volgende van belang.
2.2 Klager en verweerster waren destijds beiden werkzaam bij een stichting die geestelijke gezondheidszorg verleent. Klager was naast collega ook de direct leidinggevende van verweerster. Op enig moment bleek verweerster uit het dossier van een cliënt van wie zij de regiebehandelaar was, dat de dossiervoering en het declaratiegedrag van klager niet in lijn waren met de bij de stichting geldende uitgangspunten. Daarop heeft zij verder dossieronderzoek gedaan. Op 24 maart 2021 heeft verweerster in het kader van de klokkenluidersregeling een melding gedaan bij de stichting over de dossiervoering en het declaratiegedrag van klager. De raad van bestuur van de stichting heeft een onderzoekscommissie opdracht gegeven de melding te onderzoeken. Bij dit onderzoek heeft de commissie – kort en zakelijk weergegeven – in 23% van de onderzochte behandelcontacten een onjuistheid geconstateerd. De agendavoering door klager was in 13% van de door de commissie onderzochte dossiers onjuist, in 9% van de onderzochte behandelcontacten ontbrak een rapportage in het EPD en bij twee cliënten zijn na het stopzetten van de behandeling in totaal vijf afspraken ten onrechte gedeclareerd. Van bewust handelen is de commissie niet gebleken, aldus het rapport van de commissie van 17 mei 2021. 
2.3 Klager verwijt verweerster dat zij met haar onderzoek onbevoegd medische dossiers heeft ingezien van cliënten met wie zij geen behandelrelatie had, dat zij geen toestemming heeft gevraagd aan klager – de behandelverantwoordelijke – om de dossiers in te zien en dat zij heeft geweigerd in gesprek te gaan met klager over de melding. Verweerster heeft zich primair op de niet-ontvankelijkheid van klager beroepen en subsidiair aangevoerd dat zij een deugdelijke reden had voor de inzage van de dossiers. Ten aanzien van het niet in gesprek gaan met klager heeft zij inhoudelijk verweer gevoerd en alsnog een gesprek aangeboden, bijvoorbeeld onder leiding van een mediator.
2.4 De voorzitter overweegt dat een klacht aanhangig kan worden gemaakt door een rechtstreeks belanghebbende (artikel 65 lid 1, aanhef en onder a, van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg). Het is vaste rechtspraak dat onder omstandigheden collega’s van zorgverleners ook als rechtstreeks belanghebbenden kunnen worden aangemerkt. In dat geval dient de klagende collega als professional wel een concreet eigen belang te hebben dat verband houdt met de individuele gezondheidszorg, zoals de bescherming van zijn behandelrelatie met een patiënt of het behoud van zijn professionele autonomie in de behandelrelatie. 
2.5 De vraag is dus of klager als collega een dergelijk concreet eigen belang heeft bij het indienen van de onderhavige tuchtklacht. De voorzitter is van oordeel dat hiervan niet is gebleken. Klager heeft hierover niets gesteld. Dat betekent dat de voorzitter niet kan vaststellen dat er een concreet aan de individuele gezondheidszorg gerelateerd eigen belang van klager is geschonden door de inzage. Verder is duidelijk dat klager de klacht op persoonlijke titel heeft ingediend en niet namens het bestuur van de stichting.
2.6 Wat betreft het klachtonderdeel dat verweerster heeft geweigerd in gesprek te treden met klager over de melding, geldt het volgende. Het tuchtrecht is erop gericht de kwaliteit van de gezondheidszorg te bevorderen en patiënten te beschermen tegen ondeskundig en onzorgvuldig handelen door zorgverleners. Het is niet bedoeld om conflicten tussen collega’s onderling te beoordelen. Dit kan slechts anders zijn als het handelen van de collega’s onderling een directe invloed heeft op de individuele gezondheidszorg en de klager – zoals hiervoor ook is overwogen – een concreet daarop terug te voeren eigen belang heeft om dit handelen tuchtrechtelijk te laten toetsen. Daartoe heeft klager ook wat betreft dit klachtonderdeel onvoldoende gesteld. 
2.7 Dat betekent dat de klachtonderdelen kennelijk niet-ontvankelijk zijn en niet inhoudelijk worden beoordeeld.”. 
3.    Beoordeling van het beroep
Procedure
3.1    Het Centraal Tuchtcollege heeft kennis genomen van de inhoud van de in eerste aanleg ingediende schriftelijke klacht van klager over het beroepsmatig handelen/nalaten van verweerster en het daarover in eerste aanleg door partijen gevoerde debat. Het door het Regionaal Tuchtcollege gevormde zaaksdossier is aan het Centraal Tuchtcollege gestuurd. In beroep is het debat door partijen schriftelijk nog een keer gevoerd, waarbij door ieder van hen standpunten zijn ingenomen naar aanleiding van de door de voorzitter van het Regionaal Tuchtcollege gegeven beschouwingen en beslissingen. Tijdens de mondelinge behandeling op 28 november 2022 is dat debat voortgezet. Die mondelinge behandeling beperkte zich tot de vraag of klager ontvankelijk is in zijn klacht.    
3.2    Klager kan zich niet vinden in de beslissing van de voorzitter van het Regionaal Tuchtcollege en heeft daartegen beroep ingesteld. Klager is van mening dat hij in beroep alsnog ontvankelijk moet worden verklaard in zijn klacht.  
3.3    Verweerster stelt zich op het standpunt dat klager terecht niet-ontvankelijk is verklaard in zijn klacht en dat het beroep van klager moet worden verworpen. 
Beoordeling
3.4    Een klacht kan aanhangig worden gemaakt door een rechtstreeks belanghebbende (artikel 65 lid 1, aanhef en onder a, van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg). Het is vaste rechtspraak dat onder omstandigheden collega’s van zorgverleners ook als rechtstreeks belanghebbenden kunnen worden aangemerkt. In dat geval dient de klagende collega als professional wel een concreet eigen belang te hebben dat verband houdt met de individuele gezondheidszorg. Dat klager in deze zaak een eigen belang heeft, is duidelijk. Naar het oordeel van het Centraal Tuchtcollege is echter niet aannemelijk geworden dat dat eigen belang verband houdt met de individuele gezondheidszorg. Klager heeft benadrukt dat het handelen van verweerster grote gevolgen voor hem heeft gehad, maar dat is onvoldoende om te spreken van een belang dat verband houdt met de individuele gezondheidszorg. Gelet hierop kan klager niet worden ontvangen in zijn klacht. 
3.5    Dit betekent dat het beroep van klager wordt verworpen en dat de beslissing van de voorzitter van het Regionaal Tuchtcollege in stand blijft.
4.    Beslissing
Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:
verwerpt het beroep.
Deze beslissing is gegeven door: E.J. Daalder, voorzitter; L.F. Gerretsen-Visser en 
M.W. Zandbergen, leden-juristen en G.T.M. Mooren, F.D.F. Steenbakkers, M.C. ten Doesschate en J.A.M. Rutgers, leden-beroepsgenoten en N. Germeraad-van der Velden, secretaris. 
Uitgesproken ter openbare zitting van 28 november 2022.
        Voorzitter   w.g.            Secretaris  w.g.