ECLI:NL:TGZCTG:2022:128 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag C2021/1152
ECLI: | ECLI:NL:TGZCTG:2022:128 |
---|---|
Datum uitspraak: | 04-07-2022 |
Datum publicatie: | 04-07-2022 |
Zaaknummer(s): | C2021/1152 |
Onderwerp: | Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose |
Beslissingen: | Ongegrond/afwijzing |
Inhoudsindicatie: | Klacht tegen chirurg. Klaagster heeft is twee keer door de chirurg geopereerd vanwege endeldarmklachten. De eerste operatie was een laparoscopische rectopexie, waarbij een kunststof matje is geplaatst. Voorafgaand aan deze operatie is klaagster tweemaal op consult gezien door een AIOS chirurgie die klaagster heeft geïnformeerd. De tweede operatie was vanwege een dunne-darmverzakking (entrocele). Ook toen is klaagster voorafgaand aan de operatie twee maal op consult geweest, waarvan eenmaal bij de chirurg. Klaagster verwijt de chirurg dat er geen sprake is geweest van informed consent, hij haar onheus heeft bejegend, dat hij valsheid in geschrifte met betrekking tot het medisch dossier heeft gepleegd, hij onrechtmatig heeft gehandeld ten aanzien van de uitgevoerde operaties en hij een medische verklaring van een Turks medisch specialist heeft vernietigd. Het Regionaal Tuchtcollege heeft de klacht kennelijk ongegrond verklaard. Het Centraal Tuchtcollege verwerpt het beroep. |
C E N T R A A L T U C H T C O L L E G E
voor de Gezondheidszorg
Beslissing in de zaak onder nummer C2021/1152 van:
A., wonende te B., appellante, klaagster in eerste aanleg,
gemachtigde: mr. N.J. Hoogenboom, advocaat te Amsterdam,
tegen
F., chirurg, (destijds) werkzaam te D., beklaagde in beide instanties, gemachtigde:
mr. M.J. de Groot, advocaat te Hilversum en verbonden aan Stichting VvAA Rechtsbijstand
te Utrecht.
1. Verloop van de procedure
A. - hierna klaagster - heeft op 8 oktober 2020 bij het Regionaal Tuchtcollege te
Zwolle tegen F. - hierna de chirurg - een klacht ingediend. Bij beslissing van 30
augustus 2021, onder nummer 165/2020, heeft dat College de klacht kennelijk ongegrond
verklaard.
Klaagster is van die beslissing tijdig in beroep gekomen. De chirurg heeft een verweerschrift
in beroep ingediend.
De zaak is in beroep op de openbare zitting van het Centraal Tuchtcollege van 18 mei
2022 tegelijk behandeld met de zaak C2021/1151. De zaken zijn niet gevoegd. Klaagster
is op juiste wijze uitgenodigd voor de zitting, maar is niet verschenen. Mr. Hoogenboom
is namens klaagster verschenen en ook de broer van klaagster, de heer E., was op de
zitting aanwezig. Ook de beklaagde was aanwezig, bijgestaan door zijn gemachtigde
mr. De Groot.
Mr. Hoogenboom heeft spreekaantekeningen overgelegd.
2. Beslissing in eerste aanleg
Het Regionaal Tuchtcollege heeft aan zijn beslissing het volgende ten grondslag gelegd.
“2. DE FEITEN
Op grond van de stukken (waaronder het medisch dossier) dient, voor zover van belang
voor de beoordeling van de klacht, van het volgende te worden uitgegaan.
Klaagster – geboren in 1962 – werd na verwijzing door haar huisarts poliklinisch gezien
door een collega van beklaagde (beklaagde in de klacht met nummer 164/2020) in verband
met een rectale prolaps en bijbehorende klachten. Besloten werd dat er een laparoscopische
rectopexie uitgevoerd zou worden. Dit betreft een operatie waarbij de endeldarm wordt
teruggebracht in zijn normale positie. Het rectum zou door middel van een kunststof
matje aan het sacrum worden opgehangen. Het medisch dossier geeft het volgende weer:
“[…]
Reden van komst: rectumprolaps.
Voorgeschiedenis: urge incontinentie, hypothyreoïde, corpus suspensie via een Pfannenstiel
incisie, obstipatie, ulcus duodeni.
Anamnese: patiënte heeft reeds één jaar recidiverende rectumprolaps, welke zich bij
iedere ontlasting manifesteert. Patiënte moet deze zelf reponeren. Ontlasting is momenteel
twee tot driemaal daags met dunne ontlasting. Patiënte gebruikt Movicolon. Er is geen
bloed- of slijmbijmenging. Wel is er sprake van soiling. Met Movicolon is patiënte
soms incontinent. De huidige klachten zijn sociaal invaliderend.
In de voorgeschiedenis heeft patiënte wel 3 vaginale bevallingen gehad.
Lichamelijk onderzoek: bij rectaal toucher is er een forse rectokèle graad 3, waarbij
bij Valsalva intussusceptie gepalpeerd wordt. Er is een redelijke sfincterspanning.
Aanvullend onderzoek: sigmoïdoscopie: geen afwijkingen.
X- dynamisch rectaal onderzoek: uitgebreide extra-anale rectumprolaps met intussusceptie.
Conclusie: rectumprolaps gecombineerd met intussusceptie van dunne darm.
De huidige klachten zijn voor patiënte invaliderend. Derhalve komt zijn in aanmerking
voor laparoscopische rectopexie. Hierbij zal het rectum worden opgehangen met een
kunststof matje aan het sacrum. Uitleg over bovenstaande ingreep is gegeven.
Complicaties zoals recidiefkans, ontsteking van het kunststof matje en fisteling zijn
met patiënte besproken. Wij zullen haar oproepen voor deze ingreep.”
De operatie werd op 31 januari 2012 uitgevoerd door beklaagde en verliep ongecompliceerd.
Uit het operatieverslag volgt:
“Operatieverslag
Patiënte in beensteunen. Antibiotica profylaxe. Subumbilicaal inbrengen van de Hasson
trocart. Hulptrocarts in de onderbuik op gebruikelijke wijze. Uterus wordt opgehangen
met een Monocryl hechting tegen de voorste buikwand. Opspannen van het sigmoïd. Openen
van het peritoneum ter rechterzijde van het promontorium. Het kost enige moeite om
het promontorium te vinden, maar uiteindelijk lukt dit goed. Het promontorium is wat
minder prominent aanwezig. Het peritoneum wordt verder naar distaat toe geopend richting
het septum rectovaginale. Hier is het peritoneum verdikt door chronische irritatie
bij een recidiverende rectumprolaps. Het peritoneum wordt hier deels verwijderd vanuit
het diepste punt zodat de achterwand van de vagina en de voorwand van het rectum fraai
vrij komen te liggen. Een op maat geknipt Prolene matje met een breedte van 3cm wordt
ingebracht en met een 5-tal hechtingen gefixeerd tegen de voorwand van het rectum
in het diepste punt. Dan wordt het matje met de tacker via de mediaanlijn vastgezet.
Ter hoogte van het promontorium waarbij de iliacale goed in de gaten gehouden worden.
Het matje ligt goed gefixeerd alhier. Het overtollige deel van het matje wordt geëxidiceerd.
Dan nog een tweetal hechtingen (Ethibond) tussen de vaginale-achterwand en het matje.
Hierdoor sluit het septorectovaginale zich fraai. Dan sluiten van het peritoneum
met de Vicryl hechting van de Endostitch. Het kleine bekken is hierdoor goed geoblitereerd
en er is sprake van een goede fixatie van het rectum. Teruglaten vallen van de uterus.
Verwijderen van de trocarts onder zicht. Sluiten van de wondjes in lagen en Moncryl
voor de huid.”
Postoperatief zijn geen complicaties opgetreden en klaagster is op 2 februari 2012
ontslagen uit het ziekenhuis. Op 8 februari 2012 heeft het eerste poliklinische consult
plaatsgevonden bij een collega van beklaagde. Hij heeft de volgende aantekening opgenomen
in het medisch dossier:
“Gaat goed, geen prolaps; defecatie 4dd, vaak gelijk met urine,. Incontinent -; soiling
-. Gebruikt Movicolon. B/ continueren Movicolon. Afspraak 3 maanden.”
Beklaagde zag klaagster poliklinisch op 20 maart 2012 en 19 juli 2012 vanwege terugkerende
defecatieproblemen. Uit de brief aan de huisarts van 19 juli 2012 volgt dat er sprake
was van een goed herstel en dat de bekkenfysiotherapie een goed resultaat opleverde.
Beklaagde heeft geen vervolgafspraak met klaagster ingepland.
Op 17 januari 2013 is klaagster vanwege defecatieklachten gezien door een collega
van beklaagde. Het spreekuur stond onder supervisie van beklaagde. Na het uitvoeren
van een dynamisch rectaal onderzoek werd geconcludeerd dat het kunststofmatje los
was geraakt en dat de dunne darm was verzakt. Uit het medisch dossier volgt dat –
in samenspraak met beklaagde – het volgende beleid met klaagster is afgestemd:
“Beleid
Hernieuwde BBFT nu niet zinvol. Plan: laparoscopie met handelen naar bevinden bijvoorbeeld
opnieuw vast-tackeren mat of hernieuwde rectovaginopexie.
Na uitleg aan patiënt over ingreep, alternatieve behandelingsmogelijkheden, beloop
en risico’s (bloeding, infectie, conversie, letsel hol orgaan, of eventueel geen interventie
mogelijk bij goede positie mat) volgde plaatsing op de wachtlijst.”
Beklaagde zag klaagster en haar broer op het spreekuur van 22 maart 2013. Op dat moment
stond klaagster op de wachtlijst voor de operatie. Met betrekking tot het spreekuur,
de klachten van klaagster en het beleid heeft beklaagde het volgende genoteerd in
het medisch dossier (eventuele schrijffouten zijn in het citaat overgenomen):
“Consulten-Conclusie: Reeds door G. op WL geplaatst voor redo operatie enterocele.Klachten
van interrupted defecatieon. Is de hele dag bezig met defecatie. Mictie klachten etc.
Is 3 maanden klachten vrij geweest, daarna recidief klachten. Is de hele dag bezig
met defecatie. Geen prolpas klachten dit keer.X DRE past bij beperkt recidief enterocele.
Minder diep dan voorige keer (toen rectum prolaps). Bij RT goede bekenbodum functie,
geen hypertonie.-Beleid: Uitleg waarschijnljke probleem: loslate tackers bij promontorium.
Gezien de 3 maanden klachten vrij verwachting dat redo peratie weer klachten zal
verbeteren, maar niet te garanderen. Voortsel: opnieuw matje plaatsen voorzzijde rectum,
dit keer fixatie aan promontorium met ethibond hechtingen. Operatie door F. zelf.
NB tijdens consult aanwezige broer zeer onhebbelijk en storend voor een goed gesprek
met patient. Broer is verwijtend en wacht niet op het moment van aankleden zus met
het stellen van vragen. Ook na verzoek om hierop te wachten en bij het aangeven dat
ik behandelrelatie heb met Mw en niet met broer, nog verder agressief en onhebbelijk.
Uit de polikamer verwijderd en nadien goed gesprek met patient zelf.”
Op 10 mei 2013 heeft beklaagde de tweede operatie bij klaagster uitgevoerd. Het operatieverslag
geeft het volgende weer:
“Operatieverslag
Subumbilicaal inbrengen van de Hasson trocart. Geen adhesies in de buik. Ook de linkerondebruik
een 12mm trocart, in de rechteronderbuik twee 5mm trocarts, alle drie onder zicht
ingebracht. De uterus wordt opgehangen met een tijdelijke hechting tegen de voorste
buikwand. Dan opspannen van het sigmoïd. Openen van het peritoneum ter hoogte van
het promontorium. Hiervrijleggen van het promontorium. Het lijkt inderdaad dat het
matje van het promontorium losgeraakt is doordat de tackers zijn losgegaan. Deze tackers
worden ook niet meer teruggevonden. Dan verder openen van het peritoneum ter rechterzijde
van het rectosigmoïd. Doorlopend tot in het diepste punt van het kleine bekken. Hier
is het matje adhesief verbonden aan het rectum en de fornix posterieur. Hier wordt
omzichtig het rectum verder vrijgelegd. Iets meer aan de linkerzijde van het reeds
eerder gefixeerde matje. Bij deze dissectie wordt een klein letsel veroorzaakt aan
de voorzijden van het rectum. Deze wordt met een V-lock hechting doorlopend gesloten.
Dit is sufficiënt. Dan wordt een Prolene matje op maat geknipt van 15x3cm en ingebracht.
In het diepste punt iets links van de eerder aangebrachte mat maar eigenlijk is dit
precies aan de voorzijde en wordt het matje met een drietal Ethibond hechtingen gefixeerd
op het rectum. Dan wordt naar craniaal toewerkend aan zowel de linkerzijde als de
rechterzijde nog een tweetal Ethibond hechtingen geplaatst tussen het matje en de
recutmvoorwand zodat deze fraai rechtuit gelegen naar het craniaal toe komt te liggen.
Hiermee komt het matje ook over het eerder gesloten defect van het rectum te liggen.
Dan wordt het matje met een viertal Ethibond hechtingen gefixeerd op het promontorium.
Het overtollige deel van het matje wordt geëxcideerd. Het matje komt fraai te liggen,
gestrekt maar niet onder spanning. Dan beoordeling van de vaginatop. Door een knots
in te brengen blijkt deze nog goed gefixeerd te zitten aan het eerdere aangebrachte
matje. Deze wordt laten in de V-lock hechtingen meegenomen om ook nog aan het nieuwe
matje gefixeerd te worden. Controle op hemostase. V-lock hechting wordt vanuit het
diepste punt gebruikt om het peritoneum te sluiten van caudaal naar craniaal. Zoals
gezegd wordt hier in een tweetal steken ook het oude matje meegenomen. Het peritoneum
komt op deze wijze fraai over het matje heen te liggen. Het rectum loopt hier gemakkelijk
onder het matje door zonder dat dit getordeerd is. Afknopen van de V-lock hechting.
Nogmaals controle op hemostase en verwijderen van trocarts onder zicht nadat uterus
hechting is losgeknipt. Deze bloedt niet na. Dan sluiten van de Hasson trocart opening
met een drietal geknoopte Vicryl hechtingen. Monocryl voor de huid intracutaan.”
Op 13 mei 2013 is klaagster uit het ziekenhuis ontslagen waarna op 25 juni 2013 een
poliklinische afspraak met beklaagde heeft plaatsgevonden. Klaagster gaf aan na defecatie
nog altijd pijn te hebben. Beklaagde heeft magnesiumoxide voorgesteld, echter bleven
de defecatieklachten onverminderd aanhouden. Om aan te tonen dat het matje niet opnieuw
was losgeraakt is er op 24 oktober 2013 een X DRE vervaardigd. Het beeld gaf een verzakking
van de endeldarm binnen de norm. Op 9 januari 2015 heeft beklaagde klaagster voor
het laatst gezien. Beklaagde heeft klaagster verwezen naar de MDL-arts voor een medebeoordeling
van haar klachten.
3. HET STANDPUNT VAN KLAAGSTER EN DE KLACHT
Klaagster verwijt beklaagde -zakelijk weergegeven- dat:
1. er geen sprake is geweest van ‘informed consent’;
2. hij haar onheus heeft bejegend;
3. hij valsheid in geschrifte met betrekking tot het medisch dossier heeft gepleegd;
4. hij onrechtmatig heeft gehandeld ten aanzien van de uitgevoerde operaties;
5. hij een medische verklaring van een H.se medisch specialist heeft vernietigd.
4. HET STANDPUNT VAN BEKLAAGDE
Beklaagde voert - zakelijk weergegeven en op gronden genoemd in het verweerschrift
- aan dat hij binnen de grenzen van een redelijk bekwame en behoorlijke beroepsuitoefening
heeft gehandeld. Beklaagde betwist hetgeen hem door klaagster wordt verweten en stelt
dat de klacht als ongegrond dient te worden afgewezen. Voor zover nodig wordt hierna
meer specifiek op het verweer ingegaan.
5. DE OVERWEGINGEN VAN HET COLLEGE
5.1
Het college wijst er allereerst op, dat het bij de tuchtrechtelijke toetsing van professioneel
handelen er niet om gaat of dat handelen beter had gekund, maar om het geven van een
antwoord op de vraag of de beroepsbeoefenaar bij het beroepsmatig handelen is gebleven
binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening, rekening houdend met
de stand van de wetenschap ten tijde van het klachtwaardig geachte handelen en met
hetgeen toen in de beroepsgroep ter zake als norm of standaard was aanvaard.
5.2
Klachtonderdeel 1. heeft betrekking op het verwijt van klaagster dat beklaagde het
beginsel van informed consent heeft geschonden. Beklaagde betwist dit door te stellen
dat klaagster reeds poliklinisch door zijn collega (beklaagde in de zaak 164/2020)
was gezien en ten tijde van dit consult is geïnformeerd over de voorgenomen behandeling.
Het college volgt het verweer van beklaagde en oordeelt dat blijkens het medisch dossier
er reeds door een collega-arts over de behandeling en de complicaties is gesproken
met klaagster. Beklaagde mocht er dan ook vanuit gaan dat klaagster toestemming had
gegeven voor de operatie en kon preoperatief volstaan met het geruststellen en wekken
van vertrouwen bij klaagster. Voorts geeft het medisch dossier blijk van het feit,
dat klaagster tevens is geïnformeerd over de tweede operatie en dat risico’s, alternatieve
behandelingsmogelijkheden en het beloop met haar zijn besproken. Derhalve oordeelt
het college dat beklaagde het beginsel van informed consent niet heeft geschonden
en is het klachtonderdeel ongegrond.
5.3
Met betrekking tot klachtonderdeel 2. overweegt het college als volgt. Tussen partijen
staat niet ter discussie dat de verschillende consulten niet naar tevredenheid zijn
verlopen. Echter hebben partijen wel een verschillende lezing over hetgeen tijdens
voornoemde consulten is voorgevallen. Aan de hand van het medisch dossier kan enkel
worden vastgesteld dat het consult op 23 februari 2013 niet naar behoren is verlopen.
De feiten omtrent inhoud en wijze van (mondelinge) communicatie laten zich moeilijk
op hun juistheid door het college beoordelen. Het college is immers geen getuige geweest
van die communicatie. Het college kan derhalve niet uitmaken wie van beiden gelijk
heeft, omdat aan het woord van de een niet meer geloof gehecht wordt dan aan het woord
van de ander. Het is vaste tuchtrechtspraak in gevallen als deze, waarbij de lezingen
van beide partijen uiteenlopen en niet kan worden vastgesteld wat de feitelijke gang
van zaken is geweest, het verwijt van de klager op het desbetreffende onderdeel niet
gegrond kan worden bevonden. Dit oordeel berust niet op het uitgangspunt dat het woord
van klager minder geloof verdient dan dat van beklaagde, maar op de omstandigheid
dat voor het oordeel of een bepaalde verweten gedraging tuchtrechtelijk verwijtbaar
is, eerst moet worden vastgesteld welke feiten daaraan ten grondslag gelegd kunnen
worden. Deze feiten kan het college hier niet vaststellen. Het klachtonderdeel is
daarom ongegrond.
5.4
Ten aanzien van klachtonderdeel 3. ziet het college aanleiding het verweer van beklaagde
te volgen, nu beklaagde het klachtonderdeel betwist en het klachtonderdeel niet nader
door klaagster wordt onderbouwd. Klaagster heeft geen feiten of omstandigheden aangevoerd
waaruit zou moeten blijken dat beklaagde valsheid in geschrifte zou hebben gepleegd,
noch is hiervan gebleken aan de hand van het dossier. Derhalve mist het klachtonderdeel
iedere grondslag en is daardoor ongegrond.
5.5
Met klachtonderdeel 4. wordt aangevoerd dat beklaagde onrechtmatig heeft gehandeld
jegens klaagster. Het college stelt voorop dat een tuchtrechtelijke procedure ten
doel heeft een goede wijze van beroepsbeoefening te bevorderen en niet tot doel heeft
een uitspraak te doen over aansprakelijkheid of een onrechtmatige gedraging van de
zorgverlener. De beoordeling of een zorgverlener onrechtmatig heeft gehandeld jegens
klaagster behoort derhalve niet tot de taak van het college. Het college heeft zich
te beperken tot de beoordeling of beklaagde met zijn handelen is gebleven binnen de
grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening. Voor zover de onrechtmatigheid
die klaagster bedoelt betrekking heeft op de overige klachtonderdelen, verwijst het
college naar die klachtonderdelen. Gelet op hetgeen beklaagde stelt in zijn verweer
en het medisch dossier in ogenschouw nemende oordeelt het college, dat beklaagde bij
zijn handelen is gebleven binnen de hiervoor genoemde grenzen. Het klachtonderdeel
slaagt dus niet.
5.6
Het college stelt met betrekking tot klachtonderdeel 5. vast dat een afschrift van
de verklaring van een H.-se medisch specialist als bijlage is opgenomen in het medisch
dossier. Uit het proces-verbaal van het op 5 maart 2021 gehouden gehoor in het kader
van het vooronderzoek volgt, dat klaagster tijdens het mondeling vooronderzoek heeft
bevestigd dat de betreffende verklaring identiek is aan de verklaring zoals door het
college aangetroffen in het medisch dossier, alsmede dat het de verklaring van de
H.-se medisch specialist betreft. Derhalve oordeelt het college dat de verklaring
niet door beklaagde is vernietigd. Het klachtonderdeel is ongegrond.
5.7
Gelet op het voorgaande dient als volgt te worden beslist”.
3. Vaststaande feiten en omstandigheden
Het Centraal Tuchtcollege gaat bij de beoordeling van het beroep uit van de feiten
weergegeven in overweging 2. “De feiten” van de beslissing van het Regionaal Tuchtcollege,
met uitzondering van de feitelijke vaststelling dat het consult dat de chirurg voorafgaand
aan de operatie van 10 mei 2013 met klaagster heeft gehad niet heeft plaatsgevonden
op 22 maart 2013, maar op 22 februari 2013. Het Centraal Tuchtcollege leest dit gecorrigeerd.
4. Beoordeling van het beroep
4.1 Klaagster wil met haar beroep bereiken dat het Centraal Tuchtcollege haar klacht
over de informed consent (klachtonderdeel 1) (her)beoordeelt en in beroep alsnog gegrond
verklaart.
4.2 De chirurg heeft verweer gevoerd en verzoekt het Centraal Tuchtcollege om het
beroep te verwerpen.
4.3 Het Centraal Tuchtcollege komt evenals het Regionaal Tuchtcollege tot het oordeel
dat de chirurg heeft voldaan aan het vereiste van informed consent, maar wel op (deels)
andere gronden. Het college licht dit oordeel hieronder toe.
Toetsingscriteria
4.4 Het Centraal Tuchtcollege is zich ervan bewust dat klaagster ernstig geïnvalideerd
is geraakt en begrijpt dat dit een sterk negatieve impact heeft op haar sociale leven
en de levensvreugde die zij ervaart. Toch is het noodzakelijk dat het Centraal Tuchtcollege
ook in dit geval de zaak objectief en zakelijk beoordeelt. Bij de tuchtrechtelijke
beoordeling van de zaak gaat het om de vraag of de chirurg bij de uitoefening van
zijn vak is gebleven binnen de grenzen van wat van hem als redelijk bekwaam en redelijk
handelend chirurg mag worden verwacht. Daarbij wordt gekeken naar de stand van de
wetenschap ten tijde van het handelen waarover wordt geklaagd en naar wat toen in
die beroepsgroep de norm of standaard was.
4.5 In beroep is de vraag aan de orde of de chirurg aan het vereiste van informed
consent heeft voldaan. Het informed consent stelt de patiënt in staat om een weloverwogen
beslissing te nemen over het ondergaan van de voorgestelde behandeling en is daarom
een essentieel onderdeel van goede gezondheidszorg. Het is wettelijk geregeld in de
artikelen 448 en 450 van de Wet op de geneeskundige behandelingsovereenkomst (WGBO).
Deze bepalingen staan in onderling verband en vormen samen het informed consent. Op
1 januari 2020 is een wijziging van de WGBO in werking getreden waarbij de regels
rondom de informed consent zijn aangepast en uitgebreid (wet van 5 juni 2019, Stb.
2019, 224). Tot januari 2020 was bij informed consent - kort gezegd - de arts leidend,
waarbij de nadruk lag op het eenzijdig verstrekken van informatie en het adviseren
van de patiënt die vervolgens zelfstandig tot een besluit kwam en al dan niet zijn
toestemming verleende. Per
1 januari 2020 gaat het informed consent uit van een relatiemodel, waarbij de behandeling
plaatsvindt op basis van onderling overleg en gezamenlijke besluitvorming en de informatieverstrekking
meer is afgestemd op de patiënt. Het handelen waar klaagster over klaagt heeft plaatsgevonden
in 2012 en 2013. Het Centraal Tuchtcollege moet het handelen van de chirurg dan ook
toetsen aan de maatstaven zoals die tot januari 2020 golden voor het informed consent.
Informed consent
4.6 De chirurg heeft klaagster twee keer geopereerd. De eerste operatie vond plaats
op 31 januari 2012 en betrof een laparoscopische rectopexie. Dit is een operatie waarbij
de endeldarm (rectum) in de normale positie wordt teruggebracht door deze met een
kunststof matje op te hangen aan het heiligbeen (sacrum). De tweede operatie was op
10 mei 2013 en werd uitgevoerd vanwege een bij klaagster opgetreden dunne-darmverzakking
(redo entrocele).
4.7 Wat betreft de eerste operatie (31 januari 2012) acht het Centraal Tuchtcollege
op grond van de stukken, waaronder het medisch dossier, aannemelijk dat klaagster
door een collega-arts van de chirurg (zesdejaars AIOS chirurgie en beklaagde in de
zaak C2021/1151) in de poliklinische consulten die aan deze operatie voorafgingen
voldoende is geïnformeerd om zelfstandig een weloverwogen beslissing te kunnen nemen
over het laten verrichten daarvan. In het medisch dossier staat dat deze collega-arts
klaagster uitleg heeft gegeven over de ingreep en de mogelijke complicaties met haar
heeft besproken. Naar het oordeel van het Centraal Tuchtcollege was daarmee aan het
vereiste van informed consent voldaan. Op basis hiervan mocht de chirurg ervan uitgaan
dat klaagster geïnformeerd toestemming had gegeven voor deze operatie en mocht hij
voorafgaand aan de operatie volstaan met het verstrekken van algemene informatie over
de te verrichten ingreep.
4.8 Ook bij de tweede operatie (10 mei 2013) is het Centraal Tuchtcollege van oordeel
dat aan het vereiste informed consent is voldaan. Uit het medisch dossier blijkt dat
klaagster voorafgaand aan deze operatie op 17 januari 2013 op de polikliniek is gezien
door een collega-arts van de chirurg (AIOS chirurgie onder supervisie van de chirurg).
Zij heeft klaagster uitleg gegeven over de operatie, alternatieve behandelings-mogelijkheden,
beloop en de risico’s, waarna klaagster op de wachtlijst voor de operatie is geplaatst.
Ongeveer een maand later (op 22 februari 2013) is klaagster door de chirurg op consult
gezien. Dit consult bouwde voort op het eerdere consult van
17 januari 2013. Uit het medisch dossier blijkt dat de chirurg toen klaagsters gezondheidstoestand
heeft besproken en haar nadere uitleg heeft gegeven over de (tweede) operatie en de
te verwachten effecten ervan en daarbij ook heeft aangegeven dat hij niet kon garanderen
dat de klachten na de operatie zouden verbeteren. Deze twee consulten in onderling
verband bezien en in samenhang met de overtuigende toelichting van de chirurg op de
zitting in beroep dat hij bij functionele chirurgie altijd benadrukt dat hij geen
verlichting van de klachten kan garanderen, acht het Centraal Tuchtcollege aannemelijk
dat klaagster ook voorafgaand aan deze tweede operatie voldoende is geïnformeerd om
zelfstandig een weloverwogen beslissing te kunnen nemen.
4.9 Het Centraal Tuchtcollege merkt op dat de aangeboden operaties in 2012 en 2013
alleszins gangbaar waren voor klaagsters ernstige klachten en deze ook heden ten dage
door artsen worden aanbevolen en er geen redelijke alternatieve behandelingen zijn,
anders dan de optie van niet-behandelen. De beklaagde heeft gehandeld zoals dit in
de gegeven omstandigheden van een redelijk bekwaam arts mag worden verwacht. De klacht
over het ontbreken van informed consent is ongegrond. Dat klaagster mogelijk op basis
van kennis achteraf over het beloop van haar klachten toentertijd andere keuzes had
willen maken of naar haar beleving haar problemen niet in volle omvang met de chirurg
heeft kunnen bespreken, maakt dit oordeel niet anders.
4.10 Concluderend is het Centraal Tuchtcollege van oordeel dat de chirurg niet
tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. Klachtonderdeel 1 is ongegrond.
4.11 Het Centraal Tuchtcollege zal het beroep verwerpen.
4.12 Om redenen aan het algemeen belang ontleend gelast het Centraal Tuchtcollege
de geanonimiseerde publicatie van deze uitspraak.
5. Beslissing
Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:
verwerpt het beroep;
bepaalt dat deze beslissing op de voet van artikel 71 Wet BIG zal worden bekendgemaakt
in de Staatscourant, en zal worden aan¬geboden aan het Tijdschrift voor Gezondheidsrecht,
Gezondheidszorg Jurisprudentie en Medisch Contact, met het verzoek tot plaatsing.
Deze beslissing is gegeven door: S.M. Evers, voorzitter; Y. Buruma en R.A. van der
Pol, leden-juristen en D.A. Legemate en W.J.B. Mastboom, leden-beroepsgenoten en
D. Brommer, secretaris.
Uitgesproken ter openbare zitting van 4 juli 2022.
Voorzitter w.g. Secretaris w.g.