ECLI:NL:TGZCTG:2022:127 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag C2021/1151
ECLI: | ECLI:NL:TGZCTG:2022:127 |
---|---|
Datum uitspraak: | 04-07-2022 |
Datum publicatie: | 04-07-2022 |
Zaaknummer(s): | C2021/1151 |
Onderwerp: | Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose |
Beslissingen: | Ongegrond/afwijzing |
Inhoudsindicatie: | Klacht tegen chirurg. Klaagster heeft een laparoscopische rectopexie ondergaan waarbij een kunststof matje is geplaatst. Voorafgaand aan de operatie heeft de beklaagde arts in opleiding tot specialist chirurgie, klaagster tweemaal op consult gezien. De operatie is door een collega-chirurg verricht. Klaagster verwijt beklaagde dat niet aan het vereiste van informed consent is voldaan, hij schuldig is aan de lichamelijke en geestelijke verminking, hij valsheid in geschrifte heeft gepleegd en hij een onrechtmatige daad heeft gepleegd. Het Regionaal Tuchtcollege heeft de klacht kennelijk ongegrond verklaard. Het Centraal Tuchtcollege verwerpt het beroep. |
C E N T R A A L T U C H T C O L L E G E
voor de Gezondheidszorg
Beslissing in de zaak onder nummer C2021/1151 van:
A., wonende te B., appellante, klaagster in eerste aanleg,
gemachtigde: mr. N.J. Hoogenboom, advocaat te Amsterdam,
tegen
C., chirurg (destijds AIOS chirurgie), (destijds) werkzaam te D., beklaagde in beide
instanties, gemachtigde: mr. M.J. de Groot, advocaat te Hilversum en verbonden aan
Stichting VvAA Rechtsbijstand te Utrecht.
1. Verloop van de procedure
A. - hierna klaagster - heeft op 8 oktober 2020 bij het Regionaal Tuchtcollege te
Zwolle tegen C. - hierna beklaagde - een klacht ingediend. Bij beslissing van 30 augustus
2021, onder nummer 164/2020, heeft dat College de klacht kennelijk ongegrond verklaard.
Klaagster is van die beslissing tijdig in beroep gekomen. Beklaagde heeft een verweerschrift
in beroep ingediend.
De zaak is in beroep op de openbare zitting van het Centraal Tuchtcollege van 18 mei
2022 tegelijk behandeld met de zaak C2021/1152. De zaken zijn niet gevoegd. Klaagster
is op juiste wijze uitgenodigd voor de zitting, maar is niet verschenen. Mr. Hoogenboom
is namens klaagster verschenen en ook de broer van klaagster, de heer E., was op de
zitting aanwezig. Ook de beklaagde was aanwezig, bijgestaan door zijn gemachtigde
mr. De Groot. Mr. Hoogenboom heeft spreekaantekeningen overgelegd.
2. Beslissing in eerste aanleg
Het Regionaal Tuchtcollege heeft aan zijn beslissing het volgende ten grondslag gelegd.
“2. DE FEITEN
Op grond van de stukken (waaronder het medisch dossier) dient, voor zover van belang
voor de beoordeling van de klacht, van het volgende te worden uitgegaan.
Klaagster – geboren in 1962 – werd na verwijzing door haar huisarts op 1 november
2011 poliklinisch gezien door beklaagde vanwege al langer bestaande recidiverende
rectale prolapsklachten en aanhoudende obstipatie. Beklaagde was destijds arts in
opleiding tot specialist (hierna: AIOS) met differentiatie oncologische en gastro-intestinale
chirurgie.
Tijdens het eerste consult met klaagster heeft beklaagde haar lichamelijk onderzocht
en een anamnese afgenomen. Vervolgens zijn aanvullende onderzoeken - te weten een
sigmoidoscopie en een dynamisch rectaal onderzoek – aangevraagd, waarvan de resultaten
op 21 december 2011 met klaagster zijn besproken. Besloten werd dat er een laparoscopische
rectopexie uitgevoerd zou worden. Dit betreft een operatie waarbij de endeldarm wordt
teruggebracht in zijn normale positie. Het rectum zou door middel van een kunststof
matje aan het sacrum worden opgehangen. Operaties, zoals de onderhavige, werden op
dat moment nog niet door beklaagde zelfstandig uitgevoerd. Het medisch dossier vermeldt
het volgende:
“[…]
Reden van komst: rectumprolaps.
Voorgeschiedenis: urge incontinentie, hypothyreoïde, corpus suspensie via een Pfannenstiel
incisie, obstipatie, ulcus duodeni.
Anamnese: patiënte heeft reeds één jaar recidiverende rectumprolaps, welke zich bij
iedere ontlasting manifesteert. Patiënte moet deze zelf reponeren. Ontlasting is momenteel
twee tot driemaal daags met dunne ontlasting. Patiënte gebruikt Movicolon. Er is geen
bloed- of slijmbijmenging. Wel is er sprake van soiling. Met Movicolon is patiënte
soms incontinent. De huidige klachten zijn sociaal invaliderend.
In de voorgeschiedenis heeft patiënte wel 3 vaginale bevallingen gehad.
Lichamelijk onderzoek: bij rectaal toucher is er een forse rectokèle graad 3, waarbij
bij Valsalva intussusceptie gepalpeerd wordt. Er is een redelijke sfincterspanning.
Aanvullend onderzoek: sigmoïdoscopie: geen afwijkingen.
X- dynamisch rectaal onderzoek: uitgebreide extra-anale rectumprolaps met intussusceptie.
Conclusie: rectumprolaps gecombineerd met intussusceptie van dunne darm.
De huidige klachten zijn voor patiënte invaliderend. Derhalve komt zijn in aanmerking
voor laparoscopische rectopexie. Hierbij zal het rectum worden opgehangen met een
kunststof matje aan het sacrum. Uitleg over bovenstaande ingreep is gegeven.
Complicaties zoals recidiefkans, ontsteking van het kunststof matje en fisteling zijn
met patiënte besproken. Wij zullen haar oproepen voor deze ingreep.”
De operatie is vervolgens uitgevoerd op 31 januari 2012 door een collega van beklaagde
(beklaagde in de klacht met nummer 165/2020). Als gevolg van een recidief enterocele
is klaagster nogmaals geopereerd, welke operatie heeft plaatsgevonden op 10 mei 2013.
In de periode tussen de beide operaties is beklaagde niet langer betrokken geweest
bij de behandeling van klaagster. Beklaagde heeft klaagster nog eenmaal postoperatief
gezien, te weten op 12 mei 2013, en heeft met betrekking tot dit consult het volgende
genoteerd in het medisch dossier:
“Veel pijn (verpleging). Geen koorts.Zit rustig in bed. Betreft mn angst dat operatie
onvoldoende effect heeft.-Beleid: US als + kweek.”
Op 13 mei 2013 is klaagster uit het ziekenhuis ontslagen.
3. HET STANDPUNT VAN KLAAGSTER EN DE KLACHT
Klaagster verwijt beklaagde -zakelijk weergegeven- dat:
1. hij het recht op informatie en het recht op het geven van toestemming voor de
medische behandeling heeft geschonden;
2. hij schuldig is aan de lichamelijke en geestelijke verminking van klaagster;
3. hij valsheid in geschrifte heeft gepleegd;
4. hij een onrechtmatige daad heeft gepleegd.
4. HET STANDPUNT VAN BEKLAAGDE
Beklaagde voert -zakelijk weergegeven en op gronden genoemd in het verweerschrift
- aan dat hij binnen de grenzen van een redelijk bekwame en behoorlijke beroepsuitoefening
heeft gehandeld. Beklaagde betwist hetgeen hem door klaagster wordt verweten en stelt
dat de klacht als ongegrond dient te worden afgewezen. Voor zover nodig wordt hierna
meer specifiek op het verweer ingegaan.
5. DE OVERWEGINGEN VAN HET COLLEGE
5.1
Het college wijst er allereerst op, dat het bij de tuchtrechtelijke toetsing van professioneel
handelen er niet om gaat of dat handelen beter had gekund, maar om het geven van een
antwoord op de vraag of de beroepsbeoefenaar bij het beroepsmatig handelen is gebleven
binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening, rekening houdend met
de stand van de wetenschap ten tijde van het klachtwaardig geachte handelen en met
hetgeen toen in de beroepsgroep ter zake als norm of standaard was aanvaard.
5.2
Met betrekking tot klachtonderdeel 1. oordeelt het college dat het standpunt van klaagster
geen steun vindt in het medisch dossier. Na meerdere onderzoeken en anamneses heeft
beklaagde de conclusie getrokken dat klaagster in aanmerking kwam voor een laparoscopische
rectopexie. Het rectum zou daarbij worden opgehangen met een kunststof matje aan het
sacrum. Uit het medisch dossier blijkt, dat beklaagde uitleg heeft gegeven over de
ingreep en over hetgeen tijdens de operatie zou plaatsvinden. Tevens zijn mogelijke
complicaties – zoals recidiefkans, ontsteking van het kunststofmatje en fisteling
– met klaagster besproken. Het college gaat er bij deze stand van zaken dan ook vanuit,
dat klaagster in voldoende mate is geïnformeerd over de operatie en toestemming heeft
gegeven voor de behandeling. Derhalve komt het college tot het oordeel dat beklaagde
voldaan heeft aan het vereiste van ‘informed consent’ en is het klachtonderdeel daarmee
ongegrond.
5.3
Het college volgt het verweer van beklaagde, dat het verrichten van een laparoscopische
rectopexie de meest passende en geboden operatietechniek was teneinde de klachten
van klaagster te verhelpen. Voornoemde operatie betreft een gangbare operatietechniek
waarbij het succespercentage hoog is met een lage kans op complicaties. Beklaagde
heeft voldoende aannemelijk gemaakt – in het licht van de klachten van klaagster –
dat het verrichten van bovenstaande operatie op het moment zelf de meest adequate
behandeling was. Dat achteraf bezien de resultaten van de operatie voor klaagster
tegenvallen kan beklaagde – hoe vervelend dit ook is voor klaagster - niet worden
verweten. Van enige schuld aan lichamelijke of geestelijke verminking kan – nu beklaagde
de juiste afweging heeft gemaakt - bovendien geen sprake zijn. Het klachtonderdeel
slaagt niet.
5.4
Ten aanzien van klachtonderdeel 3. is het college van oordeel dat dit onderdeel niet
door klaagster is onderbouwd. Klaagster heeft niet toegelicht op welke wijze beklaagde
valsheid in geschrifte zou hebben gepleegd. Nu iedere onderbouwing van dit verwijt
ontbreekt en het college ook niet op basis van het dossier kan achterhalen dat het
verwijt terecht is, faalt dit klachtonderdeel en is daarmee ongegrond.
5.5
Met klachtonderdeel 4. wordt aangevoerd dat beklaagde onrechtmatig heeft gehandeld
jegens klaagster. Het college stelt voorop dat een tuchtrechtelijke procedure ten
doel heeft een goede wijze van beroepsbeoefening te bevorderen en niet tot doel heeft
een uitspraak te doen over aansprakelijkheid of een onrechtmatige gedraging van de
zorgverlener. De beoordeling of een zorgverlener een onrechtmatige daad heeft gepleegd
jegens klaagster behoort derhalve niet tot de bevoegdheid van het college. Het college
heeft zich te beperken tot de beoordeling of beklaagde met zijn handelen is gebleven
binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening. Gelet op hetgeen onder
5.2 en 5.3 is overwogen moet geconcludeerd worden dat beklaagde bij zijn handelen
is gebleven binnen de hiervoor genoemde grenzen. Het klachtonderdeel slaagt dus niet.
5.6
Gelet op het voorgaande dient als volgt te worden beslist”.
3. Vaststaande feiten en omstandigheden
Het Centraal Tuchtcollege gaat bij de beoordeling van het beroep uit van de feiten
weergegeven in overweging 2. “De feiten” van de beslissing van het Regionaal Tuchtcollege.
Deze weergave is in beroep niet of in elk geval onvoldoende, bestreden.
4. Beoordeling van het beroep
4.1 Klaagster wil met haar beroep bereiken dat het Centraal Tuchtcollege haar klacht
over de informed consent (klachtonderdeel 1) (her)beoordeelt en in beroep alsnog gegrond
verklaart.
4.2 De beklaagde heeft verweer gevoerd en verzoekt het Centraal Tuchtcollege om
het beroep te verwerpen.
4.3 Het Centraal Tuchtcollege komt evenals het Regionaal Tuchtcollege tot het oordeel
dat de beklaagde heeft voldaan aan het vereiste van informed consent, maar wel op
(deels) andere gronden. Het college licht dit oordeel hieronder toe.
Toetsingscriteria
4.4 Het Centraal Tuchtcollege is zich ervan bewust dat klaagster ernstig geïnvalideerd
is en begrijpt dat dit een sterk negatieve impact heeft op haar sociale leven en de
levensvreugde die zij ervaart. Toch is het noodzakelijk dat het Centraal Tuchtcollege
ook in dit geval de zaak objectief en zakelijk beoordeelt. Bij de tuchtrechtelijke
beoordeling van de zaak gaat het om de vraag of de beklaagde bij de uitoefening van
zijn vak is gebleven binnen de grenzen van wat van hem als redelijk bekwaam en redelijk
handelend arts mag worden verwacht. Daarbij wordt gekeken naar de stand van de wetenschap
ten tijde van het handelen waarover wordt geklaagd en naar wat toen in die beroepsgroep
de norm of standaard was.
4.5 In beroep is de vraag aan de orde of beklaagde aan het vereiste van informed
consent heeft voldaan. Het informed consent stelt de patiënt in staat om een weloverwogen
beslissing te nemen over het ondergaan van de voorgestelde behandeling en is daarom
een essentieel onderdeel van goede gezondheidszorg. Het is wettelijk geregeld in de
artikelen 448 en 450 van de Wet op de geneeskundige behandelingsovereenkomst (WGBO).
Deze bepalingen staan in onderling verband en vormen samen het informed consent. Op
1 januari 2020 is een wijziging van de WGBO in werking getreden waarbij de regels
rondom de informed consent zijn aangepast en uitgebreid (wet van 5 juni 2019, Stb.
2019, 224). Tot januari 2020 was bij informed consent - kort gezegd - de arts leidend,
waarbij de nadruk lag op het eenzijdig verstrekken van informatie en het adviseren
van de patiënt die vervolgens zelfstandig tot een besluit kwam en al dan niet zijn
toestemming verleende. Per
1 januari 2020 gaat het informed consent uit van een relatiemodel, waarbij de behandeling
plaatsvindt op basis van onderling overleg en gezamenlijke besluitvorming en de informatieverstrekking
meer is afgestemd op de patiënt. Het handelen waar klaagster over klaagt heeft plaatsgevonden
in 2011. Het Centraal Tuchtcollege moet het handelen van de beklaagde dan ook toetsen
aan de maatstaven zoals die tot januari 2020 golden voor het informed consent.
4.6 Het Centraal Tuchtcollege stelt voorop dat de klacht gaat over feiten die inmiddels
bijna tien jaar geleden hebben plaatsgevonden. De beklaagde heeft op de zitting verklaard
dat hij vanwege het lange tijdsverloop geen herinneringen meer heeft aan de consulten
met klaagster en daarom geen aanvullende toelichting kan geven. Hij beroept zich op
dat wat hij destijds over de consulten heeft genoteerd in het medisch dossier. Het
Centraal Tuchtcollege acht op grond van de stukken, waaronder het medisch dossier,
aannemelijk dat de beklaagde de onderzoeken (sigmoïdoscopie en X-dynamisch rectaal
onderzoek) zorgvuldig met klaagster heeft nabesproken en haar heeft uitgelegd dat
haar invaliderende klachten voortkwamen uit een rectumprolaps gecombineerd met intussusceptie
van de dunne darm. Hij heeft klaagster vervolgens uitgelegd dat zij in aanmerking
kwam voor een zogenoemde laparoscopische rectopexie, een operatie waarbij de endeldarm
(rectum) in de normale positie wordt teruggebracht door deze met een kunststof matje
op te hangen aan het heiligbeen (sacrum). Ook heeft hij mogelijke complicaties met
klaagster besproken, zoals recidiefkans, ontsteking van het kunststof matje en fisteling.
Naar het oordeel van het Centraal Tuchtcollege is klaagster daarmee door de beklaagde
voldoende geïnformeerd om zelfstandig een weloverwogen beslissing te kunnen nemen
over het laten verrichten van de voorgestelde operatie. Aan het vereiste van informed
consent is voldaan. Het Centraal Tuchtcollege merkt hierbij op dat de aangeboden operatie
in 2011 alleszins gangbaar was voor klaagsters ernstige klachten en deze ook heden
ten dage door artsen wordt aanbevolen en er geen redelijke alternatieve behandelingen
waren, anders dan de optie van niet-behandelen. De beklaagde heeft gehandeld zoals
dit in de gegeven omstandigheden van een redelijk bekwaam arts mag worden verwacht.
De klacht over het ontbreken van informed consent is ongegrond. Dat klaagster met
de kennis van achteraf over het beloop van haar klachten mogelijk toentertijd een
andere keuze had willen maken, maakt dit oordeel niet anders.
4.7 Dit neemt niet weg dat de uitleg beter had gekund en naar de huidige WGBO-maatstaven
ook beter had gemoeten. Zo had de beklaagde klaagster iets meer tijd kunnen gunnen
om te reflecteren op haar beslissing. Ook had hij klaagster naast de korte termijn
gevolgen en risico’s van de voorgestelde operatie, kunnen informeren over haar lange
termijn vooruitzichten, zowel voor het geval zij zich wel zou laten opereren als voor
het geval zij zou besluiten daarvan af te zien. Van klaagsters aandoening is immers
bekend dat bij niet-ingrijpen de functies verslechteren en de klachten verergeren,
maar dat ook bij een succesvolle chirurgische ingreep gericht op het verbeteren van
de werking van het lichaam (functionele chirurgie), zoals een laparoscopische rectopexie,
er geen garantie is voor een compleet herstel. Patiënten ontwikkelen op de lange termijn
(vanuit hun oorspronkelijke aandoening) toch vaak weer klachten. Met uitgebreidere
uitleg hierover had klaagster zich wellicht een vollediger beeld kunnen vormen en
haar verwachtingen ten aanzien van haar vooruitzichten kunnen bijstellen. Dit neemt
niet weg dat in dit geval naar de destijds geldende maatstaven aan de eisen van de
informed consent is voldaan.
4.8 Concluderend is het Centraal Tuchtcollege van oordeel dat de beklaagde niet
tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. Klachtonderdeel 1 is ongegrond.
4.9 Het Centraal Tuchtcollege zal het beroep verwerpen.
4.10 Om redenen aan het algemeen belang ontleend gelast het Centraal Tuchtcollege
de geanonimiseerde publicatie van deze uitspraak.
5. Beslissing
Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:
verwerpt het beroep;
bepaalt dat deze beslissing op de voet van artikel 71 Wet BIG zal worden bekendgemaakt
in de Staatscourant, en zal worden aan¬geboden aan het Tijdschrift voor Gezondheidsrecht,
Gezondheidszorg Jurisprudentie en Medisch Contact, met het verzoek tot plaatsing.
Deze beslissing is gegeven door: S.M. Evers, voorzitter; Y. Buruma en R.A. van der
Pol, leden-juristen en D.A. Legemate en W.J.B. Mastboom, leden-beroepsgenoten en
D. Brommer, secretaris.
Uitgesproken ter openbare zitting van 4 juli 2022.
Voorzitter w.g. Secretaris w.g.