ECLI:NL:TGZCTG:2022:11 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag C2020.139
ECLI: | ECLI:NL:TGZCTG:2022:11 |
---|---|
Datum uitspraak: | 10-01-2022 |
Datum publicatie: | 18-01-2022 |
Zaaknummer(s): | C2020.139 |
Onderwerp: | Onjuiste verklaring of rapport |
Beslissingen: | Ongegrond/Afwijzing |
Inhoudsindicatie: | C2020.139 Klacht tegen psychiater en een arts in opleiding (AIOS) tot psychiater. De beklaagde AIOS psychiatrie heeft (onder supervisie van de psychiater) een Pro Justitia rapportage over klaagster opgesteld. Klaagster heeft geen medewerking verleend aan het Pro Justitia onderzoek. De rapportage is een zogenoemde ‘weigerrapportage’. Klaagster verwijt de AIOS psychiatrie dat zij (onder supervisie van de psychiater) tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld door een gewoon kritisch burger te beschadigen, onwaarheden te melden en smaad en laster te plegen. Het Regionaal Tuchtcollege heeft de klacht kennelijk ongegrond verklaard. Het Centraal Tuchtcollege verwerpt het beroep. |
C E N T R A A L T U C H T C O L L E G E
voor de Gezondheidszorg
Beslissing in de zaak onder nummer C2020.139 van:
A., wonende te B.,
appellante, klaagster in eerste aanleg,
tegen
C., psychiater, destijds arts in opleiding (AIOS) tot psychiater,
(destijds) werkzaam te B., thans te D.,
beklaagde in beide instanties,
gemachtigde: mr. M.C. Hazenberg verbonden aan Stichting VvAA Rechtsbijstand te Utrecht.
1. Verloop van de procedure
A. - hierna klaagster - heeft op 30 oktober 2019 bij het Regionaal Tuchtcollege te
Amsterdam tegen C. - hierna de beklaagde - een klacht ingediend. Bij beslissing van
30 april 2020, onder nummer 19/404, heeft dat College de klacht kennelijk ongegrond
verklaard.
Klaagster is van die beslissing tijdig in beroep gekomen.
De beklaagde heeft een verweerschrift in beroep ingediend.
De zaak is in beroep behandeld ter openbare terechtzitting van het Centraal Tuchtcollege
van 22 november 2021. Klaagster is verschenen. Ook de beklaagde was aanwezig, bijgestaan
door mr. Hazenberg.
Klaagster heeft spreekaantekeningen overgelegd.
2. Beslissing in eerste aanleg
Het Regionaal Tuchtcollege heeft aan zijn beslissing het volgende ten grondslag gelegd.
“2. De feiten
Op grond van de stukken kan van het volgende worden uitgegaan:
2.1. Verweerster was in de periode waarop de klacht ziet arts in opleiding tot psychiater
(AIOS psychiatrie) bij het E. (E.) locatie F. te B.
2.2. De officier van justitie te B. heeft verweerster verzocht klaagster psychiatrisch
te onderzoeken in verband met een verdenking van het plegen van smaad en smaadschrift
(art. 261 Wetboek van Strafrecht) op of omstreeks 2 maart 2015 tot en met 12 oktober
2015 te B.
2.2. In dit verband heeft verweerster klaagster per brief van 26 september 2016
uitgenodigd voor een psychiatrisch onderzoek. Klaagster heeft hierop aanvankelijk
laten weten dat zij eerst haar advocaat wilde spreken en vervolgens dat de data haar
niet uitkwamen. Zij is uiteindelijk niet zelf gezien door verweerster. Verweerster
heeft kennis genomen van enkele dossierstukken, te weten:
- een proces-verbaal politie-eenheid B. district B., proces-verbaalnummers PL1300-2015227424-1,
PL1300-2015227424-2 en PL1300-2015227424-3;
- verhoor verdachte (klaagster, RTG) d.d. 4 november 2015;
- conceptverslag reclassering d.d. 23 september 2016.
2.3. Verweerster heeft, onder supervisie van de verweerder in de samenhangende
procedure met nummer 19/404, de pro Justitia-rapportage d.d. 17 november 2016 over
klaagster opgesteld. Bij de beantwoording van de vraagstelling van de officier staat
onder meer het volgende:
“(…)
Betrokkene lijkt te weigeren (om deel te nemen aan het onderzoek, RTG) uit wantrouwen
en overtuiging in haar recht te staan Dit lijkt hetzelfde patroon te zijn dat ook
geleid heeft tot het ten lastegelegde.(…)
Zonder psychiatrisch onderzoek is deze vraag (of klaagster lijdt aan een ziekelijke
stoornis en/of gebrekkige ontwikkeling van de geestesvermogens, RTG) niet te beantwoorden.
Ook de overige vragen kon verweerster bij gebreke aan een psychiatrisch onderzoek
en diagnostische conclusies, niet beantwoorden.
3. De klacht en het standpunt van klaagster
3.1. De klacht houdt zakelijk weergegeven in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar
heeft gehandeld door:
1) een gewoon kritische burger te beschadigen;
2) onwaarheden te melden;
3) smaad en laster te plegen.
3.2. Klaagster heeft ter toelichting van haar klachten onder meer aangevoerd dat
zij bij de uitnodiging voor het psychiatrisch onderzoek een artikel genaamd The Lone
Terrorist toegestuurd reeg. Verweerster, althans haar supervisor, kon zich ondanks
dat klaagster niet op gesprek is gekomen, toch een uitgebreid oordeel over haar vormen.
Volgens klaagster is de inhoud gebaseerd op aannames en niet op feiten. Er staan volgens
klaagster leugens in het rapport. Verweerster en haar supervisor maken volgens klaagster
‘lol’ van de pesterijen van de VvE-leden door te stellen dat dit waanbeelden zijn.
Dat klaagster bepaalde personen zou wantrouwen is volgens klaagster nergens op gebaseerd.
Ook betwist klaagster dat zij dingen op een forum zou hebben geplaatst. Ten onrechte
wordt haar achterdocht in de schoenen gelegd. Bovendien klopt het volgens klaagster
niet dat zij niet veel kennissen heeft. Volgens klaagster is dankzij de onzin van
verweerster en haar supervisor haar kans op voortzetting van baanbrekend promotieonderzoek
en enkele functies verkeken. Het rapport dient vernietigd te worden, aldus steeds
klaagster.
4. Het standpunt van verweerster
Verweerster heeft de klacht en de daaraan ten grondslag gelegde stellingen bestreden.
Voor zover nodig wordt daarop hieronder ingegaan.
5. De beoordeling
Kader
5.1. Het college wijst er allereerst op, dat het bij de tuchtrechtelijke toetsing
van professioneel handelen er niet om gaat of dat handelen beter had gekund, maar
om het geven van een antwoord op de vraag of de beroepsbeoefenaar bij het beroepsmatig
handelen is gebleven binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening,
rekening houdend met de stand van de wetenschap ten tijde van het klachtwaardig geachte
handelen en met hetgeen toen in de beroepsgroep ter zake als norm of standaard was
aanvaard. In het tuchtrecht is persoonlijke verwijtbaarheid uitgangspunt.
5.2. Bovendien is van belang dat de verwijten die klaagster verweerster maakt,
gebaseerd zijn op de door verweerster opgestelde rapportage. Dit brengt met zich dat
in onderhavige zaak acht dient te worden geslagen op de criteria waaraan een deskundigenrapport
wordt getoetst, welke criteria als volgt luiden:
1. de rapportage vermeldt de feiten, omstandigheden en bevindingen waarop het berust;
2. het rapport geeft blijk van een geschikte methode van onderzoek om de voorgelegde
vraagstelling te kunnen beantwoorden;
3. in het rapport wordt op inzichtelijke en consistente wijze uiteengezet op welke
gronden de conclusies van het rapport steunen;
4. het rapport vermeldt de bronnen waarop het berust, daaronder begrepen de gebruikte
literatuur en de geconsulteerde personen;
5. de rapporteur blijft binnen de grenzen van zijn deskundigheid.
Het college dient ten volle te toetsen of het onderzoek door de deskundige uit het
oogpunt van vakkundigheid en zorgvuldigheid de tuchtrechtelijke toets der kritiek
kan doorstaan. Ten aanzien van de conclusie van de rapportage wordt beoordeeld of
de deskundige in redelijkheid tot haar conclusie heeft kunnen komen.
Eerste klachtonderdeel
5.3. Het college acht het eerste klachtonderdeel kennelijk ongegrond, omdat door
klaagster onvoldoende is onderbouwd op welke wijze verweerster en haar supervisor
klaagster beschadigd zouden hebben. Dit blijkt niet uit de pro Justitia-rapportage.
Verweerster en haar supervisor hebben geprobeerd een pro Justitia-onderzoek in te
stellen en – nu klaagster niet op de uitnodiging voor een onderzoek is ingegaan –
uiteindelijk een weigerrapport opgesteld. Dat rapport dient enkel tot doel om de opdrachtgever
(het Openbaar Ministerie) en de rechtbank te informeren over de persoon van de verdachte
(klaagster) en heeft geen verdere reikwijdte. Dit rapport houdt dus geen verband met
een Verklaring Omtrent Gedrag en heeft ook niet anderszins directe invloed op sollicitaties.
Verweerster heeft inhoud gegeven aan de opdracht van de rechtbank binnen de beperkte
mogelijkheden die er waren. De vraag die hier aan de orde is, is of verweerster dat
redelijk bekwaam heeft gedaan. De invloed die het rapport heeft op een eventuele veroordeling
door de strafrechter en de invloed die dit weer heeft op de carrière van klaagster,
wordt niet door het college beoordeeld.
5.4. Het per abuis aan klaagster bij de uitnodiging voor het onderzoek toezenden
van een artikel betreft een vergissing. Deze vergissing is volgens verweerster en
haar supervisor door het secretariaat gemaakt en verweerster en haar supervisor hebben
hiervoor hun excuses gemaakt. Deze vergissing heeft geen doorwerking naar andere partijen,
zodat klaagster hier verder niet mee is geschaad. Het is echter wel slordig, doch
dit weegt niet zo zwaar dat hiermee tuchtrechtelijk verwijtbaar is gehandeld door
verweerster.
Tweede klachtonderdeel
5.5. Ook dit onderdeel faalt. Verweerster en haar supervisor hebben in de rapportage
(enkel) informatie van derden (het dossier en het OM) weergegeven. Niet gebleken is
dat zij onwaarheden hebben opgetekend. Ook hebben zij zelf geen feiten vastgesteld.
Zij zijn uitgegaan van reeds bij justitie bekende gegevens. Zij hebben een ‘weigerrapport’
opgesteld, oftewel een rapportage op basis van stukken. Zij hebben daarin geen eigen
feiten opgetekend of toegevoegd aan de informatie die reeds bij het OM over klaagster
bekend was. Zij hebben ook geen conclusies getrokken en de meeste van de gestelde
vragen niet kunnen beantwoorden bij gebrek aan een psychiatrisch onderzoek. Daarmee
treft ook het verwijt dat verweerster en haar supervisor zich uitgebreid een oordeel
hebben gevormd, ondanks dat zij klaagster niet op ‘spreekuur’ kreeg, geen doel.
Derde klachtonderdeel
5.6. Dit klachtonderdeel is door klaagster niet goed onderbouwd. Niet duidelijk
is waar klaagster op doelt, als zij stelt dat met de rapportage smaad en laster wordt
gepleegd, anders dan de verwijten van klaagster over onwaarheden in de rapportage,
welke hiervoor bij klachtonderdelen 1 en 2 reeds aan de orde zijn gekomen en zijn
afgewezen.
Meer algemeen komt uit de pro Justitia-rapportage juist naar voren dat verweerster
en haar supervisor zich over de meeste zaken niet uitspreken. Waar wel een antwoord
wordt geformuleerd, gebeurt dit in voorzichtige termen (‘lijkt’ etc.) op basis van
patroonherkenning. Er is geen sprake van een diagnostische classificatie van klaagster
door verweerster en haar supervisor.
5.7. Ook overigens is niet gebleken dat de rapportage niet voldoet aan de hiervoor
onder 5.1 en 5.2 weergegeven normen. De conclusie van het voorgaande is dat de klacht
kennelijk ongegrond is. Verweerster kan met betrekking tot de klacht geen verwijt
als bedoeld in artikel 47 lid 1 van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg
worden gemaakt”.
3. Vaststaande feiten en omstandigheden
Het Centraal Tuchtcollege gaat bij de beoordeling van het beroep uit van de feiten
weergegeven in overweging 2. “De feiten” van de beslissing van het Regionaal Tuchtcollege.
Deze weergave is in beroep niet of in elk geval onvoldoende, bestreden.
4. Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep
4.1 De beklaagde verzoekt het Centraal Tuchtcollege (primair) om klaagster niet-ontvankelijk
te verklaren. Volgens de beklaagde heeft klaagster in haar beroepschrift onvoldoende
toegelicht waarom zij het niet eens is met de beslissing van het Regionaal Tuchtcollege.
De beklaagde voert daartoe aan dat klaagster haar stellingen niet concreet heeft gemaakt
of heeft onderbouwd en dat haar beroepschrift een herhaling is van dat wat zij bij
het Regionaal Tuchtcollege heeft gesteld. Naar het oordeel van het Centraal Tuchtcollege
heeft klaagster in haar beroepschrift voldoende duidelijk toegelicht dat en op welke
gronden zij het niet eens is met de beslissing van het Regionaal Tuchtcollege en is
haar beroep niet alleen een herhaling van de klacht in eerste aanleg.
4.2 De stelling van de beklaagde dat klaagster haar verwijten baseert op informatie
waar haar supervisor (zaak C2020.138) en zij, als AIOS psychiatrie, ten tijde van
het onderzoek geen beschikking over hadden en dat klaagster informatie uit het rapport
onterecht als mening/oordeel van de beklaagde opvoert, kunnen niet leiden tot de niet-ontvankelijkheid
van klaagster.
4.3 Klaagster is dan ook ontvankelijk in haar beroep.
5 Beoordeling van het beroep
5.1 Klaagster wil met haar beroep bereiken dat het Centraal Tuchtcollege haar klacht
over de Pro Justitia rapportage opnieuw beoordeelt en in beroep alsnog gegrond verklaart.
Volgens klaagster heeft de beklaagde als AIOS psychiatrie (onder supervisie van de
psychiater in de zaak C2020.138) tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld door een gewoon
kritisch burger te beschadigen (klachtonderdeel 1), onwaarheden te melden (klachtonderdeel
2) en smaad en laster te plegen (klachtonderdeel 3).
5.2 De beklaagde heeft verweer gevoerd en heeft het Centraal Tuchtcollege verzocht
om het beroep als kennelijk ongegrond af te wijzen of om het beroep te verwerpen (subsidiair
respectievelijk meer subsidiair verzoek).
5.3 Het Centraal Tuchtcollege heeft kennisgenomen van de inhoud van de aan het
Regionaal Tuchtcollege voorgelegde klacht en het debat dat partijen daarover bij dat
tuchtcollege hebben gevoerd. Het door het Regionaal Tuchtcollege opgebouwde zaaksdossier
is aan het Centraal Tuchtcollege gestuurd.
5.4 In beroep hebben partijen het debat schriftelijk nog een keer gevoerd. Daarbij
heeft ieder van hen standpunten ingenomen over de door het Regionaal Tuchtcollege
vastgestelde feiten en de door dat college gegeven beschouwingen en beslissingen.
Tijdens de mondelinge behandeling op 22 november 2021 is dat debat voortgezet.
5.5 De bespreking van de zaak in raadkamer na de mondelinge behandeling in beroep
heeft het Centraal Tuchtcollege niet geleid tot het vaststellen van andere feiten
of tot andere beschouwingen en beslissingen dan die van het Regionaal Tuchtcollege.
5.6 De beklaagde is in de uitoefening van haar functie als Pro Justitia rapporteur
gehouden aan onder meer de Richtlijnen van het E. (E.), de Gedragscode Nederlands
Register Gerechtelijk Deskundigen (NRGD) en aan de in de tuchtrechtspraak geldende
rapportagecriteria. Ook het Centraal Tuchtcollege is niet gebleken dat de beklaagde
bij het opstellen van de zogenoemde Pro Justitia ‘weigerrapportage’ over klaagster
onzorgvuldig heeft gehandeld door - zoals klaagster stelt - klaagster te beschadigen,
onwaarheden op te nemen of smaad en laster jegens klaagster te plegen. En ook verder
is het Centraal Tuchtcollege niet gebleken dat de rapportage niet aan de zorgvuldigheidseisen
voldoet. Het Centraal Tuchtcollege sluit zich aan bij dat wat het Regionaal Tuchtcollege
onder ‘5. De beoordeling’ heeft overwogen en neemt dat over.
5.7 Voor zover er bij de procedure bij het Regionaal Tuchtcollege sprake is geweest
van een onjuiste gang van zaken - volgens klaagster is zij niet op de juiste manier
uitgenodigd voor een mondeling vooronderzoek -, dan is dit hersteld door de behandeling
van de zaak bij het Centraal Tuchtcollege. De procedure in beroep is ook bedoeld om
eventuele verzuimen in de behandeling bij het Regionaal Tuchtcollege te herstellen.
Klaagster heeft in beroep het - volgens haar onjuiste - oordeel van het Regionaal
Tuchtcollege ter beoordeling aan het Centraal Tuchtcollege kunnen voorleggen en opnieuw
de gelegenheid gekregen haar standpunten naar voren te brengen. Deze beroepsgrond
treft dan ook geen doel.
5.8 Dit betekent dat het Centraal Tuchtcollege met het Regionaal Tuchtcollege van
oordeel is dat de psychiater geen verwijt kan worden gemaakt als bedoeld in artikel
47 lid 1 van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg.
5.9 Het Centraal Tuchtcollege zal het beroep verwerpen.
6. Beslissing
Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:
verwerpt het beroep.
Deze beslissing is gegeven door: E.J. van Sandick, voorzitter;
L.F. Gerretsen-Visser en J.M.T. van der Hoeven-Oud, leden-juristen en
M.C. ten Doesschate en B.J.P. Vis-Janssens de Varebeke, leden-beroepsgenoten en
D. Brommer, secretaris.
Uitgesproken ter openbare zitting van 10 januari 2022.
Voorzitter w.g. Secretaris w.g.