ECLI:NL:TGZCTG:2022:105 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag C2021.1136
ECLI: | ECLI:NL:TGZCTG:2022:105 |
---|---|
Datum uitspraak: | 18-05-2022 |
Datum publicatie: | 19-05-2022 |
Zaaknummer(s): | C2021.1136 |
Onderwerp: | Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose |
Beslissingen: | Ongegrond/afwijzing |
Inhoudsindicatie: | Klacht tegen tandarts. Klaagster verwijt de tandarts dat hij:1. onvoldoende actief is geweest ten aanzien van de monitoring van cariës waardoor bestaande cariës te laat of onvoldoende behandeld zijn;2. een vulling heeft gemaakt in element 17 die niet voldoet aan hetgeen van een redelijk handelend tandarts mag worden verwacht, de vulling staat over en sluit niet aan;3. de DPSI-scores nooit in het dossier heeft genoteerd;4. onvoldoende diagnostiek heeft uitgevoerd door voorafgaand aan de uitgevoerde endodontische behandelingen – op één uitzondering na - geen röntgenfoto’s te maken en hiermee niet heeft gehandeld conform de professionele standaard;5. geen foto’s heeft gemaakt in het kader van de diagnosestelling waardoor er bij klaagster geen sprake kon zijn van informed consent.Het Regionaal Tuchtcollege heeft klaagster niet-ontvankelijk verklaard, voor zover de klacht betrekking heeft op handelingen die hebben plaatsgevonden meer dan tien jaar voor de datum van de indiening van de klacht, en de klacht voor het overige ongegrond verklaard. Het Centraal Tuchtcollege verwerpt het beroep van klaagster. |
C E N T R A A L T U C H T C O L L E G E
voor de Gezondheidszorg
Beslissing in de zaak onder nummer C2021/1136 van:
A., wonende te B., appellante, klaagster in eerste aanleg,
gemachtigde: mr. L.H.E. Drenthe te Amsterdam,
tegen
C., tandarts, werkzaam te B., verweerder in beide instanties,
gemachtigde: mr. H.J.E. van der Spoel te Zwolle.
1. Verloop van de procedure
A. - hierna klaagster - heeft op 21 december 2020 bij het Regionaal Tuchtcollege te
Zwolle tegen C. - hierna de tandarts - een klacht ingediend. Bij beslissing van
4 augustus 2021, onder nummer 228/2020 heeft dat College klaagster niet-ontvankelijk
verklaard, voor zover de klacht betrekking heeft op handelingen die hebben plaatsgevonden
meer dan tien jaar voor de datum van de indiening van de klacht, en de klacht voor
het overige ongegrond verklaard.
Klaagster is van die beslissing tijdig in beroep gekomen. De tandarts heeft een verweerschrift
in beroep ingediend.
De zaak is in beroep behandeld ter openbare terechtzitting van het Centraal Tuchtcollege
van 20 april 2022, waar zijn verschenen klaagster, bijgestaan door haar gemachtigde,
en de tandarts, bijgestaan door zijn gemachtigde. Klaagster, de tandarts en zijn gemachtigde
zijn op hun verzoek via beeldverbinding gehoord. De gemachtigde van klaagster was
tijdens de zitting fysiek aanwezig.
Mr. Drenthe en mr. Van der Spoel hebben de standpunten van klaagster respectievelijk
de tandarts toegelicht aan de hand van pleitnotities die aan het Centraal Tuchtcollege
zijn overgelegd.
2. Beslissing in eerste aanleg
Het Regionaal Tuchtcollege heeft aan zijn beslissing het volgende ten grondslag gelegd.
“2. DE FEITEN
Op grond van de stukken (waaronder het medisch dossier) en het verhandelde ter zitting
dient, voor zover van belang voor de beoordeling van de klacht, van het volgende te
worden uitgegaan.
Klaagster is van 17 mei 2006 tot en met 30 september 2020 patiënte geweest in de praktijk
van beklaagde. Beklaagde zag klaagster voor het eerst op 21 juni 2006.
In de periode daarna kwam klaagster de periodieke controles regelmatig niet na. Zij
meldde zich bij beklaagde op het moment dat zij pijnklachten had. Nadat klaagster
op
1 maart 2010 voor periodieke controle was geweest meldde zij zich op 31 januari 2011
met pijnklachten aan de elementen 26 en 27. Beklaagde heeft twee röntgenfoto’s gemaakt
en adviseerde eerst de verkoudheid van klaagster af te wachten in de verwachting dat
de klachten zouden verdwijnen.
Op 26 maart 2012 kwam klaagster op consult met pijnklachten aan element 11. Na het
maken en beoordelen van een kleine röntgenfoto is beklaagde gestart met een wortelkanaalbehandeling
in element 11. In het dossier heeft hij het volgende genoteerd: ”11. Maken en beoordelen
kleine röntgenfoto. Endo […]. Mevrouw aangegeven dat zij niet alleen met pijnklacht
zich wendt tot de praktijk maar ook haar controles laat uitvoeren ieder half jaar.
Dit is noodzakelijk voor goede tandheelkundige zorg en behoudt van gebit evenals DPSI.
Mevrouw wil dit niet, ze moet haar hoofd met alle schulden boven water houden. Wil
alleen nog maar noodzakelijke behandelingen en geen pijn.”
Op 17 april 2012 kwam klaagster voor een periodieke controle. Beklaagde noteerde geen
bijzonderheden in het dossier.
Op 26 april 2012 heeft beklaagde de vervolgbehandeling uitgevoerd van de gestarte
wortelkanaalbehandeling op 26 maart 2012. Verder heeft hij een drievlaksvulling aangebracht
in element 36. In het dossier noteerde hij het volgende: “11. Volledige wortelkanaalbehandeling
per element met 1 kanaal. Maken en beoordelen kleine röntgenfoto. Gebruik protapers.
Cofferdam. Spoelen hypo+cavit. Elektronisch lengte bepalen. 1 vlaks glas-ionomeer
[.o-]. Endo.
36. 3 vlaks composiet [.vodlf-]. Cofferdam. GEEN anesthesie.”
Op 11 december 2013 heeft klaagster beklaagde bezocht voor een periodieke controle.
Beklaagde noteerde in het dossier: “Tandvlees bij controle zorgwekkend, DPSI gemeten
4, mevrouw nogmaals uitgelegd belang van mondhygiëne. Mevrouw wil geen verwijzing.”
Op 14 januari 2014 heeft beklaagde een tweevlaks composietvulling aangebracht bij
element 27 en 46.
Op 29 juni 2017 kwam klaagster bij beklaagde voor consult. In het dossier noteerde
beklaagde: ”mw belt en heeft pijnklacht. Besproken dat we de foto’s doen en de pijnklacht
behandelen. Periodieke controle. GMTW: geen bijzonderheden. 4x intra-orale röntgenfoto.
46. Trekken tand of kies. Hechten vicryl 3x0. Septanest. Brief instructie na extractie”.
Op 13 juli 2017 heeft beklaagde een drievlaks composietvulling aangebracht in element
37.
Op 27 juli 2017 heeft beklaagde een tweevlaks composietvulling aangebracht in element
17 en een drievlaks composietvulling in element 16.
Op 27 september 2017 heeft klaagster zich gemeld bij de spoeddienst in verband met
pijnklachten in element 36. De dienstdoende tandarts is een her-endodontische behandeling
gestart welke beklaagde op 12 oktober 2017 heeft afgemaakt.
Op 4 juli 2018 is klaagster voor een periodieke controle bij beklaagde geweest. Beklaagde
adviseerde opnieuw aandacht te hebben voor mondhygiëne: “Mevrouw gezien voor controle,
mevrouw uitgelegd dat we op een laag drempelige wijze, nu wij ook prev [RTG: preventieassistente]
in huis hebben kijken naar een goede mondhygiëne. Mevrouw maakt afspraak in bij prev
maar wil geen uitgebreide behandeling, mevrouw wil nog steeds niet naar mondhygiëniste.
Winst ze gaat nu een stapje maken.”
Op 18 juli 2018 meldde klaagster zich met pijnklachten aan element 35. Beklaagde heeft
een behandeling uitgevoerd aan elementen 35 en 36: “36. 2 vlaks composiet [.mo-] Etstechniek
etsbare onderlaag. 35. Geleidings-en/of infiltratie verdoving. Insluiten calciumhydroxide
of daarmee vergelijkbare desinfectans per element, pe. Gebitsreiniging.”
Klaagster heeft de vervolgafspraak van 2 augustus 2018 afgebeld en een nieuwe afspraak
gemaakt voor 8 augustus 2018. Omdat klaagster deze afspraak niet is nagekomen heeft
beklaagde de kosten in rekening gebracht. In het dossier noteerde hij het volgende:
”wederom afspraak niet tijdig afgezegd, 10.58 waar afspraak 11.20 uur staat, derhalve
worden nu de behandelingskosten in rekening gebracht. C90. Niet nagekomen afspraak.”
Op 22 oktober 2018 heeft beklaagde element 35 getrokken. Hierna heeft beklaagde klaagster
niet meer gezien. Op 4 september 2020 heeft hij klaagster een brief gestuurd omdat
zij langer dan achttien maanden niet in de praktijk was geweest. Klaagster heeft zich
per oktober 2020 uitgeschreven bij de praktijk van beklaagde.
3. HET STANDPUNT VAN KLAAGSTER EN DE KLACHT
Klaagster verwijt beklaagde - zakelijk weergegeven – dat hij:
1. onvoldoende actief is geweest ten aanzien van de monitoring van cariës waardoor
bestaande cariës te laat of onvoldoende behandeld zijn;
2. een vulling heeft gemaakt in element 17 die niet voldoet aan hetgeen van een
redelijk handelend tandarts mag worden verwacht, de vulling staat over en sluit niet
aan;
3. de DPSI-scores nooit in het dossier heeft genoteerd;
4. onvoldoende diagnostiek heeft uitgevoerd door voorafgaand aan de uitgevoerde
endodontische behandelingen – op één uitzondering na - geen röntgenfoto’s te maken
en hiermee niet heeft gehandeld conform de professionele standaard;
5. geen foto’s heeft gemaakt in het kader van de diagnosestelling waardoor er bij
klaagster geen sprake kon zijn van informed consent.
4. HET STANDPUNT VAN BEKLAAGDE
Beklaagde voert – zakelijk weergegeven – aan dat hem geen tuchtrechtelijk verwijt
treft.
Voor zover de klacht ziet op enig handelen of nalaten dat betrekking heeft op de periode
vóór 16 december 2010 dient de klacht niet ontvankelijk te worden verklaard vanwege
verjaring. Hij betwist dat hij de cariës onvoldoende zou hebben gemonitord en/of behandeld.
Klaagster kwam onregelmatig voor periodieke controle en er is geen verplichte frequentie
voorgeschreven voor het maken van röntgenopnames ter monitoring van cariës. Anders
dan klaagster stelt heeft hij niet slechts één keer in de elf jaar vier solo röntgenfoto’s
gemaakt. Hij heeft bewust gekozen voor het maken van solo röntgenfoto’s in plaats
van bitewings omdat deze een adequaat beeld gaven. Gelet op de aanwezige röntgenopnames
en de zorgvuldige visuele inspectie ten aanzien van cariës heeft hij een hogere frequentie
van het maken van röntgenfoto’s niet noodzakelijk geacht. Hij heeft hierbij gelet
op het ALARA-principe, inhoudende dat patiënten zo min mogelijk moeten worden blootgesteld
aan röntgenstraling. Klaagster onderbouwt niet waarom beklaagde bij de behandeling
van element 17 buiten de grenzen is getreden van een redelijke bekwame beroepsuitoefening.
Beklaagde acht het niet aannemelijk dat de overgelegde ongedateerde röntgenfoto de
vulling betreft die door hem is gemaakt op 27 juli 2017. Voor wat betreft het niet
noteren van de DPSI-score verwijst hij naar het dossier van klaagster waarin hij verschillende
DPSI-scores heeft genoteerd. Hoewel hij klaagster elke keer gewezen heeft op het belang
van parodontale zorg wilde ze geen parodontale behandeling gezien haar financiële
situatie. Klaagster heeft ook nadrukkelijk aangegeven dat ze niet wilde dat haar DPSI-score
werd gemeten. Beklaagde heeft steeds adequate diagnostiek verricht om de diagnose
zenuwontsteking zorgvuldig te kunnen stellen. Hij heeft telkens de juiste diagnose
gesteld en verschillende behandelopties voor de ontstoken zenuwen met klaagster besproken.
Hij heeft in overeenstemming met de beroepsnormen de behandelingen bij klaagster uitgevoerd.
Bij de door hem uitgevoerde wortelkanaalbehandelingen was sprake van informed consent.
5. DE OVERWEGINGEN VAN HET COLLEGE
5.1
Het college wijst er allereerst op, dat het bij de tuchtrechtelijke toetsing van professioneel
handelen er niet om gaat of dat handelen beter had gekund, maar om het geven van een
antwoord op de vraag of de beroepsbeoefenaar bij het beroepsmatig handelen is gebleven
binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening, rekening houdend met
de stand van de wetenschap ten tijde van het klachtwaardig geachte handelen en met
hetgeen toen in de beroepsgroep ter zake als norm of standaard was aanvaard.
5.2
Het college stelt vast dat in het dossier geen aanwijzing te vinden is dat klaagster,
gedurende de veertien jaar dat zij ingeschreven stond in de praktijk van beklaagde,
ontevreden is geweest over de behandelingen die hij heeft uitgevoerd. Beklaagde heeft
ter zitting verklaard dat hij zich niet aan de indruk kan onttrekken dat klaagster
is aangezet door haar huidige tandarts om een klacht in te dienen tegen beklaagde
aangezien het niet de eerste keer is dat dit gebeurt. Het college heeft aan de gemachtigde
van klaagster de vraag gesteld of klaagster nog achter de klachten staat die zij heeft
ingediend, mede omdat zij niet ter zitting is verschenen. De gemachtigde van klaagster
heeft bevestigd dat klaagster volledig achter de behandeling van haar klachten staat.
Het is juist dat haar huidige tandarts de advocaatkosten draagt. Maar deze heeft met
het indienen en formuleren van deze klachten niets te maken, aldus de gemachtigde.
Het college overweegt dat het opvallend is dat een opvolgend tandarts de proceskosten
betaalt van een tuchtzaak tegen de vorige tandarts van een cliënt. Doorslaggevend
is echter dat, gezien de uitlating van de gemachtigde, moet worden aangenomen dat
klaagster de klachten – ondanks haar afwezigheid ter zitting - wenst door te zetten.
Het college zal dan ook hierna de klachtonderdelen inhoudelijk behandelen met inachtneming
van het toetsingskader als genoemd in paragraaf 5.1. Tevens zal het college in zijn
oordeel betrekken het gegeven dat patiënte vanwege financiële moeilijkheden de praktijk
onregelmatig bezocht en terughoudend was met het ondergaan van behandeling.
5.3
De eerste klacht betreft de onvoldoende monitoring van cariës. Uit de stukken en het
verhandelde ter zitting valt op te maken dat klaagster niet regelmatig voor periodieke
controle kwam waardoor vroegtijdige diagnostiek niet mogelijk was. Klaagster meldde
zich pas bij beklaagde op het moment dat ze pijnklachten had. Gedurende de behandelrelatie
heeft beklaagde, zoals uit het dossier blijkt, verschillende röntgenfoto’s gemaakt
waarvan een aantal in het kader van een wortelkanaalbehandeling. Tijdens de periodieke
controle op 29 juni 2017 heeft beklaagde vier solo röntgenfoto’s gemaakt. Het college
kan klaagster niet volgen in haar stelling dat beklaagde bitewings heeft moeten maken
in plaats van solo röntgenfoto’s. Het maken van solo röntgenfoto’s in plaats van bitewings
brengt niet mee dat beklaagde onzorgvuldig heeft gehandeld wat betreft het monitoren
van cariës. Naar het oordeel van het college heeft beklaagde, mede gelet op de onregelmatige
momenten dat klaagster op controle kwam, de cariësactiviteit voldoende gemonitord
op basis van solo röntgenfoto’s en visuele inspectie. Niet gebleken is dat er sprake
was van onderbehandeling. Het eerste klachtonderdeel is dan ook ongegrond.
5.4
Wat betreft het verwijt dat de vulling in element 17 niet voldoet aan de professionele
standaard heeft beklaagde betwijfeld dat hij deze vulling heeft gemaakt. Tijdens de
zitting is door de gemachtigde van klaagster opgemerkt dat klaagster nog een andere
tandarts zou hebben bezocht voordat zij zich liet inschrijven bij haar huidige tandarts.
Wat hier ook van zij, het college is van oordeel dat de vulling weliswaar geen schoonheidsprijs
verdient maar dat het te ver voert te stellen dat er sprake is van een tuchtrechtelijk
verwijt.
5.5
Het derde klachtonderdeel betreft het niet noteren van de DPSI-scores in het dossier.
Naar het oordeel van het college treft beklaagde geen tuchtrechtelijk verwijt nu de
DPSI-scores die beklaagde heeft verricht terug te vinden zijn in het dossier. Beklaagde
heeft ter zitting uitgelegd dat er bij de overdracht van het patiëntendossier aan
de nieuwe tandarts slechts de declaratieregels zijn doorgestuurd en de tekstregels
zijn weggevallen, als gevolg van een (foute) keuze in het automatiseringssysteem (Simplex),
welke gegevens doorgestuurd moesten worden. Later is deze vergissing hersteld en is
het dossier alsnog volledig verstuurd. Zo was bijvoorbeeld eerst niet zichtbaar dat
beklaagde op 11 december 2013 een DPSI-score van 4 heeft vastgesteld. Het college
acht dit een ongelukkige gang van zaken maar niet tuchtrechtelijk verwijtbaar. Dit
klachtonderdeel kan dan ook niet slagen.
5.6
Het college ziet aanleiding om het vierde en vijfde klachtonderdeel gezamenlijk te
behandelen. Klaagster verwijt beklaagde dat hij niet altijd röntgenfoto’s heeft gemaakt
voorafgaande aan de endodontische behandelingen en dat hierdoor geen sprake zou zijn
van informed consent.
Het college stelt voorop dat uit de bepalingen in de Richtlijn endodontische diagnostiek
en behandeling (2018) blijkt dat een endostart in beginsel voorafgegaan moet worden
door het maken en beoordelen van een röntgenfoto van het te behandelen gebied. Er
kunnen echter redenen zijn om een uitzondering op dit uitgangspunt te maken.
Beklaagde heeft op 26 maart 2012 een wortelkanaalbehandeling in element 11 verricht.
Voorafgaand aan die behandeling maar ook nadien is door beklaagde een röntgenfoto
gemaakt. Op 12 oktober 2017 heeft beklaagde een wortelkanaalbehandeling uitgevoerd
bij element 36. Klaagster was op 24 september 2017 bij de spoeddienst geweest wegens
klachten aan element 36. De dienstdoende tandarts is, na het maken van een röntgenfoto,
gestart met een initiële wortelkanaalbehandeling welke door beklaagde diende te worden
afgemaakt. Dat beklaagde voorafgaand aan de vervolgbehandeling geen nieuwe röntgenfoto
heeft gemaakt acht het college verklaarbaar nu er immers een recente foto was gemaakt
tijdens de spoeddienst. Op 18 juli 2018 is beklaagde gestart met een wortelkanaalbehandeling
in element 35. Beklaagde heeft naar het oordeel van het college voldoende onderbouwd
op welke wijze hij tot zijn diagnostiek is gekomen. Op basis van de röntgenfoto’s
die hij een jaar geleden had gemaakt en het doen van percussie- en een koudetest heeft
beklaagde vastgesteld dat er sprake was van een ontstoken zenuw in element 35. Naar
het oordeel van het college is het verdedigbaar dat beklaagde geen röntgenfoto heeft
gemaakt voorafgaand aan de endostart en is er geen sprake van onzorgvuldig handelen.
Beklaagde had voldoende informatie om de diagnose te stellen en klaagster te informeren.
Dat klaagster niet voldoende geïnformeerd is en er geen sprake zou zijn van informed
consent is niet gebleken. Het vierde en vijfde klachtonderdeel zijn ongegrond.
5.7
Voor zover klaagster handelingen aan haar klacht ten grondslag heeft gelegd die hebben
plaatsgevonden meer dan tien jaar voor de datum van de indiening van het klaagschrift,
zal de klacht in verband met artikel 65, vijfde lid, van de Wet BIG niet ontvankelijk
worden verklaard. Voor het overige is de conclusie van het voorgaande dat de klacht
in al haar onderdelen ongegrond is. Beklaagde kan met betrekking tot de klacht geen
verwijt als bedoeld in artikel 47, eerste lid, van de Wet BIG worden gemaakt.”
3. Vaststaande feiten en omstandigheden
Voor de beoordeling van het beroep gaat het Centraal Tuchtcollege uit van de feiten
en omstandigheden zoals weergegeven in de beslissing in eerste aanleg, welke weergave
in beroep niet, althans onvoldoende, is bestreden.
4. Beoordeling van het beroep
4.1 Klaagster beoogt met haar beroep haar klacht in volle omvang aan het Centraal
Tuchtcollege voor te leggen en concludeert tot gegrond verklaring van het beroep.
4.2 De tandarts heeft in beroep allereerst aangevoerd dat klaagster in haar beroep
niet kan worden ontvangen, omdat - kort gezegd - het beroepschrift geen gronden van
beroep bevat. Volgens de tandarts zijn er geen (concrete) bezwaren tegen de uitspraak
in eerste aanleg geformuleerd. Het Centraal Tuchtcollege is van oordeel dat klaagster
voldoende duidelijk heeft aangegeven dat zij het niet eens is met de beslissing van
het Regionaal Tuchtcollege en op welke gronden haar bezwaar berust. Klaagster beoogt
met haar beroep de klacht namelijk in volle omvang aan het Centraal Tuchtcollege voor
te leggen. Klaagster kan daarom worden ontvangen in haar beroep.
4.3 De tandarts heeft vervolgens gemotiveerd verweer gevoerd en concludeert tot
verwerping van het beroep.
4.4 Klaagster voert in beroep in aanvulling op klachtonderdeel 4. aan dat de tandarts
bij geen van de wortelkanaalbehandelingen tussen- en eindfoto’s heeft gemaakt. Dit
betreft een nieuwe stelling, althans een uitbreiding van de klacht ten opzichte van
de klacht en de stellingen die bij het Regionaal Tuchtcollege door klaagster aan de
orde zijn gesteld. In zoverre is klaagster niet-ontvankelijk in haar beroep.
Klachtonderdeel 3.
4.5 Het Centraal Tuchtcollege onderschrijft het oordeel van het Regionaal Tuchtcollege
ten aanzien van klachtonderdeel 3(het niet noteren van de DPSI-scores). Anders dan
klaagster aanvoert, ziet het Centraal Tuchtcollege geen aanleiding om op dat punt
te twijfelen aan de inhoud van het door de tandarts overgelegde medische dossier.
Voor zover klaagster in beroep anderszins nog aanvoert dat het Regionaal Tuchtcollege
ten onrechte is uitgegaan van dit medische dossier overweegt het Centraal Tuchtcollege
dat deze stelling op geen enkele wijze door klaagster nader is onderbouwd of geconcretiseerd,
anders dan door de mededeling dat zij de tandarts niet vertrouwt. Dat is naar het
oordeel van het College volstrekt onvoldoende om aan de juistheid van een medisch
dossier te twijfelen. Het had op de weg van klaagster gelegen om concrete aanwijzingen
voor haar gebrek aan vertrouwen in de tandarts te noemen. Dat heeft zij nagelaten.
Het Centraal Tuchtcollege gaat daarom aan deze stelling voorbij. Het beroep faalt
op dit onderdeel.
4.6 Het Centraal Tuchtcollege heeft wel geconstateerd dat het medisch dossier (op
pagina 2 van 4) diverse weggelakte passages bevat. Desgevraagd heeft de gemachtigde
van de tandarts ter zitting verklaard dat zij als advocaat van de tandarts die passages
eigener beweging heeft weggelakt, omdat die passages volgens haar voor de beoordeling
door het Centraal Tuchtcollege niet relevant zijn. Het Centraal Tuchtcollege overweegt
dat dit weliswaar geen tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen van de tandarts zelf betreft,
maar heeft hiervan met ontstemming kennis genomen.
Klachtonderdelen 1-2-4-5.
4.7 De behandeling van deze klachtonderdelen in beroep geeft het Centraal Tuchtcollege
geen aanleiding tot de vaststelling van andere feiten, andere beschouwingen of beslissingen
dan die van het Regionaal Tuchtcollege, zodat het beroep in zoverre moet worden verworpen.
5. Beslissing
Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:
verklaart klaagster niet-ontvankelijk in haar beroep zoals hiervoor in overweging
4.4 weergegeven;
verwerpt het beroep voor het overige.
Deze beslissing is gegeven door: S.M. Evers, voorzitter;
L.F. Gerretsen-Visser en A.S. Gratama, leden-juristen en B. van Noordenne en
R. van der Velden, leden-beroepsgenoten en M. van Esveld, secretaris.
Uitgesproken ter openbare zitting van 18 mei 2022.
Voorzitter w.g. Secretaris w.g.