ECLI:NL:TGZCTG:2022:104 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag C2021.1034

ECLI: ECLI:NL:TGZCTG:2022:104
Datum uitspraak: 18-05-2022
Datum publicatie: 19-05-2022
Zaaknummer(s): C2021.1034
Onderwerp: Overige klachten
Beslissingen: Ongegrond/afwijzing
Inhoudsindicatie: Klacht van tandarts tegen collega-tandarts. Klager verwijt de tandarts dat hij:1. een patiënt opzettelijk in de waan heeft gebracht of gelaten dat de mondhygiënist van klager een verkeerde diagnose had gesteld en verzuimd heeft een status te maken;2. daarmee bedrog heeft gepleegd door deze patiënt een valse verklaring te laten opstellen;3. deze verklaring in tuchtrechtelijke procedures tegen klager heeft ingebracht en daarmee voordeel geniet uit oneerlijke mededingen;4. geen berouw of zelfinzicht heeft getoond;5. een gewoonte maakt van het misleiden van patiënten voor parodontologie.Het Regionaal Tuchtcollege verklaart klager niet-ontvankelijk in de klachtonderdelen 1, 4 en 5 en verklaart klachtonderdelen 2 en 3 kennelijk ongegrond. Het Centraal Tuchtcollege verwerpt het beroep. 

C E N T R A A L  T U C H T C O L L E G E

voor de Gezondheidszorg

Beslissing in de zaak onder nummer C2021/1034 van:

A.wonende te B., appellant, klager in eerste aanleg,

tegen

C., tandarts, werkzaam te B., verweerder in beide instanties,

gemachtigde: mr. H.J.E. van der Spoel te Zwolle.

1.         Verloop van de procedure

A. - hierna klager - heeft op 24 september 2020 bij het Regionaal Tuchtcollege te Zwolle tegen C. - hierna de tandarts - een klacht ingediend. Bij beslissing van 12 april 2021, onder nummer 148/2020 heeft dat College klager niet-ontvankelijk verklaard in de klachtonderdelen 1., 4. en 5. en de klachtonderdelen 2. en 3. kennelijk ongegrond verklaard.

Klager is van die beslissing tijdig in beroep gekomen. De tandarts heeft een verweerschrift in beroep ingediend.

De zaak is in beroep behandeld ter openbare terechtzitting van het Centraal Tuchtcollege van 20 april 2022, waar zijn verschenen klager en de tandarts, bijgestaan door zijn gemachtigde. De tandarts en zijn gemachtigde zijn op hun verzoek via beeldverbinding gehoord. Klager was tijdens de zitting fysiek aanwezig.

Klager heeft zijn standpunten en mr. Van der Spoel heeft de standpunten van de tandarts toegelicht aan de hand van pleitnotities die aan het Centraal Tuchtcollege zijn overgelegd.

2.         Beslissing in eerste aanleg

Het Regionaal Tuchtcollege heeft aan zijn beslissing het volgende ten grondslag gelegd.

“2.      DE FEITEN

Op grond van de stukken (waaronder het medisch dossier) en het verhandelde ter zitting dient, voor zover van belang voor de beoordeling van de klacht, van het volgende te worden uitgegaan.

Partijen zijn beiden tandarts te B.

Door klager is als productie C overgelegd een brief van een patiënt d.d. 6 juli 2018. Deze luidt:

“Geachte tandarts C., Op uw verzoek stuur ik u hierbij een verslag van mijn bevindingen tijdens een afspraak op 30-01-2018 bij Tandartspraktijk D. te B. Al verscheidene jaren ben ik cliënt bij bovengen. tandzorg. Tot dan steeds tot tevredenheid. Eerder was er al een afspraak gemaakt op 14/12-2017 – maar deze kon niet doorgaan omdat er nog geen nieuwe tandartsassistent was. Deze zou er op 30/1-2018 wèl zijn. Op bovengenoemde datum, was ik er dus weer en stelde de nieuwe assistent zich aan mij voor. Er was een stukje van m’n linkerkies afgebroken, dat gerepareerd moest worden. Tot dan ging alles perfect. Maar de assistent wilde nog wat foto’s maken van m’n gebit. Aangezien ik in behandeling was (en nog ben) voor klachten aan nek en schouders verzocht ik of daar rekening mee gehouden kon worden. Tijdens de behandeling werd daar echter geen enkele aandacht aan besteed en bij pijn werd ik gewoon weer in de stoel terug geduwd. Ook kon ik door deze positie geen antwoorden geven op de tot drie keer toe gestelde vragen: “Heeft iemand u verteld dat u Parodontitis heeft. (verder te noemen “P”). “Heeft echt niemand u dit verteld?” Ik voelde (en was ook) me totaal onmondig en heb de eerste ontmoeting met de nieuwe assistent dan ook als zeer onprettig ervaren. Op de constatering dat ik “P” bleek te hebben, was ik geheel niet voorbereid. Ik kwam, zoals afgesproken, om een kies te laten repareren. Ook de vraag: “Weet u eigenlijk wel wat “P” is? vond ik nogal denigrerend. Ik kom al een tijd bij Tandzorg S. maar er is nimmer over “P” gesproken en ook had ik geen enkele klacht in die richting. Wie zou mij dat trouwens verteld moeten hebben? De tandarts dan toch zeker, maar we hebben het daar nooit over gehad. Ook niet met de vorige assistente. Ik kwam gewoon elk half jaar terug voor contrôle. Ik kreeg nu wel een behandelplan mee. Kosten € 284,- (meer of minder kon ook natuurlijk.) En ik was ook erg blij met het “gratis” boekje over “P” zodat ik eindelijk zou weten wat er met mij aan de hand was. Wat ik er wel aan overgehouden heb is het gevoel dat ik min of meer “opgegeven” was. Daar heb je dan tenslotte ook de leeftijd voor natuurlijk. (dit is niet grappig bedoeld). Daarom heb ik ook de volgende afspraak afgezegd. Ik wilde er achter zien te komen wat er nu werkelijk aan de hand was. Daarom heb ik ook een andere tandarts gezocht. Gelukkig bleek bij nader onderzoek dat er geen sprake van “P” was.”

Door beklaagde is een afdruk overgelegd van een dossieraantekening d.d. 26 juni 2018: “volgens mevr is er een bacterieonderzoek en een parostatus gemaakt bij tandzorg E.. Mevr wacht nog op de gegevens. Afgesproken dat wij een tegenparostatus maken. Volgens tandzorg E. heeft mevr paradontis. DPSI gemeten 3+. Mevr belt voor een afspraak als zij de gegevens heeft. Dan afspraak maken voor een parostatus.”

3.         DE KLACHT

Klager verwijt beklaagde - zakelijk weergegeven – dat:

1. hij een patiënt opzettelijk in de waan heeft gebracht of gelaten dat [door de mondhygiënist van klager] een verkeerde diagnose was gesteld [namelijk door te zeggen dat die patiënt geen parodontitis had] en heeft verzuimd een status te maken;

2. hij daarmee bedrog heeft gepleegd door deze patiënt een valse verklaring te laten opstellen;

4. hij deze verklaring in tuchtrechtelijke procedures tegen klager heeft ingebracht en daarmee voordeel geniet uit oneerlijke mededinging;

7. hij geen berouw of zelfinzicht heeft betoond;

11. hij een gewoonte maakt van het misleiden van patiënten voor parodontologie.

4.         HET STANDPUNT VAN BEKLAAGDE

Beklaagde voert – kort samengevat en op gronden genoemd in het verweerschrift – primair aan dat klager, die klaagt als collega-tandarts, niet-ontvankelijk dient te worden verklaard en subsidiair dat de tegen hem ingediende klachten ongegrond dienen te worden verklaard. Voor zover nodig wordt hierna specifiek op het verweer ingegaan.

5.         DE OVERWEGINGEN VAN HET COLLEGE

De ontvankelijkheid

5.1

In onder andere de uitspraak ECLI:NL:TGZCTG:2015:140 heeft het Centraal Tuchtcollege (CTG) een oordeel gegeven onder welke omstandigheden een collega-zorgverlener kan worden aangemerkt als klachtgerechtigd in de zin van artikel 65 van de Wet BIG. Beoordeeld moet worden of er aan de zijde van klager sprake is van een rechtstreeks belang dat kan worden geplaatst in het kader van de individuele gezondheidszorg. Deze eis vloeit voort uit de aard en strekking van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg (BIG) die beoogt de kwaliteit van de individuele gezondheidszorg te bewaken. Onder omstandigheden kunnen volgens het CTG ook collega’s van beroepsbeoefenaren als rechtstreeks belanghebbenden worden beschouwd. In zo’n geval moet de klagende collega als medisch beroepsbeoefenaar een concreet belang hebben dat verband houdt met de individuele gezondheidszorg. Het CTG overweegt dat een (mogelijke) ondermijning van het vertrouwen van collega-beroepsbeoefenaren in een collega is te beschouwen als een concreet rechtstreeks belang dat te maken heeft met de individuele gezondheidszorg.

5.2

Tegen het licht van deze maatstaf zal het college beoordelen of klager in zijn klachten kan worden ontvangen.

Het eerste klachtonderdeel betreft de diagnostiek bij en informatieverschaffing aan een individuele patiënt. Klager heeft geen in het licht van voormelde maatstaf steekhoudende argumenten aangevoerd die het oordeel kunnen dragen dat hij daarbij rechtstreeks belanghebbende zou zijn. In zoverre kan klager niet worden ontvangen.

Hetgeen ten grondslag ligt aan de klachtonderdelen 2. en 3. zou – tezamen beschouwd – zo kunnen worden opgevat dat klager bedoelt te stellen dat dit het vertrouwen zou kunnen ondermijnen dat collega-beroepsbeoefenaren en patiënten in klager moeten kunnen hebben. In zoverre heeft klager voldoende gesteld om ten aanzien van deze klachtonderdelen te kunnen worden ontvangen. Op de vraag of deze klachtonderdelen gegrond zijn, wordt hierna ingegaan.

Van de klachtonderdelen 4. en 5. kan het college niet inzien op welke wijze klager zelf in enig belang is geschaad. Ten aanzien van deze onderdelen zal de klacht kennelijk niet-ontvankelijk worden verklaard.

5.3

Het college zal thans de klachtonderdelen 2. en 3. inhoudelijk bespreken. Klager heeft aangevoerd dat het hiervoor aangehaalde schrijven d.d. 6 juli 2018 van een patiënte door bedrog zijdens beklaagde is verkregen. Beklaagde heeft als verweer aangevoerd dat deze patiënte wilde overstappen van de praktijk van klager naar die van beklaagde. Bij de overdracht kan de patiënte desgewenst de reden aangeven van de overstap, zodat daar in de praktijk zo nodig rekening mee kan worden gehouden. In dat kader heeft de praktijkmanager van beklaagde patiënte gevraagd deze reden op te schrijven. Dat is volgens beklaagde derhalve niet gebeurd in het kader van de pas per 1 november 2018 aanhangig gemaakte tuchtrechtelijke procedures. Ook heeft beklaagde zelf de inhoud van de brief niet bepaald. Beklaagde voert aan dat hij tijdens het consult d.d. 26 juni 2018 nog geen “tegen-parostatus” had opgemaakt om de diagnose definitief te bevestigen of te ontkrachten. Hij beschikte op dat moment nog niet over het dossier en hij zou wachten tot het dossier van de praktijk van klager was ontvangen. Beklaagde ontkent de patiënte in de waan te hebben gebracht dat er geen sprake was van parodontitis of haar bewust onjuist te hebben geïnformeerd. Op 5 juli 2018 heeft de praktijkmanager van beklaagde patiënte gebeld nadat deze haar medisch dossier had gebracht. De praktijkmanager heeft patiënte toen meegedeeld dat uit het dossier niet bleek dat klager de diagnose parodontitis had gesteld.

5.4

Het college oordeelt als volgt. De brief van 6 juli 2018 bevat een beschrijving van de ervaringen van patiënte tijdens een bezoek aan een assistent van klager. De klacht geeft geen feitelijke aanknopingspunten te veronderstellen dat deze beschrijving als zodanig door beklaagde zou zijn ingegeven. Ook de tekst van de brief zelf geeft geen reden om dit te veronderstellen. De enige zin die eventueel zou kunnen wijzen op informatie van beklaagde of althans iemand uit diens praktijk is de zin: “Gelukkig bleek bij nader onderzoek dat er geen sprake van “P” was.” Uit deze zin kan naar het oordeel van het college hooguit worden afgeleid dat patiënte in die veronderstelling verkeerde. Daarmee is echter nog niet aannemelijk gemaakt dat deze zin is gebaseerd op onjuiste informatie verstrekt door beklaagde. Beklaagde heeft een afdruk overgelegd van een dossieraantekening d.d. 26 juni 2018 (onder “feiten” geciteerd). Deze aantekening bevestigt op dat onderdeel het verweer van beklaagde. Andere feiten of omstandigheden die de conclusie kunnen rechtvaardigen dat deze patiënte door beklaagde bewust in een onjuiste veronderstelling is gebracht, zijn evenmin gebleken. Klachtonderdeel 2. is derhalve ongegrond.

5.5

Wat betreft klachtonderdeel 3. heeft beklaagde aangevoerd dat hij de brief d.d. 6 juli 2018 op geanonimiseerde basis heeft ingebracht ter onderbouwing van zijn stelling dat een groot aantal patiënten van klager wegens onvoldoende zorg en communicatie is overgestapt naar de praktijk van beklaagde. Het gaat hier niet om een valse verklaring. De opmerking dat dit oneerlijke mededinging zou betekenen kan beklaagde niet volgen. Het college oordeelt als volgt. Zoals in overweging 5.4 werd vastgesteld, is niet aannemelijk geworden dat de brief van 6 juli 2018 is gebaseerd op onjuiste informatie van beklaagde. Voorts stond het beklaagde vrij om bewijs bij te brengen van zijn in een tuchtrechtelijke procedure ingenomen stellingen. Van enige tuchtrechtelijke normschending is het college niet gebleken. Ook klachtonderdeel 3. is derhalve ongegrond.

3.         Vaststaande feiten en omstandigheden

Voor de beoordeling van het beroep gaat het Centraal Tuchtcollege uit van de feiten en omstandigheden zoals weergegeven in de beslissing in eerste aanleg, welke weergave in beroep niet, althans onvoldoende, is bestreden.

4.         Beoordeling van het beroep

4.1       De tandarts heeft in beroep allereerst aangevoerd dat klager in zijn beroep niet kan worden ontvangen, omdat - kort gezegd - het beroepschrift van klager geen gronden van beroep bevat. Volgens de tandarts zijn er geen (concrete) bezwaren tegen de uitspraak in eerste aanleg geformuleerd. Het Centraal Tuchtcollege is van oordeel dat klager voldoende duidelijk heeft aangegeven dat hij het niet eens is met de beslissing van het Regionaal Tuchtcollege en op welke gronden zijn bezwaar berust. Klager beoogt met zijn beroep de klacht namelijk in volle omvang aan het Centraal Tuchtcollege voor te leggen. Klager kan daarom worden ontvangen in zijn beroep.

4.2       De tandarts voert vervolgens aan dat de stelling van klager dat het Regionaal Tuchtcollege ten onrechte is uitgegaan van het door de tandarts overgelegde medische dossier een uitbreiding van de klacht betreft, zodat klager in zoverre niet-ontvankelijk dient te worden verklaard. Het Centraal Tuchtcollege volgt de tandarts hierin niet. Met zijn stelling beoogt klager nader te onderbouwen waardoor het Regionaal Tuchtcollege volgens hem tot een onjuist oordeel is gekomen. Dit betreft geen uitbreiding van de klacht, maar een onderdeel van zijn betoog in beroep.  

4.3       Het Centraal Tuchtcollege ziet zich aldus voor de vraag gesteld of het Regionaal Tuchtcollege terecht is uitgegaan van het door de tandarts overgelegde medisch dossier. Het Centraal Tuchtcollege beantwoordt deze vraag bevestigend en overweegt daartoe het volgende.

4.4       Klager heeft ter zitting desgevraagd verklaard dat zijn stelling dat het medisch dossier op een later moment is gewijzigd, meer in het bijzonder dat er DPSI-scores zijn toegevoegd, is gebaseerd op vermoedens. Deze vermoedens komen voort uit de omstandigheid dat klager verschillende dossiers van de tandarts heeft ingezien en in geen van die dossiers DPSI-scores zijn opgenomen. Het is volgens klager daarom wel heel toevallig dat de DPSI-scores wel zijn opgenomen in een dossier van een patiënt, waarin een tuchtklacht is ingediend. Dat op een later tijdstip wijzigingen zijn aangebracht in het medisch dossier is niet zichtbaar op papier. Daarvoor is volgens klager een audit nodig. Volgens klager kan het College zonder die audit niet van de juistheid van het medisch dossier uitgaan.

4.5       Het Centraal Tuchtcollege overweegt dat de door klager uitgesproken vermoedens onvoldoende grond bieden om aan te nemen dat het medisch dossier inderdaad op een later moment is gewijzigd. Desgevraagd heeft klager zijn vermoedens - buiten de inzage in andere medische dossiers - niet nader kunnen concretiseren of onderbouwen. Het Centraal Tuchtcollege gaat daarom voorbij aan de stellingen van klager op dit punt en zal, evenals het Regionaal Tuchtcollege, uitgaan van het door de tandarts overgelegde medische dossier.

4.6       De behandeling van de zaak in beroep heeft het Centraal Tuchtcollege verder geen aanleiding gegeven tot de vaststelling van andere feiten en tot andere beschouwingen en beslissingen dan die van het Regionaal Tuchtcollege in eerste aanleg. Het Centraal Tuchtcollege is het dus eens met de overwegingen van het Regionaal Tuchtcollege en neemt deze over. Dit betekent dat het beroep moet worden verworpen.

5.         Beslissing

Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:

                                                    verwerpt het beroep.

Deze beslissing is gegeven door: S.M. Evers, voorzitter;

L.F. Gerretsen-Visser en A.S. Gratama, leden-juristen en B. van Noordenne en

drs. R. van der Velden, leden-beroepsgenoten en M. van Esveld, secretaris.

Uitgesproken ter openbare zitting van 18 mei 2022.

Voorzitter  w.g.          Secretaris  w.g.