ECLI:NL:TGZCTG:2022:102 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag C2021.1080

ECLI: ECLI:NL:TGZCTG:2022:102
Datum uitspraak: 18-05-2022
Datum publicatie: 19-05-2022
Zaaknummer(s): C2021.1080
Onderwerp: Onheuse bejegening
Beslissingen: Ongegrond/Afwijzing
Inhoudsindicatie: Klacht tegen uroloog. Klager is door de huisarts naar het ziekenhuis verwezen voor een nadere analyse in verband met infertiliteit en klachten die mogelijk passen bij testosteron insufficiëntie. Klager was ontevreden over zijn consult bij de beklaagde uroloog. De behandeling is vervolgens overgenomen door een collega-uroloog. Klager klaagt over de bejegening van de uroloog. Volgens klager heeft de uroloog zijn hulpvraag niet gehoord en tijdens het consult insinuerende opmerkingen heeft gemaakt. Ook heeft de uroloog, toen zij hoorde dat haar collega aan klager een verkeerd medicijn had voorgeschreven, tijdens het telefoongesprek daarover een luchtige houding aangenomen. Zij is vergeten om lichamelijk onderzoek te verrichten en is de toezegging dat klager telefonisch een herhaalrecept kon krijgen niet nagekomen. Het Regionaal Tuchtcollege heeft de klacht ongegrond verklaard. Klager is in beroep gegaan van drie klachtonderdelen. Het Centraal Tuchtcollege heeft het beroep verworpen.

C E N T R A A L  T U C H T C O L L E G E

voor de Gezondheidszorg

Beslissing in de zaak onder nummer C2020/1080 van:

A., wonende te B., appellant, klager in eerste aanleg,

gemachtigde: mr. L. Rijsdam, advocaat te Leiden,

tegen

C., uroloog, werkzaam te D., beklaagde in beide instanties,

gemachtigde: mr. D.E. Thiescheffer, advocaat te Amsterdam.

1.         Verloop van de procedure

A. - hierna klager - heeft op 9 december 2020 bij het Regionaal Tuchtcollege te Den Haag tegen C. - hierna de uroloog - een klacht ingediend. Bij beslissing van 13 juli 2021, onder nummer D2021/2641-2020-180b, heeft dat College de klacht ongegrond verklaard.

Klager is van die beslissing tijdig in beroep gekomen.

De uroloog heeft een verweerschrift in beroep ingediend.

De zaak is op de openbare zitting van het Centraal Tuchtcollege van 13 april 2022 behandeld tegelijk met zaak C2020.1079. De zaken zijn niet gevoegd. Klager is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde mr. Rijsdam. Ook de uroloog was aanwezig, bijgestaan door mr. Thiescheffer. Tevens was ter zitting aanwezig mevrouw E., de partner van klager. Partijen hebben spreekaantekeningen overgelegd.

2.         Beslissing in eerste aanleg

Het Regionaal Tuchtcollege heeft aan zijn beslissing het volgende ten grondslag gelegd.

2.       De feiten

2.1       Op 12 november 2020 is klager door zijn waarnemend huisarts verwezen naar het F. ziekenhuis, locatie D. (hierna: het F.) voor een nadere analyse in verband met infertiliteit en klachten die mogelijk passen bij testosteron insufficiëntie.

2.2       De verwijsbrief van de waarnemend huisarts vermeldt onder meer het volgende: ‘verwijsafspraak infertiliteit man’ (aanhef), ‘nadere analyse ivm infertiliteit en klachten die mogelijk passen bij testosteron insufficiëntie’, ‘zou zich kunnen neerleggen bij niet vervullen kinderwens maar zorgen om evt toekomstige problemen door testosteron tekort’ en ‘langdurige relatie; al jaren zonder bescherming gevreeën, maar nooit tot zwangerschap gekomen, willen vooralsnog geen vruchtbaarheidstraject in maar begint nu wel te knagen’.

2.3       Voorafgaand aan het eerste consult in het F. zijn op verzoek van de waarnemend huisarts bij klager een bloedonderzoek en twee semenonderzoeken verricht. Het eerste semenonderzoek is in het F., locatie G., afgenomen. Het tweede semenonderzoek is in het F., locatie D., afgenomen.

2.4       Beklaagde is als uroloog werkzaam in het F. Op 19 november 2020 is klager samen met zijn partner E. bij beklaagde op consult geweest.

2.5       Na een korte kennismaking heeft beklaagde de reden van verwijzing geprobeerd vast te stellen en de uitslagen van de semenonderzoeken met klager doorgenomen. Zij heeft aan klager uitgelegd dat de uitslag van het eerste semenonderzoek matig was, al waren er wel zaadcellen gevonden. In het tweede semenonderzoek waren geen zaadcellen gevonden.

2.6       Vervolgens heeft de anamnese plaatsgevonden. Tijdens deze fase van het consult heeft beklaagde vragen aan klager gesteld, om een zo compleet mogelijk beeld van de klachten te krijgen. Beklaagde heeft daarbij gebruik gemaakt van een standaardvragenlijst en aan de hand van die lijst achtereenvolgens gevraagd naar de voorgeschiedenis, medicatie, eventuele allergieën, en eventueel alcohol- en middelengebruik. Daarna heeft zij een familieanamnese afgenomen. In het kader van het (naar het College begrijpt:) facultatieve slotonderdeel ‘sociale omstandigheden’, heeft beklaagde nog vragen gesteld over hobby’s die vanuit urologisch oogpunt van belang kunnen zijn, zoals wielrennen (bij patiënten met plasklachten), of het gebruik van anabole steroïden (bij patiënten die frequent krachttraining beoefenen). Tijdens dit onderdeel van de anamnese heeft beklaagde expliciet geïnformeerd naar mogelijk gebruik van anabole steroïden door klager. Ook heeft klager tijdens de anamnese op enig moment verteld dat hij zich al langere tijd niet fit voelt en dat hij daarvoor ook bij een psycholoog in behandeling is.

2.7       Aangekomen bij het gespreksonderdeel ‘beleid’, heeft beklaagde voorgesteld het bloedonderzoek te herhalen. Omdat beklaagde de klachten van klager eerst met de hele vakgroep wilde bespreken, heeft zij met klager een belafspraak ingepland, waarin vervolgstappen konden worden besproken.

2.8       Klager heeft na afloop van het consult bij de assistent aangegeven een andere uroloog te willen. In het dossier van klager is hiervan door de assistente de volgende aantekening gemaakt: ‘Heeft helaas geen klik met [beklaagde]’. 

2.9       Nadat klager de spreekkamer had verlaten, realiseerde beklaagde zich dat zij had nagelaten een lichamelijk onderzoek te verrichten. Zij heeft klager niet teruggeroepen, maar in het dossier aantekening gemaakt van het feit dat er geen lichamelijk onderzoek was verricht. Beklaagde heeft klager vervolgens aangemeld voor het vakgroep-overleg van de afdeling urologie van het F. (hierna: het MDO), dat diezelfde middag plaatsvond. Tijdens het MDO is de casus van klager door beklaagde gepresenteerd en zijn de vervolgstappen bepaald. Uitkomst van het overleg was dat geen testosteron voorgeschreven zou worden maar Clomifeen, een oestrogeenreceptormodulator die een positief effect kan hebben op de testosteron-aanmaak. Tijdens het MDO heeft beklaagde haar collega’s verteld dat zij geen lichamelijk onderzoek had verricht. Hierop is aangegeven dat dit op dat moment niet nodig was: het maken van een echo van het scrotum werd door de collega’s van beklaagde een geschikter middel bevonden om het aspect en volume van de testis in kaart te brengen dan een lichamelijk onderzoek.

2.10     Ook is tijdens het MDO besloten dat de behandeling van klager zou worden overgenomen door H., collega-uroloog van beklaagde (en beklaagde in de zaak met kenmerk 2020-180a).

2.11     Tussen H. en klager heeft op vrijdag 27 november 2020 een telefonisch consult plaatsgevonden. Aan het einde van dit consult heeft H. een medicijn aan klager voorgeschreven.  

2.12     Op zaterdagochtend 28 november 2020 werd beklaagde als dienstdoende arts gebeld door een verpleegkundige van de spoedeisende hulp, in verband met een patiënt die een vraag had over een recept. Beklaagde heeft deze vraag in behandeling genomen. Het bleek te gaan om een vraag van klager. Klager vertelde beklaagde dat hij van H. een verkeerd medicijn voorgeschreven had gekregen, namelijk het antidepressivum Clomipramine in plaats van Clomifeen. Nadat beklaagde dit was nagegaan in het dossier, bleek inderdaad dat een verkeerd medicijn voorgeschreven was. Hiervoor heeft beklaagde excuses gemaakt. Op enig moment tijdens dit gesprek heeft beklaagde gezegd ‘Wij [artsen] zijn ook maar mensen’ en ‘Het is ook de verantwoordelijkheid van de patiënt om een medicijn te controleren alvorens zij dit gaan gebruiken’, of woorden van gelijke strekking.

2.13     Aan het einde van dit gesprek heeft klager beklaagde gevraagd of zij hem alsnog het juiste recept kon voorschrijven. Omdat beklaagde geen ervaring had met het voorschrijven van het medicijn en omdat zij klager niet opnieuw verkeerde medicatie wilde voorschrijven, heeft zij aangegeven hierover eerst (na het weekend) overleg te willen voeren met haar collega’s. Na dit overleg zou klager worden teruggebeld. Dit is uiteindelijk ook gebeurd: op maandag 30 november 2020 om 08:20 uur is klager teruggebeld door collega Hl. Na het telefoongesprek van 28 november 2020 heeft beklaagde zelf geen contact meer met klager gehad.

3.         De klacht

Klager verwijt beklaagde, zakelijk weergegeven, dat zij:

a. de hulpvraag van klager niet heeft gehoord en insinuerende opmerkingen heeft gemaakt tijdens het consult van 19 november 2020;

b. tijdens het telefoongesprek van 28 november 2020 een luchtige houding heeft aangenomen, toen zij hoorde dat haar collega aan klager een verkeerd medicijn had voorgeschreven;

c. geen lichamelijk onderzoek heeft verricht op 19 november 2020 voordat zij, of haar collega, medicijnen heeft voorgeschreven;

d. de toezegging dat een herhaalrecept telefonisch kon worden verkregen, niet is nagekomen, waardoor klager niet heeft kunnen beschikken over zijn medicijnen.

4.         Het standpunt van beklaagde

Beklaagde heeft de klachten en de daaraan ten grondslag gelegde stellingen bestreden. Voor zover nodig wordt daarop hieronder ingegaan.

5.         De beoordeling

Klachtonderdeel a: bejegening tijdens het consult van 19 november 2020

5.1       Klager is ontevreden over de manier waarop hij tijdens het consult van

19 november 2020 door beklaagde is geholpen en bejegend. Hij is ontstemd over het feit dat de uitkomst van het (tweede) semenonderzoek voor beklaagde niet direct duidelijk was en over het feit dat beklaagde een onwaarheid sprak toen zij hem vertelde dat het semenonderzoek door een extern laboratorium was uitgevoerd; de dienstdoende laborante in het F. had hem verteld direct ter plekke met het onderzoek te zullen starten. Ook is klager ontstemd over het feit dat beklaagde het onderwerp ‘kinderwens’ maar bleef aansnijden, terwijl voor klager de prioriteit lag bij zijn lichamelijke klachten. Dit had beklaagde uit de verwijsbrief van de waarnemend huisarts direct duidelijk moeten zijn. Een latere vraag van beklaagde naar het gebruik van anabole steroïden en haar suggestie dat lichamelijke klachten ook een psychische oorzaak kunnen hebben, heeft beklaagde als impertinent en insinuerend ervaren. Tegen het einde van het gesprek heeft klager aangegeven teleurgesteld te zijn over de aannames van beklaagde. Na afloop van het consult heeft klager bij de assistente dan ook gevraagd om een andere uroloog.

5.2       Beklaagde geeft in haar verweerschrift aan dat zij de communicatie met klager tijdens het consult als lastig heeft ervaren. Klager kwam op haar vrij dwingend over, stelde veel wedervragen, leverde kritiek en had een sterke eigen mening. Beklaagde had moeite met het stroomlijnen van het gesprek en vond het lastig de vragen te stellen die medisch gezien nodig waren en die zij gewend was te stellen. Zij werd hierin op enig moment ook door de partner van klager bijgevallen (‘Laat de dokter nu even praten en haar vragen stellen’). Aan het einde van het gesprek vroeg klager haar: ‘Maar zijn we nu ok?’, of woorden van gelijke strekking.

5.3       Klager heeft tijdens de zitting opgemerkt dat het verweer van beklaagde hem boos gemaakt heeft, omdat dit (met name ten aanzien van het consult van

19 november 2020) ‘vol zit met leugens’. Zo is zijn partner beklaagde nooit bijgevallen en heeft klager nooit aan beklaagde gevraagd of ze ‘weer ok’ waren.

5.4       Uit hetgeen onder 5.1-5.3 is overwogen, volgt dat de visies van partijen over hoe het consult precies is verlopen, op cruciale punten uiteen lopen. Het College overweegt tegen deze achtergrond het volgende.

5.5       Verwijten over de inhoud en wijze van mondelinge communicatie laten zich door het College doorgaans moeilijk op hun juistheid beoordelen. Het College is immers van die communicatie geen getuige geweest. Zoals in ieder gesprek tussen twee (of meer) personen, zijn toonzetting en context van belang en juist deze aspecten van communicatie zijn aan derden vaak niet goed over te brengen en kunnen door de gespreksdeelnemers anders zijn ervaren. Een en ander maakt het beoordelen van de wijze van bejegening van klager door beklaagde tijdens het bewuste consult voor het College tot een moeilijke opgaaf. Omdat partijen beiden een andere versie geven over het verloop en de toon van het gesprek, terwijl niet kan worden vastgesteld welke van beide lezingen het meest aannemelijk is, is het vaste tuchtrechtspraak dat een dergelijk verwijt in beginsel niet gegrond kan worden verklaard.

5.6       Over de afzonderlijke onderdelen van het consult waarvan wél kan worden vastgesteld dat partijen het daarover eens zijn – en die hierboven bij de feiten onder 2.2, 2.5 en 2.6 al kort zijn omschreven – overweegt het College het volgende. 

5.7       Dat het wat tijd heeft gekost voordat de ingangsvraag van klager voor beklaagde volledig duidelijk was – het ging klager niet (primair) om de fertiliteitskwestie/kinderwens, maar om zijn lichamelijk welbevinden – acht het College niet verwijtbaar. Uit de aanhef (‘verwijsafspraak infertiliteit man’) en de verdere inhoud van de onder 2.2 aangehaalde verwijsbrief van de waarnemend huisarts blijkt immers dat deze in zijn verwijzing (primair) heeft ingestoken op de fertiliteitskwestie, zodat het begrijpelijk is dat beklaagde deze kwestie als eerste met klager heeft uitgediept.    

5.8       Over de vraag naar het gebruik van anabole steroïden overweegt het College dat zij een dergelijke vraag passend acht bij een patiënt van wie bekend is dat deze (vrijwel) dagelijks aan krachttraining doet. Ook de opmerking van beklaagde over het verband tussen lichamelijke klachten en psychisch welbevinden acht het College niet onzorgvuldig of impertinent, zeker niet nu klager met beklaagde had gedeeld dat hij een psycholoog zag vanwege lichamelijk ongemak.  

5.9       Dat beklaagde zou hebben gelogen over het feit dat het semenonderzoek door een extern laboratorium uit I. was verricht, is voor het College evenmin komen vast te staan. Zoals ter zitting met partijen besproken, is op dit punt waarschijnlijk sprake van een misverstand. Daar waar klager (begrijpelijkerwijze) is afgegaan op de mededeling van de laborante in het F. dat zij ‘direct ter plekke’ met het onderzoek zou beginnen (uit welke mededeling klager heeft afgeleid dat het laboratoriumonderzoek door/in het F. is gedaan), heeft beklaagde kennelijk willen aangeven dat de laboranten die fysiek in het F. werkzaam zijn, in dienst zijn van een extern (I.) bedrijf. Uit de verwijsbrief van de waarnemend huisarts van klager blijkt de juistheid van die mededeling van beklaagde: de laboratoriumuitslagen zijn via het bedrijf J. aangeleverd. Dit bedrijf is in I. gevestigd, maar heeft in het F. een eigen, decentraal laboratorium.

Klachtonderdeel b: het telefoongesprek van 28 november 2020

5.10 Ook het telefoongesprek van 28 november 2020 – waarin klager aan beklaagde heeft verteld dat collega H. hem een verkeerd medicijn had voorgeschreven – hebben klager en beklaagde beiden als moeizaam ervaren. Klager vond de houding van beklaagde tijdens dit gesprek te luchtig en laconiek. Beklaagde heeft weliswaar aangegeven dat het haar speet dat H.l aan klager een verkeerd medicijn had voorgeschreven, maar haar vervolg- opmerkingen – ‘Artsen zijn ook maar mensen’ en ‘Het is ook een verantwoordelijkheid van de patiënt om een medicijn te controleren voor hij dit gaat gebruiken’ – zijn klager in het verkeerde keelgat geschoten.

5.11 Beklaagde betwist op zichzelf niet dat zij de genoemde opmerkingen heeft gemaakt, maar stelt dat deze binnen het gesprek als geheel een ruime aanloop hadden. Ondanks haar drukke weekenddienst heeft beklaagde klager uitgebreid te woord gestaan, hem meermalen excuses aangeboden en hem daarna positief bekrachtigd door te benoemen dat het heel goed en belangrijk is dat een patiënt ook zelf de bijsluiter bekijkt en actief meedenkt, en dat zij blij was dat klager het middel niet had ingenomen. Toen klager bleef herhalen de gang van zaken kwalijk te vinden heeft beklaagde de genoemde opmerking dat artsen ook maar mensen zijn gemaakt.

5.12 Ook hier geldt dat toonzetting en context van belang zijn en dat het College niet kan vaststellen hoe deze zijn geweest. Onder verwijzing naar hetgeen hiervoor onder 0 is overwogen, zal het College de klacht ook op dit onderdeel ongegrond verklaren. 
Klachtonderdeel c: niet uitvoeren lichamelijk onderzoek op 19 november 2020

5.13 Niet in geschil is dat beklaagde tijdens het consult van 19 november 2020 is vergeten een lichamelijk onderzoek te verrichten bij klager. Kort nadat klager haar spreekkamer had verlaten, ontdekte beklaagde dit. Zij heeft toen nog overwogen klager terug te roepen, maar heeft hiervan afgezien omdat zij het gesprek met klager als zeer intensief had ervaren en omdat zij het medisch gezien op dat moment niet strikt noodzakelijk vond een lichamelijk onderzoek bij klager uit te voeren; de uitkomsten van een dergelijk onderzoek zouden het gekozen beleid vermoedelijk niet hebben veranderd. Beklaagde heeft van het achterwege blijven van het lichamelijk onderzoek aantekening gemaakt in het dossier en de casus van klager nog diezelfde middag in het MDO besproken. De collega’s die bij het MDO aanwezig waren, achtten in de context van deze casus een lichamelijk onderzoek (voorafgaand aan het starten met Clomifeen) evenmin (dwingend) geïndiceerd. Het College vindt deze handelwijze niet van onzorgvuldigheid getuigen en zal de klacht daarom op dit onderdeel ongegrond verklaren.  

Klachtonderdeel d: niet nakomen afspraak herhaalrecept

5.14 Beklaagde heeft – na het telefoongesprek van 28 november 2020 – geen bemoeienis meer gehad bij de behandeling van klager. In het bijzonder heeft zij aan klager nooit een (herhaal)recept voorgeschreven en aan hem op dit punt geen toezeggingen gedaan. Dat betekent dat de klacht ook op dit onderdeel ongegrond moet worden verklaard.

Conclusie

5.15 De conclusie is dat beklaagde met betrekking tot de klacht geen verwijt kan worden gemaakt zoals bedoeld in artikel 47, eerste lid onder a, van de Wet BIG. De klacht zal daarom ongegrond worden verklaard en het verzoek om schadevergoeding zal worden afgewezen ”.

3.         Vaststaande feiten en omstandigheden

Het Centraal Tuchtcollege gaat bij de beoordeling van het beroep uit van de feiten weergegeven in overweging 2. “De feiten” van de beslissing van het Regionaal Tuchtcollege. Deze weergave is in beroep niet of in elk geval onvoldoende, bestreden.

4.         Beoordeling van het beroep

4.1 Klager wil met zijn beroep bereiken dat het Centraal Tuchtcollege zijn klacht over de bejegening tijdens het consult van 19 november 2020 (klachtonderdeel a), over het verloop van het telefoongesprek van 28 november 2020 (klachtonderdeel b) en over het niet uitvoeren van lichamelijk onderzoek ten tijde van het consult van

19 november 2020 (klachtonderdeel c) (her)beoordeelt en in beroep alsnog gegrond verklaart. Klager verzoekt het Centraal Tuchtcollege om daarvoor aan de uroloog een passende maatregel op te leggen, waarbij volgens klager niet kan worden volstaan met een waarschuwing.

4.2       De uroloog heeft verweer gevoerd en heeft het Centraal Tuchtcollege verzocht om het beroep te verwerpen.

4.3       Het Centraal Tuchtcollege acht evenals het RTG de klachtonderdelen a t/m c ongegrond, maar om deels andere redenen. Het Centraal Tuchtcollege licht dat hieronder nader toe.

Consult 19 november 2020

4.4       Het Centraal Tuchtcollege is op grond van de stukken en de behandeling ter zitting, waaronder ook de verklaring van mevrouw E., van oordeel dat de uroloog tijdens het consult van 19 november 2020 niet tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld.

4.5       Vaststaat dat het consult van 19 november 2020 door beide partijen als moeizaam is ervaren. Voor het Centraal Tuchtcollege is duidelijk geworden dat de communicatie van de uroloog niet aan klagers verwachtingen voldeed en dat klager zich onvoldoende gehoord heeft gevoeld. Van de kant van de uroloog is duidelijk dat zij het in de communicatie met klager moeilijk vond om de regie vast te houden en daardoor lastig tot haar gebruikelijke manier van consultvoering kon komen. Weliswaar mag van de uroloog als professionele zorgverlener worden verwacht dat zij ook moeilijke gesprekken in goede banen kan leiden, maar het enkele feit dat de communicatie tijdens het consult met klager stroef of onprettig is verlopen, betekent niet dat de uroloog onzorgvuldig heeft gehandeld. Dat is pas het geval als de uroloog niet heeft gehandeld zoals van een redelijk bekwaam en redelijk handelend uroloog mag worden verwacht. Het Centraal Tuchtcollege is van oordeel dat de uroloog niet communicatief of anderszins in de bejegening is tekortgeschoten. Gelet op de in de verwijsbrief opgegeven reden voor verwijzing (infertiliteit en klachten die mogelijk passen bij testosteron insufficiëntie) acht het Centraal Tuchtcollege het zorgvuldig dat de uroloog heeft gevraagd naar klagers eventuele kinderwens. De vraag van de uroloog of klager anabole steroïden gebruikte was in de context van het consult, de beschikbare patiënten-informatie en klagers hulpvraag een passende en functionele vraag. En ook het bespreken van klagers psychische welbevinden kan in de context van het consult, waarin klager had gedeeld dat hij een psycholoog bezocht, niet als onzorgvuldig worden aangemerkt. Dat de uroloog klagers lichamelijke klachten heeft willen toeschrijven aan een (puur) psychische oorzaak is evenmin gebleken.

4.6       Wat betreft de medisch-inhoudelijke kant van het consult heeft het Centraal Tuchtcollege vastgesteld dat de uroloog de uitslagen van de bloedonderzoeken met klager heeft doorgenomen, de hulpvraag heeft uitgevraagd, een anamnese heeft afgenomen en een differentiaaldiagnose heeft gesteld. Daarmee heeft de uroloog in het consult de juiste stappen doorlopen om de basis te kunnen leggen voor het vervolgbeleid. De uroloog heeft klager verwezen voor nader bloed/testosterononderzoek en afgesproken dat zij klagers hulpvraag in het multidisciplinair overleg (MDO) zou bespreken en daarna contact met klager zou opnemen voor de verdere stappen. De uroloog is inderdaad vergeten om tijdens het consult klager ook lichamelijk te onderzoeken (onderzoek testes). Dit had bij dit eerste consult eigenlijk wel moeten gebeuren en het is ongelukkig dat het niet is verricht, maar het achterwege laten daarvan levert vanwege de bewuste manier waarop de uroloog ermee is omgegaan in dit geval geen tuchtrechtelijk verwijt op. Al meteen na het consult realiseerde de uroloog zich dat zij was vergeten om lichamelijk onderzoek te doen. Klager had de spreekkamer al verlaten. De uroloog heeft zich vervolgens afgevraagd of zij klager op dat moment nog zou terugroepen voor lichamelijk onderzoek. Alles afwegende heeft zij hiervan afgezien. Het consult was al afgerond en voor hen allebei intensief geweest. Het voelde ongepast om klager op dat moment weer binnen te roepen. Daarbij was het verrichten van lichamelijk onderzoek op dat moment niet per sé noodzakelijk voor de door haar bepaalde vervolgstap: nader bloed/testosterononderzoek. Bovendien zou de uroloog het verdere vervolgbeleid pas bepalen na het MDO. De uroloog heeft direct in het dossier aangetekend dat zij het lichamelijk onderzoek was vergeten. Daarmee heeft de uroloog ervoor gezorgd dat bij het volgende consult duidelijk was dat dit nog niet was gebeurd en was de continuïteit van de zorg gewaarborgd. Indien nodig kon lichamelijk onderzoek dan alsnog worden gedaan en de uitkomst daarvan bij het vervolgbeleid worden betrokken. Het Centraal Tuchtcollege acht deze afweging zorgvuldig. Daarbij acht het Centraal Tuchtcollege het alleszins aannemelijk dat als uit het MDO was gekomen dat lichamelijk onderzoek van klager nodig was geweest voordat met de medicatie gestart kon worden, de uroloog klager daarvoor op consult zou hebben uitgenodigd.

Telefoongesprek 28 november 2020

4.7 Ook het telefoongesprek van 28 november 2020 over het voorschrijven van de verkeerde medicatie door haar collega-uroloog is naar het oordeel van het Centraal Tuchtcollege niet ondermaats geweest. De uroloog heeft klager uitgebreid te woord gestaan en voor klager zo snel als mogelijk was een consult met de verantwoordelijke collega-uroloog ingepland om dit nader te kunnen bespreken. Het Centraal Tuchtcollege is verder gebleken dat de uroloog in het telefoongesprek herhaaldelijk (mede namens haar collega-uroloog) haar excuses heeft aangeboden en het Centraal Tuchtcollege heeft geen reden om te twijfelen aan de oprechtheid daarvan. Dit alles geeft naar het oordeel van het Centraal Tuchtcollege geen blijk van een (te) luchtige houding van de uroloog over dit voorval. De opmerkingen van de uroloog dat artsen ook maar mensen zijn en dat de patiënt ook een eigen verantwoordelijkheid heeft om een medicijn te controleren moeten niet geïsoleerd worden bezien, maar in het kader en verloop van het gesprek als geheel. De uroloog heeft daarmee geen tuchtrechtelijke grens overschreven.

4.8 Concluderend is het Centraal Tuchtcollege van oordeel dat de uroloog wat betreft de klachtonderdelen a, b en c bij haar beroepsmatige handelen is gebleven binnen de grenzen van wat van haar als ‘redelijk bekwame en redelijke handelende’ uroloog mag worden verwacht. De klachtonderdelen a, b en c zijn ongegrond.

4.9 Het Centraal Tuchtcollege zal het beroep verwerpen.

5.         Beslissing

Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:

verwerpt het beroep.

Deze beslissing is gegeven door: E.J. Daalder, voorzitter; B.J.M. Frederiks en

A.S. Gratama, leden juristen en P.J.M. Kil en M.G.M. Smid-Oostendorp, leden beroepsgenoten en D. Brommer, secretaris.

Uitgesproken ter openbare zitting van 18 mei 2022.

Voorzitter  w.g.                      Secretaris w.g.