ECLI:NL:TGZCTG:2022:10 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag C2020.138
ECLI: | ECLI:NL:TGZCTG:2022:10 |
---|---|
Datum uitspraak: | 10-01-2022 |
Datum publicatie: | 18-01-2022 |
Zaaknummer(s): | C2020.138 |
Onderwerp: | Onjuiste verklaring of rapport |
Beslissingen: | Ongegrond/Afwijzing |
Inhoudsindicatie: | C2020.138 Klacht tegen psychiater en een arts in opleiding (AIOS) tot psychiater. De beklaagde psychiater heeft (als supervisor van de AIOS psychiatrie) een Pro Justitia rapportage over klaagster opgesteld. Klaagster heeft geen medewerking verleend aan het Pro Justitia onderzoek. De rapportage is een zogenoemde ‘weigerrapportage’. Klaagster verwijt de psychiater dat hij (als supervisor) tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld door een gewoon kritisch burger te beschadigen, onwaarheden te melden en smaad en laster te plegen. Het Regionaal Tuchtcollege heeft de klacht kennelijk ongegrond verklaard. Het Centraal Tuchtcollege verwerpt het beroep. |
C E N T R A A L T U C H T C O L L E G E
voor de Gezondheidszorg
Beslissing in de zaak onder nummer C2020.138 van:
A., wonende te B.,
appellante, klaagster in eerste aanleg,
tegen
C., psychiater, (destijds) werkzaam te B.,
beklaagde in beide instanties,
gemachtigde: mr. M.C. Hazenberg verbonden aan Stichting VvAA Rechtsbijstand te Utrecht.
1. Verloop van de procedure
A. - hierna klaagster - heeft op 30 oktober 2019 bij het Regionaal Tuchtcollege te
Amsterdam tegen C. - hierna de psychiater - een klacht ingediend. Bij beslissing van
30 april 2020, onder nummer 19/403, heeft dat College de klacht kennelijk ongegrond
verklaard.
Klaagster is van die beslissing tijdig in beroep gekomen.
De psychiater heeft een verweerschrift in beroep ingediend.
De zaak is in beroep behandeld ter openbare terechtzitting van het Centraal Tuchtcollege
van 22 november 2021. Klaagster is verschenen. De psychiater is, hoewel op juiste
wijze uitgenodigd, niet op de terechtzitting verschenen.
Mr. Hazenberg is namens de psychiater verschenen.
Klaagster heeft spreekaantekeningen overgelegd.
2. Beslissing in eerste aanleg
Het Regionaal Tuchtcollege heeft aan zijn beslissing het volgende ten grondslag gelegd.
“2. De feiten
Op grond van de stukken kan van het volgende worden uitgegaan:
2.1. Verweerder was in de periode waarop de klacht ziet werkzaam als psychiater bij
het D. (D.) locatie E. en supervisor Rapportage pro Justitia van verweerster in de
klachtprocedure met nummer 19/404, die op dat moment arts in opleiding tot psychiater
(AIOS psychiatrie) was.
2.2. De officier van justitie te B. heeft verweerster in de procedure met nummer
19/404 verzocht klaagster psychiatrisch te onderzoeken in verband met een verdenking
van het plegen van smaad en smaadschrift (art. 261 Wetboek van Strafrecht) op of omstreeks
2 maart 2015 tot en met 12 oktober 2015 te B.
2.2. In dit verband heeft zij klaagster per brief van 26 september 2016 uitgenodigd
voor een psychiatrisch onderzoek. Klaagster heeft hierop aanvankelijk laten weten
dat zij eerst haar advocaat wilde spreken en vervolgens dat de data haar niet uitkwamen.
Klaagster is uiteindelijk niet zelf gezien door verweerster in de procedure met nummer
19/404. Zij heeft kennis genomen van enkele dossierstukken, te weten:
- een proces-verbaal politie-eenheid B. district B., proces-verbaalnummers PL1300-2015227424-1,
PL1300-2015227424-2 en PL1300-2015227424-3;
- verhoor verdachte (klaagster, RTG) d.d. 4 november 2015;
- conceptverslag reclassering d.d. 23 september 2016.
2.3. Verweerster heeft, onder supervisie van verweerder, de pro Justitia-rapportage
d.d. 17 november 2016 over klaagster opgesteld. Bij de beantwoording van de vraagstelling
van de officier staat onder meer het volgende:
“(…)
Betrokkene lijkt te weigeren (om deel te nemen aan het onderzoek, RTG) uit wantrouwen
en overtuiging in haar recht te staan Dit lijkt hetzelfde patroon te zijn dat ook
geleid heeft tot het ten lastegelegde.
(…)
Zonder psychiatrisch onderzoek is deze vraag (of klaagster lijdt aan een ziekelijke
stoornis en/of gebrekkige ontwikkeling van de geestesvermogens, RTG) niet te beantwoorden.
Ook de overige vragen kon verweerster bij gebreke aan een psychiatrisch onderzoek
en diagnostische conclusies, niet beantwoorden.
3. De klacht en het standpunt van klaagster
3.1. De klacht houdt zakelijk weergegeven in dat verweerder (als supervisor van
verweerster) tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld door:
1) een gewoon kritische burger te beschadigen;
2) onwaarheden te melden;
3) smaad en laster te plegen.
3.2. Klaagster heeft ter toelichting van haar klachten onder meer aangevoerd dat
zij bij de uitnodiging voor het psychiatrisch onderzoek een artikel genaamd The Lone
Terrorist toegestuurd kreeg. Verweerster, althans haar supervisor (verweerder), kon
zich ondanks dat klaagster niet op gesprek is gekomen, toch een uitgebreid oordeel
over haar vormen. Volgens klaagster is de inhoud gebaseerd op aannames en niet op
feiten. Er staan volgens klaagster leugens in het rapport. Verweerster en haar supervisor
maken volgens klaagster ‘lol’ van de pesterijen van de VvE-leden door te stellen dat
dit waanbeelden zijn. Dat klaagster bepaalde personen zou wantrouwen is volgens klaagster
nergens op gebaseerd. Ook bewist klaagster dat zij dingen op een forum zou hebben
geplaatst. Ten onrechte wordt haar achterdocht in de schoenen gelegd. Bovendien klopt
het volgens klaagster niet dat zij niet veel kennissen heeft. Volgens klaagster is
dankzij de onzin van verweerster en haar supervisor (verweerder) haar kans op voortzetting
van baanbrekend promotieonderzoek en enkele functies verkeken. Het rapport dient vernietigd
te worden, aldus steeds klaagster.
4. Het standpunt van verweerder
Verweerder heeft de klacht en de daaraan ten grondslag gelegde stellingen bestreden.
Voor zover nodig wordt daarop hieronder ingegaan.
5. De beoordeling
Kader
5.1. Het college wijst er allereerst op, dat het bij de tuchtrechtelijke toetsing
van professioneel handelen er niet om gaat of dat handelen beter had gekund, maar
om het geven van een antwoord op de vraag of de beroepsbeoefenaar bij het beroepsmatig
handelen is gebleven binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening,
rekening houdend met de stand van de wetenschap ten tijde van het klachtwaardig geachte
handelen en met hetgeen toen in de beroepsgroep ter zake als norm of standaard was
aanvaard. In het tuchtrecht is persoonlijke verwijtbaarheid uitgangspunt.
5.2. Bovendien is van belang dat de verwijten die klaagster verweerder maakt, gebaseerd
zijn op de betrokkenheid van verweerder bij de supervisie op de door verweerster in
de procedure met nummer 19/404 opgestelde rapportage. Dit brengt met zich dat in onderhavige
zaak acht dient te worden geslagen op de criteria waaraan een deskundigenrapport wordt
getoetst, welke criteria als volgt luiden:
1. de rapportage vermeldt de feiten, omstandigheden en bevindingen waarop het berust;
2. het rapport geeft blijk van een geschikte methode van onderzoek om de voorgelegde
vraagstelling te kunnen beantwoorden;
3. in het rapport wordt op inzichtelijke en consistente wijze uiteengezet op welke
gronden de conclusies van het rapport steunen;
4. het rapport vermeldt de bronnen waarop het berust, daaronder begrepen de gebruikte
literatuur en de geconsulteerde personen;
5. de rapporteur blijft binnen de grenzen van zijn deskundigheid.
Het college dient ten volle te toetsen of het onderzoek door de deskundige uit het
oogpunt van vakkundigheid en zorgvuldigheid de tuchtrechtelijke toets der kritiek
kan doorstaan. Ten aanzien van de conclusie van de rapportage wordt beoordeeld of
de deskundige in redelijkheid tot haar conclusie heeft kunnen komen.
Eerste klachtonderdeel
5.3. Het college acht het eerste klachtonderdeel kennelijk ongegrond, omdat door
klaagster onvoldoende is onderbouwd op welke wijze verweerster en verweerder (als
haar supervisor) klaagster beschadigd zouden hebben. Dit blijkt niet uit de pro Justitia-rapportage.
Verweerster en verweerder (als haar supervisor) hebben geprobeerd een pro Justitia-onderzoek
in te stellen en – nu klaagster niet op de uitnodiging voor een onderzoek is ingegaan
– uiteindelijk een weigerrapport opgesteld. Dat rapport dient enkel tot doel om de
opdrachtgever (het Openbaar Ministerie) en de rechtbank te informeren over de persoon
van de verdachte (klaagster) en heeft geen verdere reikwijdte. Dit rapport houdt dus
geen verband met een Verklaring Omtrent Gedrag en heeft ook niet anderszins directe
invloed op sollicitaties. Verweerster heeft inhoud gegeven aan de opdracht van de
rechtbank binnen de beperkte mogelijkheden die er waren. Verweerder heeft dit als
haar supervisor gecontroleerd. De vraag die hier aan de orde is, is of verweerster
en verweerder redelijk bekwaam hebben gehandeld. De invloed die het rapport heeft
op een eventuele veroordeling door de strafrechter en de invloed die dit weer heeft
op de carrière van klaagster, wordt niet door het college beoordeeld.
5.4. Het per abuis aan klaagster bij de uitnodiging voor het onderzoek toezenden
van een artikel betreft een vergissing. Deze vergissing is volgens verweerster en
verweerder door het secretariaat gemaakt en verweerster en verweerder hebben hiervoor
hun excuses gemaakt. Deze vergissing heeft geen doorwerking naar andere partijen,
zodat klaagster hier verder niet mee is geschaad. Het is echter wel slordig, doch
dit weegt niet zo zwaar dat hiermee tuchtrechtelijk verwijtbaar is gehandeld door
verweerder.
Tweede klachtonderdeel
5.5. Ook dit onderdeel faalt. Verweerster en verweerder hebben in de rapportage
(enkel) informatie van derden (het dossier en het OM) weergegeven. Niet gebleken is
dat zij onwaarheden hebben opgetekend. Ook hebben zij zelf geen feiten vastgesteld.
Zij zijn uitgegaan van reeds bij Justitie bekende gegevens. Zij hebben een ‘weigerrapport’
opgesteld, oftewel een rapportage op basis van stukken. Zij hebben daarin geen eigen
feiten opgetekend of toegevoegd aan de informatie die reeds bij het OM over klaagster
bekend was. Zij hebben ook geen conclusies getrokken en de meeste van de de gestelde
vragen niet kunnen beantwoorden bij gebrek aan een psychiatrisch onderzoek. Daarmee
treft ook het verwijt dat verweerster en verweerder zich uitgebreid een oordeel hebben
gevormd, ondanks dat zij klaagster niet op ‘spreekuur’ kreeg, geen doel.
Derde klachtonderdeel
5.6. Dit klachtonderdeel is door klaagster niet goed onderbouwd. Niet duidelijk
is waar klaagster op doelt, als zij stelt dat met de rapportage smaad en laster wordt
gepleegd, anders dan de verwijten van klaagster over onwaarheden in de rapportage,
welke hiervoor bij klachtonderdelen 1 en 2 reeds aan de orde zijn gekomen en zijn
afgewezen.
Meer algemeen komt uit de pro Justitia-rapportage juist naar voren dat verweerster
en verweerder als haar supervisor zich over de meeste zaken niet uitspreken. Waar
wel een antwoord wordt geformuleerd, gebeurt dit in voorzichtige termen (‘lijkt’ etc.)
op basis van patroonherkenning. Er is geen sprake van een diagnostische classificatie
van klaagster door verweerster en verweerder als haar supervisor.
5.7. Ook overigens is niet gebleken dat de rapportage niet voldoet aan de hiervoor
onder 5.1 en 5.2 weergegeven normen. De conclusie van het voorgaande is dat de klacht
kennelijk ongegrond is. Verweerder kan met betrekking tot de klacht geen verwijt als
bedoeld in artikel 47 lid 1 van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg
worden gemaakt”.
3. Vaststaande feiten en omstandigheden
Het Centraal Tuchtcollege gaat bij de beoordeling van het beroep uit van de feiten
weergegeven in overweging 2. “De feiten” van de beslissing van het Regionaal Tuchtcollege.
Deze weergave is in beroep niet of in elk geval onvoldoende, bestreden.
4. Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep
4.1 De psychiater verzoekt het Centraal Tuchtcollege (primair) om klaagster niet-ontvankelijk
te verklaren. Volgens de psychiater heeft klaagster in haar beroepschrift onvoldoende
toegelicht waarom zij het niet eens is met de beslissing van het Regionaal Tuchtcollege.
De psychiater voert daartoe aan dat klaagster haar stellingen niet concreet heeft
gemaakt of heeft onderbouwd en dat haar beroepschrift een herhaling is van dat wat
zij bij het Regionaal Tuchtcollege heeft gesteld. Naar het oordeel van het Centraal
Tuchtcollege heeft klaagster in haar beroepschrift voldoende duidelijk toegelicht
dat en op welke gronden zij het niet eens is met de beslissing van het Regionaal Tuchtcollege
en is haar beroep niet alleen een herhaling van haar klacht in eerste aanleg.
4.2 De stelling van de psychiater dat klaagster haar verwijten baseert op informatie
waar de psychiater (en de AIOS psychiatrie in de zaak C2020.139) ten tijde van het
onderzoek geen beschikking over hadden en dat klaagster informatie uit het rapport
onterecht als mening/oordeel van de psychiater (en de AIOS psychiatrie) opvoert, kunnen
niet leiden tot de niet-ontvankelijkheid van klaagster.
4.3 Klaagster is dan ook ontvankelijk in haar beroep.
5 Beoordeling van het beroep
5.1 Klaagster wil met haar beroep bereiken dat het Centraal Tuchtcollege haar klacht
over de Pro Justitia rapportage opnieuw beoordeelt en in beroep alsnog gegrond verklaart.
Volgens klaagster heeft de psychiater (als supervisor) tuchtrechtelijk verwijtbaar
gehandeld door een gewoon kritisch burger te beschadigen (klachtonderdeel 1), onwaarheden
te melden (klachtonderdeel 2) en smaad en laster te plegen (klachtonderdeel 3).
5.2 De psychiater heeft verweer gevoerd en heeft het Centraal Tuchtcollege verzocht
om het beroep als kennelijk ongegrond af te wijzen of om het beroep te verwerpen (subsidiair
respectievelijk meer subsidiair verzoek).
5.3 Het Centraal Tuchtcollege heeft kennisgenomen van de inhoud van de aan het
Regionaal Tuchtcollege voorgelegde klacht en het debat dat partijen daarover bij dat
tuchtcollege hebben gevoerd. Het door het Regionaal Tuchtcollege opgebouwde zaaksdossier
is aan het Centraal Tuchtcollege gestuurd.
5.4 In beroep hebben partijen het debat schriftelijk nog een keer gevoerd. Daarbij
heeft ieder van hen standpunten ingenomen over de door het Regionaal Tuchtcollege
vastgestelde feiten en de door dat college gegeven beschouwingen en beslissingen.
Tijdens de mondelinge behandeling op 22 november 2021 is dat debat voortgezet.
5.5 De bespreking van de zaak in raadkamer na de mondelinge behandeling in beroep
heeft het Centraal Tuchtcollege niet geleid tot het vaststellen van andere feiten
of tot andere beschouwingen en beslissingen dan die van het Regionaal Tuchtcollege.
5.6 De psychiater is in de uitoefening van zijn functie als (supervisor van een)
Pro Justitia rapporteur gehouden aan onder meer de Richtlijnen van het D. (D.), de
Gedragscode Nederlands Register Gerechtelijk Deskundigen (NRGD) en aan de in de tuchtrechtspraak
geldende rapportagecriteria. Ook het Centraal Tuchtcollege is niet gebleken dat de
psychiater (als supervisor) bij het opstellen van de zogenoemde Pro Justitia ‘weigerrapportage’
over klaagster onzorgvuldig heeft gehandeld door - zoals klaagster stelt - klaagster
te beschadigen, onwaarheden op te nemen of smaad en laster jegens klaagster te plegen.
En ook verder is het Centraal Tuchtcollege niet gebleken dat de rapportage niet aan
de zorgvuldigheidseisen voldoet. Het Centraal Tuchtcollege sluit zich aan bij dat
wat het Regionaal Tuchtcollege onder ‘5. De beoordeling’ heeft overwogen en neemt
dat over.
5.7 Voor zover er bij de procedure bij het Regionaal Tuchtcollege sprake is geweest
van een onjuiste gang van zaken - volgens klaagster is zij niet op de juiste manier
uitgenodigd voor een mondeling vooronderzoek -, dan is dit hersteld door de behandeling
van de zaak bij het Centraal Tuchtcollege. De procedure in beroep is ook bedoeld om
eventuele verzuimen in de behandeling bij het Regionaal Tuchtcollege te herstellen.
Klaagster heeft in beroep het - volgens haar onjuiste - oordeel van het Regionaal
Tuchtcollege ter beoordeling aan het Centraal Tuchtcollege kunnen voorleggen en opnieuw
de gelegenheid gekregen haar standpunten naar voren te brengen. Deze beroepsgrond
treft dan ook geen doel.
5.8 Dit betekent dat het Centraal Tuchtcollege met het Regionaal Tuchtcollege van
oordeel is dat de psychiater geen verwijt kan worden gemaakt als bedoeld in artikel
47 lid 1 van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg.
5.9 Het Centraal Tuchtcollege zal het beroep verwerpen.
6. Beslissing
Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:
verwerpt het beroep.
Deze beslissing is gegeven door: E.J. van Sandick, voorzitter;
L.F. Gerretsen-Visser en J.M.T. van der Hoeven-Oud, leden-juristen en
M.C. ten Doesschate en B.J.P. Vis-Janssens de Varebeke, leden beroepsgenoten en
D. Brommer, secretaris.
Uitgesproken ter openbare zitting van 10 januari 2022.
Voorzitter w.g. Secretaris w.g.