ECLI:NL:TAHVD:2022:159 Hof van Discipline 's Gravenhage 220208h

ECLI: ECLI:NL:TAHVD:2022:159
Datum uitspraak: 21-11-2022
Datum publicatie: 28-11-2022
Zaaknummer(s): 220208h
Onderwerp: Tuchtprocesrecht, subonderwerp: Herziening
Beslissingen: Overige (tussen)beslissingen
Inhoudsindicatie: Niet-ontvankelijk herzieningsverzoek. Verzoeker stelt dat een dekenbezwaar geen klacht is en dat de Advocatenwet daarom geen grondslag biedt voor tuchtrechtelijke veroordelingen na dekenbezwaren. In de door de griffier van de raad van discipline gedane mededeling is geen steun te vinden voor de opvatting dat de in artikel 48 Advocatenwet genoemde maatregelen enkel kunnen worden opgelegd bij klachten en niet bij dekenbezwaren. Uit artikel 46f Advocatenwet volgt ontegenzeggelijk dat een dekenbezwaar ook als klacht in de zin van artikel 48 Advocatenwet moet worden aangemerkt. Reeds op deze grond faalt het herzieningsverzoek. 

Beslissing van 21 november 2022

in de zaak 220208h

naar aanleiding van het verzoek tot herziening van:

verzoeker

1 DE BESLISSINGEN  WAARVAN HERZIENING WORDT VERZOCHT

200291D

1.1 Het hof verwijst naar de beslissing van 30 november 2020 van de Raad van Discipline  in het ressort Arnhem-Leeuwarden (hierna: de raad) met zaaknummer: 20-645/AL/NN/D. Daarin is het dekenbezwaar gegrond verklaard. Aan verzoeker is de maatregel van voorwaardelijke schorsing opgelegd voor de duur van 12 weken met een proeftijd van twee jaar met een bijzondere voorwaarde. Verder heeft de raad verzoeker de maatregel van geldboete van € 2.500,- opgelegd en hem veroordeeld in de proceskosten. De beslissing is onder ECLI:NL:TADRARL:2020:306 gepubliceerd op tuchtrecht.nl.

1.2 Verzoeker heeft tegen de beslissing van de raad beroep ingesteld bij het Hof van Discipline (verder: het hof). Dit heeft geleid tot de beslissing van 21 mei 2021 met zaaknummer 200291D. In deze beslissing heeft het hof de beslissing van de raad vernietigd voor zover het de opgelegde maatregel betreft. Aan verzoeker is door het hof de maatregel van voorwaardelijke schorsing opgelegd voor de duur van 6 weken met een proeftijd van twee jaar met een bijzondere voorwaarde. Voor het overige is de beslissing van de raad bekrachtigd. De beslissing is onder ECLI:NL:TAHVD:2021:103 gepubliceerd op tuchtrecht.nl.

180177D

1.3 Het hof verwijst verder naar de beslissing van 11 juni 2018 van de raad met zaaknummer 18-226/AL/NN/D. Daarin is het dekenbezwaar gegrond verklaard. Aan verzoeker is de maatregel van waarschuwing opgelegd. De beslissing is onder ECLI:NL:TADRARL:2018:124 gepubliceerd op tuchtrecht.nl.

1.4 Verzoeker heeft tegen de beslissing van de raad beroep ingesteld bij het hof. Dit heeft geleid tot de beslissing van 30 november 2018 met zaaknummer 180177D. In deze beslissing heeft het hof de beslissing van de raad bekrachtigd. De beslissing is onder ECLI:NL:TAHVD:2018:236 gepubliceerd op tuchtrecht.nl.

2 HET VERZOEK TOT HERZIENING

2.1 Verzoeker heeft per brief van 23 juni 2022 verzocht om herziening van alle tuchtrechtelijke maatregelen na dekenbezwaren. Verzoeker heeft in zijn herzieningsverzoek geen zaaknummers vermeld. Bij het hof zijn – ten tijde van het ingediende herzieningsverzoek – de volgende zaaknummers bekend waarin sprake was van een aan verzoeker opgelegde maatregel na een dekenbezwaar: 200291D en 180177D.

2.2 Verder bevat het herzieningsdossier:

  • een e-mail van de griffie van het hof van 27 juni 2022;
  • een nadere toelichting van verzoeker van 6 juli 2022.

2.3 Het hof heeft het verzoek in raadkamer behandeld op basis van de stukken uit het dossier.

3  BEOORDELING

de mogelijkheid tot herziening

3.1 Het hof stelt voorop dat tegen een beslissing van het hof in de Advocatenwet geen gewoon rechtsmiddel is opengesteld. De Advocatenwet voorziet evenmin in de mogelijkheid tot herziening van een uitspraak van de tuchtrechter. Daarom is een verzoek om herziening van een uitspraak van het hof in beginsel niet-ontvankelijk en neemt het hof zo’n verzoek niet in behandeling.

3.2 Bij uitzondering kan het hof, zo blijkt uit artikel 1 van het herzieningsprotocol, een verzoek om herziening wel ontvankelijk verklaren en in behandeling nemen, als:

a. feiten of omstandigheden aan het licht komen die (i) hebben plaatsgevonden vóór de uitspraak, en (ii) bij de verzoeker vóór de uitspraak niet bekend waren en redelijkerwijs niet bekend konden zijn, en die (iii) het ernstige vermoeden rechtvaardigen dat het hof tot een andere beslissing zou zijn gekomen als deze vóór de uitspraak bij het hof bekend zouden zijn  geweest.

b. in de procedure bij het hof geen sprake is geweest van een eerlijk proces doordat een fundamenteel rechtsbeginsel is geschonden.

ontvankelijkheid van het herzieningsverzoek

3.3 In het herzieningsverzoek verwijst verzoeker naar een bericht van 20 juni 2022 van de griffier van de raad van discipline Arnhem-Leeuwarden met de volgende inhoud:

Op 31 mei jl. is door de griffie van de raad een e-mail van de deken ontvangen waarin zij het dekenbezwaar 22-347 jegens mr. M. heeft ingetrokken. Per e-mail van 2 juni jl. aan de griffie heeft verweerder de raad verzocht om het dekenbezwaar voort te zetten op grond van het bepaalde in artikel 47a lid 2 onder a of onder b van de Advocatenwet wegens bedrog door de deken. De deken heeft in haar e-mail van 8 juni jl. aan de raad laten weten dat zij zich refereert aan het oordeel van de raad.

De raad heeft kennisgenomen van genoemde correspondentie. Naar het oordeel van de raad is artikel 47a Advocatenwet alleen van toepassing bij ingetrokken klachtzaken en niet bij ingetrokken dekenbezwaren. Op grond daarvan wijst de raad het verzoek van [verzoeker] tot voortzetting van het dekenbezwaar af. Tegen dit oordeel staat geen rechtsmiddel open.

Ik vertrouw u hiermee voldoende te hebben geïnformeerd. Het dossier 22-347 wordt bij de raad gesloten. Op verdere correspondentie wordt niet meer gereageerd.”

3.4 Op basis van dit bericht stelt verzoeker dat een dekenbezwaar (dus) geen klacht is en dat de Advocatenwet daarom geen grondslag biedt voor tuchtrechtelijke veroordelingen na dekenbezwaren. Alle tuchtrechtelijke veroordelingen na een dekenbezwaar leveren, aldus verzoeker, daarom een schending van een fundamenteel rechtsbeginsel op.

3.5 Het hof oordeelt dat de redenering van verzoeker geen doel treft. De mededeling van de griffier ziet op de situatie bij intrekking van een klacht als bedoeld in artikel 47a Advocatenwet. De in dat artikel genoemde regeling ziet -onder meer- op de situatie dat een klager (niet zijnde de deken) een klacht wenst in te trekken, waarna deze klacht -ondanks de intrekking door de klager- om redenen  van algemeen belang wordt voortgezet. Dan kan de deken overeenkomstig lid 4 van artikel 47a Advocatenwet voor het vervolg van de zaak als klager aangemerkt. Het is evident dat deze regeling niet van toepassing is als de deken overeenkomstig artikel 46f Advocatenwet een bezwaar heeft ingediend en dat vervolgens intrekt. In de intrekking van het door de deken ingediende bezwaar ligt besloten diens afweging of het nodig is zijn klacht in het algemeen belang voort te zetten. In de door de griffier van de raad van discipline gedane mededeling is geen steun te vinden voor de opvatting dat de in artikel 48 Advocatenwet genoemde maatregelen enkel kunnen worden opgelegd bij klachten en niet bij dekenbezwaren. Artikel 46fb Advocatenwet bepaalt onder meer dat de griffier van de raad van discipline een klacht ter kennis stelt van de deken die toezicht houdt over de beklaagde advocaat, maar dat geen afschrift aan deze deken hoeft te worden gezonden “voor zover de klacht door hem is ingediend”. Daaruit volgt ontegenzeggelijk dat een dekenbezwaar ook als klacht in de zin van artikel 48 Advocatenwet moet worden aangemerkt. Reeds op deze grond faalt het herzieningsverzoek.

3.6 Ter voorlichting van verzoeker licht het hof nog toe dat de term “dekenklacht” veeleer is gereserveerd voor de situatie waarin sprake is van een klacht tégen een deken, terwijl “dekenbezwaar” wordt gebruikt voor de situatie waarin een deken zelf een klacht indient tegen een advocaat. Aan de gebruikte terminologie kan dus niet de betekenis worden gehecht die verzoeker voorstaat.

3.7 De slotsom is dat verzoeker niet-ontvankelijk zal worden verklaard in zijn herzieningsverzoek.

3.8 Verder is het hof er ambtshalve mee bekend dat verzoeker in de afgelopen jaren meerdere klachten over de (voormalig) deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Noord-Nederland heeft ingediend: zaaknummers 220120, 180324 (ECLI:NL:TAHVD:2019:8), 180272, 180271 en 180129. In de zaken 220120 en 180234 is overwogen dat verzoeker er rekening mee moet houden dat volgende klachten in dezelfde en aanverwante kwesties wegens misbruik van klachtrecht niet in behandeling worden genomen. Verzoekers huidige verzoek houdt ook weer verband met zijn kruistocht tegen de deken Noord-Nederland. Nu verzoeker blijft volharden in het indienen van kansloze verzoeken, moet hij er rekening mee houden dat het hof een volgend herzieningsverzoek, wegens misbruik van recht, zonder nadere beschouwing buiten behandeling zal stellen.

4 BESLISSING

Het Hof van Discipline:

4.1 verklaart verzoeker niet-ontvankelijk in zijn herzieningsverzoek.

Deze beslissing is gewezen door mr. J.D. Streefkerk, voorzitter, mrs. W.F. Boele en I.P.A. van Heijst, leden, in tegenwoordigheid van mr. M. van der Mark, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 21 november 2022 .

griffier                                                                                                       voorzitter

De beslissing is verzonden op 21 november 2022 .