ECLI:NL:TAHVD:2022:147 Hof van Discipline 's Gravenhage 220181 220182 220183 220184

ECLI: ECLI:NL:TAHVD:2022:147
Datum uitspraak: 03-10-2022
Datum publicatie: 07-10-2022
Zaaknummer(s):
  • 220181
  • 220182
  • 220183
  • 220184
Onderwerp: Tuchtprocesrecht, subonderwerp: Hoger beroep niet mogelijk
Beslissingen: Regulier
Inhoudsindicatie: Appelverbod. In het onderhavige beroep doen klagers een beroep op schending van het beginsel van hoor en wederhoor, omdat de raad een verzoek tot aanhouding niet heeft ingewilligd en de zaken inhoudelijk heeft behandeld zonder aanwezigheid van klager(s). Het hof overweegt dat de beslissing van de voorzitter om het aanhoudingsverzoek af te wijzen er blijk van geeft dat hij daarbij alle relevante feiten en omstandigheden heeft betrokken, zodat naar het oordeel van het hof geen sprake is van een schending van het beginsel van hoor en wederhoor. De slotsom is dat de hoger beroepen van klagers niet-ontvankelijk moeten worden verklaard.

BESLISSING

van 3 oktober 2022
in de zaken 220181, 220182, 220183 en 220184

naar aanleiding van het hoger beroep van:
 
zaken 220181 (21-628/DH/RO) en 220184 (21-752/DH/RO)

klager

verweerder


zaak 220182 (21-710/DH/RO)

klagers

tegen:

verweerder


zaak 220183 (21-751/DH/RO)

klagers

tegen:

verweerder


1 DE PROCEDURE BIJ DE RAAD

1.1  [Zaaknummer hof: 220181] Het hof verwijst naar de beslissing van 1 september 2021 van de voorzitter van de Raad van Discipline (hierna: de raad) in het ressort Den Haag (zaaknummer: 21-628/DH/RO). In deze beslissing is de klacht van klager ten aanzien van de klachtonderdelen a) t/m i) kennelijk niet-ontvankelijk verklaard en ten aanzien van klachtonderdeel j) kennelijk ongegrond verklaard. Deze beslissing is onder ECLI:NL:TADRSGR:2021:164 op tuchtrecht.nl gepubliceerd.
Klager heeft tegen deze beslissing verzet ingesteld. De raad heeft in een beslissing van 9 mei 2022 het verzet van klager ongegrond verklaard (hierna: de beslissing op verzet). De beslissing op verzet is onder ECLI:NL:TADRSGR:2022:63 op tuchtrecht.nl gepubliceerd.

1.2 [Zaaknummer hof: 220182] Het hof verwijst naar de beslissing van 10 november 2021 van de voorzitter van de raad (zaaknummer: 21-710/DH/RO). In deze beslissing is de klacht van klagers kennelijk niet-ontvankelijk verklaard. Deze beslissing is onder ECLI:NL:TADRSGR:2021:200 op tuchtrecht.nl gepubliceerd.
Klagers hebben tegen deze beslissing verzet ingesteld. De raad heeft in een beslissing van 9 mei 2022 het verzet van klager ongegrond verklaard (hierna: de beslissing op verzet). De beslissing op verzet is onder ECLI:NL:TADRSGR:2022:64 op tuchtrecht.nl gepubliceerd.

1.3 [Zaaknummer hof: 220183] Het hof verwijst naar de beslissing van 15 december 2021 van de voorzitter van de raad (zaaknummer: 21-751/DH/RO). In deze beslissing is de klacht van klagers ten aanzien van klachtonderdeel a) en b) deels kennelijk niet-ontvankelijk en deels kennelijk ongegrond verklaard. Deze beslissing is onder ECLI:NL:TADRSGR:2021:225 op tuchtrecht.nl gepubliceerd.
Klagers hebben tegen deze beslissing verzet ingesteld. De raad heeft in een beslissing van 9 mei 2022 het verzet van klager ongegrond verklaard (hierna: de beslissing op verzet). De beslissing op verzet is onder ECLI:NL:TADRSGR:2022:65 op tuchtrecht.nl gepubliceerd.

1.4 [Zaaknummer hof: 220184] Het hof verwijst naar de beslissing van 1 september 2021 van de voorzitter van de raad (zaaknummer: 21-752/DH/RO). In deze beslissing is de klacht van klager ten aanzien van klachtonderdeel 1A en 2 deels kennelijk niet-ontvankelijk en deels kennelijk ongegrond verklaard, ten aanzien van 1B, 1C, 1E en 3 kennelijk niet-ontvankelijk en ten aanzien van 1D kennelijk ongegrond verklaard. Deze beslissing is onder ECLI:NL:TADRSGR:2021:226 op tuchtrecht.nl gepubliceerd.
Klager heeft tegen deze beslissing verzet ingesteld. De raad heeft in een beslissing van 9 mei 2022 het verzet van klager ongegrond verklaard (hierna: de beslissing op verzet). De beslissing op verzet is onder ECLI:NL:TADRSGR:2022:66 op tuchtrecht.nl gepubliceerd.

2 DE PROCEDURE BIJ HET HOF

2.1 Het hoger beroepschrift, dat door klager namens klagers gezamenlijk is ingediend tegen de beslissingen op verzet, is op 7 juni 2022 per mail ontvangen door de griffie van het hof.

2.2 Verder bevat het dossier van het hof de stukken van de raad in alle genoemde procedures.

2.3 De zaken zijn gevoegd in raadkamer behandeld.


3 BEOORDELING

standpunt klagers
3.1 Het hoger beroep van klagers is gericht tegen de hierboven genoemde beslissingen op verzet. Klagers hebben – samengevat –het volgende aangevoerd: “(..) De Raad heeft ten onrechte het verzoek tot aanhouding niet ingewilligd en de zaken inhoudelijk behandeld zonder aanwezigheid van belanghebbende(n), wat met zich meebrengt dat het hoor en wederhoor beginsel en het aanwezigheidsrecht (recht van verweer) conform art. 6 EVRM is geschonden. Dit heeft tot gevolg dat de verzetbeslissingen van de Raad niet in stand kunnen blijven en dienen te worden vernietigd en uw Hof de zaken terug dient te verwijzen naar een (andere) Raad van Discipline”.

maatstaf

3.2 Artikel 46h lid 7 van de Advocatenwet bepaalt dat geen beroep kan worden ingesteld tegen een beslissing van de raad waarbij het verzet tegen een voorzittersbeslissing niet-ontvankelijk of ongegrond is verklaard. Er kan een uitzondering op deze regel worden gemaakt, als de procedure bij de raad geen eerlijk proces betrof doordat bij de behandeling van het verzet door de raad een fundamenteel rechtsbeginsel is geschonden. Dan kan het appelverbod worden doorbroken. Het hof zal onderzoeken of daarvan sprake is.

3.3 In het onderhavige beroep doen klagers een beroep op schending van het beginsel van hoor en wederhoor. Het recht op hoor en wederhoor houdt in dat partijen over en weer in de gelegenheid moeten zijn om hun standpunten naar voren te brengen en toe te lichten en zich uit te laten over elkaars standpunten, en over alle stukken die in de procedure in het geding zijn gebracht. Uitgangspunt is dat partijen recht hebben om aanwezig te zijn bij een mondelinge behandeling van de klacht. Dit recht gaat niet zo ver dat de tuchtrechter verplicht is de behandeling op verzoek van een van partijen aan te houden. Het is aan de tuchtrechter om te beoordelen of hij de aangevoerde reden aannemelijk en van voldoende gewicht acht, rekening houdend met het belang van de wederpartij bij een voortvarende procedure (vergelijk HvD 29 oktober 2018, ECLI:NL:TAHVD:2018:194).

overwegingen hof

3.4 Bij de beoordeling van de vraag of de raad het recht van klagers op hoor en wederhoor heeft geschonden – door het verzetschrift buiten de aanwezigheid van klagers, althans één van hen als hun gemachtigde, te behandelen en zijn verzoek om aanhouding af te wijzen – acht het hof de volgende feiten van belang.

3.5 Op 28 maart 2022 om 9.58 uur is namens klagers per mail een aanhoudingsverzoek bij de raad ingediend, omdat klager door ziekte verhinderd was om bij de zitting (op diezelfde dag) aanwezig te zijn. Namens de voorzitter is door de griffie van de raad om 10.42 uur per mail aan klager meegedeeld dat het aanhoudingsverzoek wordt afgewezen met de volgende motivering: “(..) De onderhavige vijf zaken zijn met veel moeite uiteindelijk op de zitting van vandaag ingepland. Aanhouding gaat tot een onacceptabele vertraging leiden. Daarbij dient de voorzitter ook met de belangen van verweerder rekening te houden. Tenslotte bestaat ook voor [klager] de mogelijkheid om via Teams aan deze zitting deel te nemen. Het verzoek wordt daarom afgewezen (..)”. Per mail van 11.31 uur is namens klager aan de voorzitter verzocht om zich te verschonen, omdat de voorzitter niet onbevangen zou zijn, en dat de voorzitter wordt gewraakt als hij zich niet verschoont. De wrakingskamer van de raad heeft het wrakingsverzoek diezelfde dag kennelijk bij mondelinge beslissing afgewezen. Vervolgens heeft de geplande mondelinge behandeling doorgang gevonden in afwezigheid van klagers.

3.6 Het hof overweegt dat de beslissing van de voorzitter om het aanhoudingsverzoek af te wijzen er blijk van geeft dat hij daarbij alle relevante feiten en omstandigheden heeft betrokken, zodat naar het oordeel van het hof geen sprake is van een schending van het beginsel van hoor en wederhoor. Het hof betrekt daarbij dat in de motivering staat vermeld dat uitstel van de zaak tot onaanvaardbare vertraging zou leiden, waardoor de belangen van verweerder zouden worden geschaad. Aan (de gemachtigde van) klagers is bovendien nog de mogelijkheid geboden om de zitting via een videoverbinding via MS Teams bij te wonen. Het niet eens zijn met de motivering biedt naar vaste jurisprudentie geen grondslag voor een doorbreking van het appelverbod.

slotsom
3.7 Uit het bovenstaande volgt dat het beroep op doorbreking van het appelverbod wegens schending van een fundamenteel rechtsbeginsel niet slaagt. De slotsom is dat de hoger beroepen van klagers niet-ontvankelijk moeten worden verklaard.


4 BESLISSING

Het Hof van Discipline:

4.1 verklaart de hoger beroepen van klagers (in de zaken 21-628/DH/RO, 21-710/DH/RO, 21-751/DH/RO en 21-752/DH/RO) niet-ontvankelijk.

Deze beslissing is gewezen door mr. J.D. Streefkerk, voorzitter, mr. E.W. de Groot en mr. I.P.A. van Heijst, leden, in tegenwoordigheid van mr. M. van der Mark, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 3 oktober 2022.
 
griffier voorzitter

De beslissing is verzonden op 3 oktober 2022.