ECLI:NL:TADRSHE:2022:98 Raad van Discipline 's-Hertogenbosch 22-243/DB/OB

ECLI: ECLI:NL:TADRSHE:2022:98
Datum uitspraak: 05-07-2022
Datum publicatie: 05-07-2022
Zaaknummer(s): 22-243/DB/OB
Onderwerp:
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Vrijheid van handelen
  • Ontvankelijkheid van de klacht, subonderwerp: Klachten waarop al eerder is beslist
Beslissingen: Voorzittersbeslissing
Inhoudsindicatie: Advocaat van de wederpartij. Advocaat heeft het standpunt van zijn cliënt verwoord en daarbij het belang van de wederpartij niet nodeloos geschaad. De voor advocaten geldende gedragsregels verplichten een advocaat om niet tegen de wens van zijn cliënt medewerking te (blijven) verlenen aan een mediationtrajecten. Verweerder heeft gehandeld conform de wens van zijn cliënt. Niet valt in te zien welk verwijt hem daarvan valt te maken. Klacht kennelijk ongegrond.

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort  ‘s-Hertogenbosch
van 5 juli 2022

in de zaak 22-243/DB/OB


naar aanleiding van de klacht van:

klager


over:

verweerder

De [plaatsvervangend] voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Oost-Brabant (hierna: de deken) van 22 maart 2022 met kenmerk 48/21/105K, door de raad per e-mail ontvangen op 22 maart 2022, en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 7.

1 FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier, uit van de volgende feiten.

1.1 Klager heeft op 8 maart 2021 bij de deken een klacht over verweerder ingediend. Deze klacht is bij de raad bekend onder nummer 21-807/DB/OB. Klager verweet verweerder dat hij in zijn hoedanigheid van advocaat van de wederpartij de belangen van klager nodeloos heeft geschaad doordat hij:

a) niet voor ogen had gehouden dat een regeling in der minne de voorkeur verdient boven een proces (gedragsregel 5);

b) geen doelmatige behandeling van de zaak had nagestreefd, waardoor klager nodeloos op kosten was gejaagd (gedagsregel 6);

c) zich onnodig grievend over klager had uitgelaten (gedragsregel 7);

d) informatie had verstrekt waarvan hij wist dan wel behoorde te weten dat die onjuist was (gedragsregel 8);

e) tekst op de website van zijn kantoor had geplaatst die in strijd is met voor advocaten geldende gedragsregels.

1.2 De voorzitter is bij de beoordeling van bovenstaande klacht uitgegaan van de volgende feiten:

“Klager is met zijn werkgever, verder te noemen X,  verwikkeld in een geschil betreffende de afwikkeling van de beëindiging van de arbeidsovereenkomst en de afwikkeling van de bedrijfsparticipatie van klager. X wordt hierin bijgestaan door verweerder.

Klager heeft een kort geding procedure gevoerd tegen X. De voorzieningenrechter heeft de vorderingen van klager bij vonnis van 8 september 2020 afgewezen.

Na het vonnis heeft tussen de (toenmalige) advocaat van klager en verweerder een telefonische bespreking plaatsgevonden over een mogelijke minnelijke regeling. Toen deze niet mogelijk bleek, is tussen de (toenmalige) advocaat van klager en verweerder correspondentie gevoerd over de waardebepaling en overdracht van de certificaten en de te volgen procedure.

Klager heeft zich op 13 november 2020 ziek gemeld vanwege het ongezonde klimaat binnen de organisatie van X. Hierna heeft twee maal een mediation traject plaatsgevonden, wat niet tot een regeling heeft geleid.

Op 22 maart 2021 heeft een zitting bij de kantonrechter in de bodemprocedure plaatsgevonden.”

1.3 De werkgever van klager en klager hebben tijdens de comparitie van partijen op 22 maart 2021 besloten een mediationtraject te starten, welk traject vanwege verschil van inzicht over de mediation overeenkomst tussen partijen uiteindelijk niet tot stand is gekomen.

1.4 De kantonrechter heeft bij tussenvonnis van 17 juni 2021 in de procedure tussen klager en zijn werkgever aan klager een bewijsopdracht verleend en de zaak naar de rolzitting van 8 juli 2021 verwezen.

1.5 Op 26 mei 2021 heeft klager bij de rechtbank een nieuwe procedure aanhangig gemaakt tegen de werkgever van klager. Verweerder heeft de werkgever van klager ook in deze procedure bijgestaan. Verweerder heeft in deze procedure op 7 juli 2021 namens zijn cliënte een conclusie van antwoord, tevens houden incidentele conclusie tot onbevoegdheid genomen. 

1.6 Op 29 augustus 2021 heeft klager zich met een nieuwe klacht over verweerder tot de deken gewend

1.7 In klachtzaak 21-807/DB/OB heeft de voorzitter bij beslissing van 26 oktober 2021 de klachtonderdelen a) tot en met d) kennelijk ongegrond en klachtonderdeel e) kennelijk niet-ontvankelijk verklaard.

2 KLACHT

2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt verweerder het volgende:

Verweerder blijft zich schuldig maken aan het overtreden van de Gedragsregels Advocatuur (zie conclusie van antwoord van 7 juli 2021).

Klager heeft ter toelichting op de klacht het volgende naar voren gebracht:

2.2       Verweerder houdt het geschil tussen klager en zijn werkgever in stand doordat hij in zijn hoedanigheid van advocaat van de wederpartij in zijn conclusie van antwoord elke keer op dezelfde onderwerpen blijft terugkomen, terwijl de kantonrechter daar eerder een oordeel over heeft gegeven (zie randnummers 1.1, 1.7 en 1,9) dan wel reeds zijn afgehandeld (zie randnummer 1.2). Verweerder berust zich op onjuiste feitelijke informatie terwijl hij weet dat de werkelijkheid anders is (zie randnummers 1.4, 1.5,1.6,1.7 en 1.8). Verweerder vertraagt het geschil bewust en is niet uit op een definitieve oplossing (zie randnummers 1.3, en 1.10). Verweerder verschuilt zich achter zijn cliënte op het moment dat er kritische vragen worden gesteld en weigert vervolgens verder te communiceren over het desbetreffende onderwerp (zie randnummer 2). Verweerder schendt de privacyregels uit de AVG wetgeving.

3 VERWEER

3.1 Verweerder heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De voorzitter zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.

4 BEOORDELING

4.1 De klacht van klager over verweerder heeft, evenals de klacht van klager in klachtzaak 21-807/DB/OB, betrekking op het optreden van de advocaat van de wederpartij. Zoals de voorzitter in haar beslissing van 26 oktober 2021 in klachtzaak 21-807/DB/OB reeds heeft overwogen geniet een advocaat een ruime mate van vrijheid om de belangen van zijn cliënt te behartigen op de wijze als hem in overleg met zijn cliënt goeddunkt. Deze vrijheid is niet absoluut, maar kan onder meer beperkt worden doordat (a) de advocaat zich niet onnodig grievend mag uitlaten over de wederpartij, (b) de advocaat geen feiten mag poneren waarvan hij de onwaarheid kent of redelijkerwijs kan kennen, (c) de advocaat bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van de wederpartij niet onnodig of onevenredig mag schaden zonder redelijk doel. Daarbij geldt voorts dat de advocaat de belangen van zijn cliënt dient te behartigen aan de hand van het feitenmateriaal dat zijn cliënt hem verschaft, en dat hij in het algemeen mag afgaan op de juistheid daarvan en slechts in uitzonderingsgevallen gehouden is de juistheid daarvan te verifiëren. De advocaat behoeft in het algemeen niet af te wegen of het voordeel dat hij voor zijn cliënt wil bereiken met de middelen waarvan hij zich bedient, opweegt tegen het nadeel dat hij daarmee aan de wederpartij toebrengt. Wel moet de advocaat zich onthouden van middelen die op zichzelf beschouwd ongeoorloofd zijn of die, zonder dat zij tot enig noemenswaardig voordeel van zijn cliënt strekken, onevenredig nadeel aan de wederpartij toebrengen.

4.2 Zoals de voorzitter klager bij haar beslissing in klachtzaak 21-807/DB/OB reeds heeft voorgehouden staat het een advocaat vrij om in overleg met zijn cliënt de aanpak van een zaak te bepalen. Dit geldt ook voor het aangaan dan wel afbreken van een mediationtraject. De voor advocaten geldende gedragsregels verplichten een advocaat niet tegen de wens van zijn cliënt medewerking te (blijven) verlenen aan een mediationtrajecten. Verweerder heeft gehandeld conform de wens van zijn cliënt. Niet valt in te zien welk verwijt hem daarvan valt te maken.

4.3 Klager heeft al eerder geklaagd over het optreden van verweerder in zijn hoedanigheid van advocaat van de wederpartij in het geschil met zijn werkgever. De klacht van klager in deze klachtzaak heeft betrekking op de door verweerder namens zijn cliënt op 7 juli 2021 genomen conclusie van antwoord. Het stond verweerder vrij om namens zijn cliënte verweer te voeren tegen de door klager aanhangig gemaakte procedure. Verweerder heeft in deze conclusie het standpunt van zijn cliënte in zakelijke bewoordingen verwoord. Dat klager zich niet kan verenigen met de door verweerder in overleg met zijn cliënt gekozen aanpak en de door verweerder namens zijn cliënte ingenomen standpunten, betekent niet dat verweerder ondoelmatig heeft gehandeld, waarvan hem tuchtrechtelijk een verwijt te maken valt. Het was de taak van verweerder de belangen van zijn cliënte te behartigen. Dat de inhoud van de conclusie van antwoord klager niet welgevallig was, betekent niet dat verweerder de grenzen, die hem als advocaat van de wederpartij toekomen, heeft overschreden. Indien een partij zich in een procedure niet kan verenigen met de door de andere partij ingenomen standpunten, ligt het op de weg van die partij om zich daartegen in rechte te verweren, waarna door de rechter een oordeel over de door beide partijen ingenomen standpunten zal worden gegeven.

4.4 Op grond van het voorgaande zal de voorzitter de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, daarom kennelijk ongegrond verklaren.

BESLISSING

De voorzitter verklaart:

de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond

Aldus beslist door mr. S.H.L. Baggel, voorzitter, bijgestaan door mr. I.J.M. Huysmans-van Opstal, als griffier en uitgesproken in het openbaar op 5 juli  2022.

Griffier                                                            Voorzitter

Verzonden op: 5 juli 2022