ECLI:NL:TADRSHE:2022:88 Raad van Discipline 's-Hertogenbosch 22-290/DB/ZWB

ECLI: ECLI:NL:TADRSHE:2022:88
Datum uitspraak: 03-06-2022
Datum publicatie: 10-06-2022
Zaaknummer(s): 22-290/DB/ZWB
Onderwerp: Grenzen van het tuchtrecht, subonderwerp: Advocaat in overige hoedanigheden
Beslissingen: Voorzittersbeslissing
Inhoudsindicatie: Advocaat in hoedanigheid van adviseur. Advocaat heeft onderzoek gedaan naar de feiten, bezwaren van klaagster in zijn beoordeling meegewogen en vervolgens zijn bevindingen in en zijn juridisch oordeel over de zaak aan de verzekeraar uitgebracht. Dat klaagster zich met de inhoud daarvan niet kan verenigen, betekent nog niet dat verweerder zich zodanig heeft gedragen dat daardoor het vertrouwen in de advocatuur is ondermijnd. Klacht kennelijk ongegrond.

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort  ‘s-Hertogenbosch
van 3 juni 2022

in de zaak 22-290/DB/ZWB


naar aanleiding van de klacht van:

klaagster


over:

verweerder

De [plaatsvervangend] voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de e-mail van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Zeeland-West-Brabant (hierna: de deken) van 4 april 2022 met kenmerk K21-110, en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 14. De voorzitter heeft voorts kennis genomen van de e-mail van klaagster van 25 april 2022, met bijlagen.

1 FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier, uit van de volgende feiten.

1.1 Klaagster heeft een geschil met het bestuur van een Vereniging van Eigenaren, verder te noemen de VvE. Klaagster is voor rechtsbijstand verzekerd bij Stichting A., verder te noemen de verzekeraar. Klaagster heeft de verzekeraar verzocht haar rechtsbijstand te verlenen in het geschil met de VvE.

1.2 Klaagster heeft van (juristen van) de verzekeraar een advies ontvangen. Klaagster kon zich niet vinden in dit advies en heeft een klacht ingediend over de kwaliteit van de door de verzekeraar verleende rechtsbijstand. Namens de verzekeraar is op 18 december 2020 aan klaagster bericht dat de klacht over de veelheid aan juristen die bij de zaak van klaagster betrokken zijn geweest en de klacht over de klachtafwikkeling terecht waren. De klacht van klaagster is voor het overige ongegrond verklaard.

1.3 Klaagster heeft de verzekeraar aansprakelijk gesteld voor de door haar door het handelen van die verzekeraar geleden schade. De directeur van de verzekeraar heeft klaagster op 4 februari 2021 bericht de aansprakelijkstelling serieus te nemen en nader onderzoek te zullen instellen naar de wijze waarop het geschil met de VvE is behandeld. De verzekeraar heeft aan klaagster voorgesteld om conform de geschillenregeling de deken te verzoeken om een onafhankelijk advocaat aan te wijzen om het standpunt van de verzekeraar te toetsen. Klaagster is daar niet mee akkoord gegaan.

1.4 De verzekeraar heeft vervolgens aan verweerder opdracht gegeven het in de zaak tegen de VvE aan klaagster gegeven advies van de verzekeraar te toetsen. Verweerder heeft het advies onderzocht en een rapport met zijn bevindingen en oordeel uitgebracht aan de verzekeraar.

2 KLACHT

2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klaagster verwijt verweerder het volgende:

  1.  het onderzoek van verweerder was kwalitatief ver onder de maat. Verweerder heeft bij de beoordeling van de dienstverlening door de verzekeraar de zaak niet getoetst aan de wet- en regelgeving;
  2. verweerder heeft onvoldoende getoetst of de verzekeraar de kwaliteitscode heeft nageleefd;
  3. verweerder heeft geen oog gehad voor de gedragscode waaraan de verzekeraar zich dient te houden.

3 VERWEER

3.1 Verweerder heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De voorzitter zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.

4 BEOORDELING

4.1 Verweerder heeft in opdracht van de verzekeraar van klaagster een oordeel gegeven over de kwaliteit van het door of namens die verzekeraar aan klaagster gegeven advies. De klacht heeft derhalve geen betrekking op gedragingen van verweerder als advocaat, maar op het handelen in zijn hoedanigheid van adviseur van de verzekeraar. Het in de advocatenwet geregelde tuchtrecht heeft in beginsel enkel betrekking op het handelen en nalaten van advocaten en beoogt een behoorlijke beroepsuitoefening door advocaten te waarborgen. De advocaat die zijn taak in opdracht van een rechtsbijstandsverzekeraar uitoefent is niet werkzaam in de hoedanigheid van advocaat doch als adviseur. Het tuchtrecht voor advocaten blijft voor de advocaat in zijn hoedanigheid van adviseur gelden. Dat betekent dat, indien die advocaat zich bij de vervulling van die hoedanigheid zodanig gedraagt dan wel misdraagt, dat daardoor het vertrouwen in de advocatuur wordt ondermijnd of geschaad, in het algemeen sprake is van handelen of nalaten in strijd met hetgeen een behoorlijk advocaat betaamt. In dat geval kan de betreffende advocaat een tuchtrechtelijk verwijt worden gemaakt. Verder geldt dat de advocaat die als adviseur optreedt een grote mate van vrijheid heeft bij de wijze waarop hij zijn onderzoek inricht en op de ingebrachte klacht beslist. Met inachtneming van dit kader is niet gebleken dat aan verweerder op terechte gronden een tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt. Verweerder heeft het dossier bestudeerd en klaagster uitgenodigd voor een gesprek, zodat klaagster haar visie op de zaak aan hem kon geven. Verweerder heeft onderzoek gedaan naar de feiten, de bezwaren van klaagster in zijn beoordeling meegewogen en heeft vervolgens zijn bevindingen in en zijn juridisch oordeel over de zaak aan de verzekeraar uitgebracht. Dat klaagster zich met de inhoud daarvan niet kan verenigen, betekent nog niet dat verweerder zich zodanig heeft gedragen dat daardoor het vertrouwen in de advocatuur is ondermijnd.

4.2 Op grond van het voorgaande zal de voorzitter de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, daarom kennelijk ongegrond verklaren.

BESLISSING

De voorzitter verklaart:

de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond.

Aldus beslist door mr. P.H. Brandts, [plaatsvervangend] voorzitter, bijgestaan door mr. I.J.M. Huysmans-van Opstal, als griffier en uitgesproken in het openbaar op 3 juni 2022.

Griffier                                                            Voorzitter

Verzonden op: 3 juni 2022