ECLI:NL:TADRSHE:2022:4 Raad van Discipline 's-Hertogenbosch 21-413/DB/LI

ECLI: ECLI:NL:TADRSHE:2022:4
Datum uitspraak: 10-01-2022
Datum publicatie: 12-01-2022
Zaaknummer(s): 21-413/DB/LI
Onderwerp: Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Financiën
Beslissingen: Regulier
Inhoudsindicatie: Klacht tegen eigen advocaat. Verweerder heeft klaagster bijgestaan in een dossier tegen het ziekenhuis. In 2013 is de zaak overgedragen aan de opvolgend advocaat van klaagster. Deze heeft verweerder bericht dat de toevoeging was ingetrokken, waarna verweerder een conceptdeclaratie aan klaagster heeft gestuurd. De opvolgend advocaat van verweerder, bleek verweerder onjuist te hebben geïnformeerd. Enkel de toevoeging voor het hoger beroep was ingetrokken, niet die voor de procedure in eerste aanleg. Toen verweerder daar achter kwam heeft hij klaagster onmiddellijk bericht dat zij de conceptnota kon vernietigen. Begrijpelijke fouten van verweerder, door onjuiste informatie van de opvolgend advocaat van klaagster. Niets tuchtrechtelijk verwijtbaar. Klacht ongegrond.

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort ‘s-Hertogenbosch

van 10 januari 2022

in de zaak 21-413/DB/LI

naar aanleiding van de klacht van:

klaagster

over:

verweerder

1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1 Op 17 december 2020 heeft klaagster bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Limburg (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerder.

1.2 Op 5 mei 2021 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk K21-008 van de deken ontvangen.

1.3 De klacht is behandeld op de zitting van de raad van 15 november 2021. Daarbij was klaagster aanwezig. Verweerder heeft de raad bij brief van 31 mei 2021 bericht niet aanwezig te zullen zijn. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.4 De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 8. Ook heeft de raad kennis genomen van de nagekomen stukken van verweerder van 31 mei 2021 en van de nagekomen stukken van klaagster van 31 oktober 2021 en 2 november 2021.

2 FEITEN

2.1 Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten.

2.2 Verweerder heeft klaagster vanaf 2010 tot en met medio 2013 bijgestaan in een procedure tegen het ziekenhuis. Aan klaagster was voor die procedure een toevoeging verleend. Verweerder heeft de zaak medio 2013 overgedragen aan de opvolgend advocaat van klaagster. Deze heeft ook de toevoeging overgenomen. Op 14 november 2018 heeft de rechtbank bij vonnis in eerste aanleg de vorderingen van klaagster afgewezen en klaagster in de proceskosten veroordeeld. Klaagster heeft tegen het vonnis hoger beroep ingesteld en heeft op een comparitie na aanbrengen op 13 september 2019 met haar wederpartij een regeling in der minne getroffen.

2.3 De opvolgend advocaat van klaagster heeft verweerder bij e-mail van 14 oktober 2020 bericht dat tijdens de comparitie na aanbrengen een schikking is getroffen, dat klaagster daaruit € 62.500 heeft ontvangen en dat de toevoeging op 24 februari 2020 werd ingetrokken. Bij e-mail van 17 oktober 2020 heeft verweerder klaagster bericht dat hij, gelet op het feit dat de toevoeging was ingetrokken, haar een nota voor zijn werkzaamheden zou sturen. Verweerder heeft daarbij een voorstel gedaan voor het door hem in rekening te brengen bedrag en een conceptnota bijgevoegd.

2.4 Op 23 oktober 2020 stuurt klaagster een e-mail aan verweerder waarin zij aangeeft het niet eens te zijn met de declaratie omdat alleen de toevoeging voor het hoger beroep was ingetrokken. Verweerder heeft daarop contact met de opvolgend advocaat van klaagster gezocht en deze heeft hem medegedeeld dat de toevoeging voor de procedure in eerste aanleg inderdaad niet was ingetrokken.

2.5 Bij e-mail van 29 oktober 2020 heeft verweerder klaagster vervolgens laten weten dat zij de conceptnota kon vernietigen. Verweerder bevestigt aan klaagster dat zij hem niets meer verschuldigd is.

2.6 Klaagster heeft zich vervolgens op 17 december 2020 met de onderhavige klacht tot de deken gewend.

3 KLACHT

3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klaagster verwijt verweerder het volgende.

Verweerder heeft tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld als bedoeld in artikel 46 van de Advocatenwet doordat hij klaagster, terwijl een toevoeging was verleend, na zeven jaar een rekening heeft gestuurd van € 9.221,74 met een betalingsvoorstel.

4 VERWEER

4.1 Verweerder heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De raad zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.

5 BEOORDELING

5.1 Verweerder heeft in 2013 de behandeling van het dossier van klaagster overgedragen aan de opvolgend advocaat. Aangezien klaagster in de procedure in eerste aanleg werd bijgestaan op basis van een toevoeging, moest verweerder de door hem voor klaagster gewerkte uren nog afrekenen met de opvolgend advocaat. Verweerder heeft diverse keren bij de opvolgend advocaat van klaagster geïnformeerd naar de stand van zaken in de procedure.

5.2 De opvolgend advocaat van klaagster heeft verweerder bij e-mail van 14 oktober 2020 bericht dat de toevoeging was ingetrokken. Wanneer een toevoeging, gelet op het behaalde resultaat, wordt ingetrokken, heeft de advocaat die op basis van de toevoeging werkzaamheden heeft verricht het recht die werkzaamheden bij zijn cliënte in rekening te brengen.

5.3 Achteraf blijkt dat de toevoeging van klaagster voor de procedure in eerste aanleg niet is ingetrokken, maar enkel die voor de procedure in hoger beroep. Dat betekent weliswaar dat de door verweerder verrichte werkzaamheden onder de toevoeging vallen en dus niet aan klaagster in rekening mogen worden gebracht, maar het betekent niet dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. Toen verweerder duidelijk werd dat de toevoeging voor de procedure in eerste aanleg niet was ingetrokken, heeft verweerder klaagster onmiddellijk bericht dat zij de conceptnota kon vernietigen en dat zij hem niets verschuldigd was. In dit geval is slechts sprake van een begrijpelijke vergissing, die direct door verweerder is rechtgezet. Door verweerder is niet tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld, zodat de klacht ongegrond is.

BESLISSING

De raad van discipline:

- verklaart de klacht ongegrond;

Aldus beslist door mr. R.A.J. van Leeuwen, voorzitter, mrs. L.J.G. de Haas, L.R.G.M. Spronken, leden, bijgestaan door mr. C.M. van den Reek als griffier en uitgesproken in het openbaar op 10 januari 2022.

Griffier                                                                            Voorzitter