ECLI:NL:TADRSHE:2022:14 Raad van Discipline 's-Hertogenbosch 21-933/DB/OB

ECLI: ECLI:NL:TADRSHE:2022:14
Datum uitspraak: 14-01-2022
Datum publicatie: 19-01-2022
Zaaknummer(s): 21-933/DB/OB
Onderwerp: Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Vrijheid van handelen
Beslissingen: Voorzittersbeslissing
Inhoudsindicatie: Voorzittersbeslissing. Klacht over de advocaat van de wederpartij kennelijk ongegrond.

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort ‘s-Hertogenbosch
van 14 januari 2022

in de zaak 21-933/DB/OB


naar aanleiding van de klacht van:

klager


over:

verweerder

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Oost-Brabant (hierna: de deken) van 19 november 2021 met kenmerk 48 | 21 | 048K, door de raad per e-mail ontvangen op 19 november 2021, en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 10. Ook heeft de voorzitter kennis genomen van de e-mails met bijlagen van klager van 3 december 2021, 5 december 2021

1 FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier, uit van de volgende feiten.

1.1 Klagers minderjarige zoon heeft een verzoek gedaan tot wijziging van de door de rechtbank in 2011 bepaalde contactregeling met klager. Klager en zijn ex-partner zijn door de rechtbank aangemerkt als belanghebbenden in deze procedure. De ex-partner is bijgestaan door verweerder.

1.2 Op 23 februari 2021 is het verzoek door de rechtbank behandeld. Uit het proces-verbaal volgt dat verweerder onder meer heeft gesteld:

“Ik kan mij best inleven in de vader, want er is niks erger dan dat je je zoon niet ziet en zeker als dat door [zoon] is geïnstigeerd.”

1.3 Op 30 maart 2021 heeft klager een klacht over verweerder ingediend. Met instemming van klager en verweerder heeft de deken in het arrondissement Oost-Brabant de klacht in behandeling genomen en onderzocht.

1.4 Bij beschikking van 14 april 2021 heeft de kinderrechter de contactregeling gewijzigd en bepaald dat geen omgang tussen klager en zijn zoon plaatsvindt.

2 KLACHT

2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt verweerder dat hij zijn werkzaamheden polariserend en niet in het belang van het kind uitvoert en daarbij geen minnelijke regeling nastreeft. In het bijzonder verwijt klager verweerder dat hij heeft gezegd ‘dat het heel erg is dat je van je eigen kind moet horen dat hij geen contact meer wenst met mij, de vader’.

3 VERWEER

3.1 Verweerder heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De voorzitter zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.

4 BEOORDELING

4.1 De klacht richt zich tegen de advocaat van de wederpartij van klager. Uitgangspunt is dat aan de advocaat een grote mate van vrijheid toekomt om de belangen van zijn cliënt te behartigen op de wijze als hem in overleg met zijn cliënt goeddunkt. Deze vrijheid, die mede voortvloeit uit de kernwaarde partijdigheid als bedoeld in artikel 10a Advocatenwet, mag niet ten gunste van een tegenpartij worden beknot, tenzij diens belangen nodeloos en op ontoelaatbare wijze worden geschaad. Deze vrijheid vindt haar begrenzing in de plicht van de advocaat zich te onthouden van (feitelijke) stellingen waarvan hij de onjuistheid kent of redelijkerwijs kan kennen. De ratio van deze beperking van bedoelde vrijheid van de advocaat is, dat de rechter en de wederpartij door de onware feiten niet worden misleid. Daarbij moet wel in het oog worden gehouden dat de advocaat de belangen van zijn cliënt dient te behartigen aan de hand van het feitenmateriaal dat zijn cliënt hem verschaft en dat hij in het algemeen mag afgaan op de juistheid van dat feitenmateriaal en slechts in uitzonderingsgevallen gehouden is de juistheid daarvan te verifiëren. Daarnaast mag een advocaat zich niet onnodig grievend uitlaten over de wederpartij van zijn cliënt. Daarbij moet een advocaat in familiekwesties als de onderhavige in het algemeen waken voor een onnodige polarisatie tussen de ex-echtelieden. Van een advocaat mag een bepaalde mate van terughoudendheid worden verwacht, juist omdat ook andere belangen in die procedure een grote rol kunnen spelen, met name belangen van kinderen.

4.2 Klager verwijt verweerder allereerst dat hij op een zitting heeft gezegd ‘dat het heel erg is dat je van je eigen kind moet horen dat hij geen contact meer wenst met mij, de vader’. Verweerder heeft in reactie op de klacht gesteld dat hij zich juist heeft willen verplaatsen in de belevingswereld van klager en ter zitting heeft gemeld dat hij zich goed kan voorstellen dat het advies pijnlijk is voor klager om te lezen. Hoewel klager verweerders opmerking kennelijk als vervelend, opruiend en/of polariserend heeft ervaren, heeft verweerder de betreffende opmerking niet zo bedoeld. Het is de voorzitter uit het proces-verbaal, noch uit de beschikking, gebleken dat verweerder deze opmerking polariserend heeft bedoeld, of anderszins niet in het belang van de minderjarige zoon. Dat verweerder met deze opmerking tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld, is de voorzitter dan ook niet gebleken.

4.3 Voor zover klager verweerder verwijt dat hij zijn werkzaamheden (verder) polariserend en niet in het belang van het kind uitvoert en daarbij geen minnelijke regeling nastreeft, geldt dat dit alles door klager niet of onvoldoende is onderbouwd. De voorzitter kan de juistheid van klagers stellingen op deze punten dan ook niet vaststellen. Daarbij merkt de voorzitter nog op dat verweerder, als advocaat van de wederpartij van klager, de belangen van zijn cliënt behartigt en het hem vrij staat om, rekening houdend met de belangen en wensen van zijn cliënt, al dan niet te kiezen voor het voeren van minnelijk overleg. Dat verweerder anderszins onbetamelijk heeft gehandeld, is de voorzitter op grond van de overgelegde stukken niet gebleken.

4.4 Op grond van het voorgaande zal de voorzitter de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, daarom kennelijk ongegrond verklaren.

BESLISSING

De voorzitter verklaart:

de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond.

Aldus beslist door mr. S.H.L. Baggel , plaatsvervangend voorzitter, datum bijgestaan door mr. C.M. van de Kamp, als griffier en uitgesproken in het openbaar op 14 januari 2022.

Griffier                                                            Voorzitter