ECLI:NL:TADRSHE:2022:126 Raad van Discipline 's-Hertogenbosch 21-970/DB/ZWB

ECLI: ECLI:NL:TADRSHE:2022:126
Datum uitspraak: 08-08-2022
Datum publicatie: 15-08-2022
Zaaknummer(s): 21-970/DB/ZWB
Onderwerp:
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Vereiste communicatie met de cliënt
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Geheimhoudingsplicht
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Financiën
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Financiën
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Financiën
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Financiën
Beslissingen: Regulier
Inhoudsindicatie: Klacht tegen eigen advocaat.Verweerder heeft informatieplicht geschonden. (Gedeeltelijk) gegrond, geen maatregel.

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort ‘s-Hertogenbosch

van 8 augustus 2022

in de zaak 21-970/DB/ZWB

naar aanleiding van de klacht van:

klager

over:

verweerder

1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE 

1.1 Op 11 december 2020 heeft klager bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Zeeland-West-Brabant (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerder. Gelijktijdig en door middel van dezelfde brief hebben D. en D. BV ook bij de deken een klacht ingediend over verweerder.

1.2 Op 1 december 2021 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk K20-124 (1304281) van de deken ontvangen.

1.3 De klacht is – gezamenlijk met de klachten in de zaken 21-971/DB/ZWB, 21-972/DB/ZWB en 21-1042/DB/A – behandeld op de zitting van de raad van 20 juni 2022. Daarbij waren klager, de gemachtigde van klager, verweerder, de gemachtigde van verweerder en mr. V aanwezig. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.4 De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 17. Ook heeft de raad kennisgenomen van de volgende nagezonden stukken:

  • een e-mail met bijlagen van verweerder van 7 december 2021;
  • een e-mail met bijlage van de gemachtigde van klager van 7 december 2021;
  • een e-mail met bijlage van de gemachtigde van klager van 16 december 2021;
  • een e-mail met bijlagen van verweerder van 16 december 2021.

Tot slot heeft de raad ontvangen een e-mail met bijlagen van de gemachtigde van verweerder van 6 juni 2022, maar heeft de raad besloten, na partijen gehoord te hebben, om deze stukken wegens strijd met het procesreglement niet toe te laten.  

2 FEITEN

2.1 Eind september 2019 heeft klager zich gewend tot verweerder om hem bij te staan in diverse juridische procedures, waaronder een strafzaak waarvoor klager op dat moment in voorlopige hechtenis zat. Tot en met eind november 2019 heeft verweerder intensief aan de verschillende zaken van klager gewerkt. (Kort) daarna zijn de zaken afgesloten of overgedragen aan andere advocaten.

2.2 Met betrekking tot de door verweerder aangenomen zaken heeft verweerder klager algemeen geformuleerde opdrachtbevestigingen gestuurd, alsmede (voorschot)facturen en urenspecificaties. Deze stukken zijn overgelegd als bijlagen 2 tot en met 12 bij de klacht. Bij brief van 27 januari 2020 (bijlage 1 bij de klacht) heeft verweerder klager een overzicht verstrekt van de facturen met de vermelding of deze betaald c.q. verrekend zijn of nog openstaan.

2.3 Bij e-mail van 5 mei 2020 (bijlage 16 bij de klacht) heeft de gemachtigde van klager verweerder meegedeeld dat klager zich tot hem heeft gewend, omdat klager er tevergeefs van uitging dat verweerder een deel van de door klager aan verweerder gedane betalingen zou restitueren. In datzelfde e-mailbericht heeft de gemachtigde van klager verweerder verzocht om hem informatie te verschaffen over de door verweerder voor klager behandelde zaken. In een e-mailbericht van 13 mei 2020 (bijlage 18 bij de klacht) antwoordde verweerder daarop dat hij gehouden is aan zijn geheimhoudingsplicht, temeer nu de gemachtigde van klager geen geheimhouder is.

2.4 Op 11 november 2019 heeft verweerder klager een e-mailbericht gestuurd (bijlage 5 bij de klacht) met onder meer de volgende inhoud: “(…) Bijgaand treft u factuur 100585 met betrekking tot de verrichte werkzaamheden aan. Het reeds betaalde voorschot is er door mij vanaf getrokken. Ook ontvangt u nog een creditnota van het griffierecht nu besloten is om het hoger beroep in de pensioenzaak niet door te zetten. U kunt het bedrag van deze creditnota in mindering brengen op deze nota. Mocht u vragen hebben dan hoor ik dat van u. (…)”

2.5 Verweerder heeft klager op 18 oktober 2019 een voorschotfactuur gestuurd inzake D/Bo (bijlage 2 bij de klacht). Ook heeft verweerder klager op 27 januari 2020 een urenspecificatie gestuurd met daarop zijn werkzaamheden inzake D/B.

2.6 In de door verweerder verzonden opdrachtbevestigingen (bijlagen 3, 6 en 9 bij de klacht) is over de (on)mogelijkheid van gefinancierde rechtshulp het volgende opgenomen: “(…) Wij wijzen u hierbij nog op de eventuele mogelijkheid van gefinancierde rechtshulp (…) Voor de mogelijkheid van gefinancierde rechtshulp verwijzen wij graag naar de Raad voor Rechtsbijstand (http://www.rvr.org). (…) Wij adviseren u expliciet om de hiervoor genoemde mogelijkheden te onderzoeken. (…) Ik heb u aangegeven deze zaak alleen tegen mijn uurtarief aan te nemen, voor gefinancierde rechtshulp kunt u desgewenst een andere advocaat raadplegen. (…)”  

3 KLACHT

De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet, doordat:

I. ALGEMEEN 

1.         verweerder, nadat hem om restitutie van betaalde voorschotten was gevraagd, met zijn brief van 27 januari 2020 en het daarbij behorende overzicht in meerdere opzichten opzettelijk een vals beeld van de tussen partijen geldende financiële stand van zaken heeft gegeven.

2.         verweerder geen, laat staan naar behoren, inhoudelijk antwoord heeft gegeven op de gemachtigde van klagers bij brief/e-mail d.d. 5 mei 2020 gevraagde inlichtingen. Dit ondanks dat deze gemachtigde een machtiging van klagers had overgelegd.

3.         verweerder, in zijn bericht van 13 mei 2020, ten onrechte een beroep heeft gedaan op zijn geheimhoudingsplicht.

4.         verweerder niet voldaan heeft aan zijn plicht om periodiek en deugdelijk gespecificeerd - onder opgave van tarief en tijdsbesteding - te declareren.

5.         verweerder zonder toestemming van klager creditfacturen in de ene zaak heeft verrekend met te betalen facturen in een andere zaak.

II. DOSSIER D/B

6.         verweerder gehandeld heeft in strijd met gedragsregel 13 lid 1. Een fors deel van zijn gedeclareerde werkzaamheden zijn door zijn secretaresse verricht.

7.         verweerder gehandeld heeft in strijd met gedragsregel 16 door niet te voldoen aan zijn informatieplicht jegens klager.

8.         verweerder geen toevoeging heeft aangevraagd terwijl klager daarvoor wel in aanmerking kwam.

9.         verweerder gehandeld heeft in strijd met gedragsregel 17 door geen redelijk salaris in rekening te brengen.

10.       verweerder gehandeld heeft in strijd met gedragsregel 17 lid 1 door het in rekening gebrachte voorschot niet te verrekenen met een tussentijdse- of einddeclaratie.

11.       verweerder de opdracht niet heeft uitgevoerd.

12.       verweerder op zijn urenstaat werkzaamheden heeft vermeld die onbegrijpelijk, niet relevant en niet terecht zijn.

III. DOSSIER D/OM 

13.       verweerder geen toevoeging heeft aangevraagd terwijl klager daarvoor wel in aanmerking kwam.

14.       verweerder gehandeld heeft in strijd met gedragsregel 16 door niet te voldoen aan zijn informatieplicht jegens klager.

15.       verweerder gehandeld heeft in strijd met gedragsregel 17 door geen redelijk salaris in rekening te brengen.

16.       verweerder specificaties heeft overgelegd die niet deugen.

17.       verweerder declaraties heeft gezonden aan de besloten vennootschap in zaken waarbij de vennootschap geen partij was.

IV. DOSSIER D c.s./PENSIOENFONDS  

24.       verweerder gehandeld heeft in strijd met gedragsregel 16 door niet te voldoen aan zijn informatieplicht jegens klager.

25.       verweerder geen toevoeging heeft aangevraagd terwijl klager daarvoor wel in aanmerking kwam.

26.       verweerder gehandeld heeft in strijd met gedragsregel 17 door geen redelijk salaris in rekening te brengen.

27.       verweerder, zonder overleg met betrokken partijen, besloten heeft om met de dossierbehandeling te stoppen.

V. DOSSIER D/EIGEN FAILLISSEMENT  

28.       verweerder ten onrechte geadviseerd heeft om aangifte van eigen faillissement te doen.

29.       verweerder gehandeld heeft in strijd met gedragsregel 16 door niet te voldoen aan zijn informatieplicht jegens klager.

30.       verweerder vragen met betrekking tot de gang van zaken, gesteld in de e-mail van 5 mei 2020, rond het faillissement niet heeft beantwoord.

VI. DOSSIER D/Wi 

31.       verweerder gehandeld heeft in strijd met gedragsregel 13 lid 2 door zijn secretaresse – onbeperkt en zonder afbakening en zonder dat voldaan is aan het deskundigheids-vereiste – dossierwerkzaamheden te laten verrichten.

32.      verweerder gehandeld heeft in strijd met gedragsregel 16 door niet te voldoen aan zijn informatieplicht jegens klager.

4 VERWEER

Verweerder heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De raad zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.

5 BEOORDELING

5.1 Bij de beoordeling van de verschillende klachtonderdelen stelt de raad het volgende voorop. Als uitgangspunt geldt dat een advocaat gehouden is een hem verleende opdracht, alsmede de daarvoor geldende (financiële) voorwaarden schriftelijk te bevestigen. De advocaat dient daarbij onder andere inzicht te geven in de wijze waarop en de frequentie waarmee hij zal declareren. De achtergrond daarvan is dat onduidelijkheden en misverstanden over wat er tussen advocaat en cliënt is afgesproken zoveel mogelijk dienen te worden voorkomen. Ook mag van een advocaat in beginsel verwacht worden dat hij zijn cliënt op de hoogte houdt van zijn werkzaamheden ten behoeve van die cliënt. Belangrijke afspraken, gezamenlijk genomen beslissingen en soms ook een gegeven advies of informatie, dient een advocaat in beginsel schriftelijk vast te leggen. Als een advocaat dit verzuimt, komt het bewijsrisico daaromtrent op hem te rusten. Voorts dient een advocaat zijn cliënt op de hoogte te stellen zodra hij voorziet dat de declaratie aanmerkelijk hoger zal worden dan hij aanvankelijk tegenover zijn cliënt had geschat. Ook stelt de raad voorop dat een advocaat die de belangen van twee of meer partijen behartigt in het algemeen verplicht is zich geheel uit de zaak terug te trekken zodra een niet aanstonds overbrugbaar belangenconflict ontstaat. Omtrent de beoordeling van de kwaliteit van de dienstverlening overweegt de raad dat rekening moet worden gehouden met de vrijheid die de advocaat heeft met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en met de keuzes waar de advocaat bij de behandeling van de zaak voor kan komen te staan. Deze vrijheid is niet onbeperkt, maar wordt begrensd door de eisen die aan de advocaat als opdrachtnemer in de uitvoering van die opdracht mogen worden gesteld en die met zich brengen dat zijn werk dient te voldoen aan datgene wat binnen de beroepsgroep als professionele standaard geldt. Die professionele standaard veronderstelt een handelen met de zorgvuldigheid die van een redelijk bekwame en redelijk handelende advocaat in de gegeven omstandigheden mag worden verwacht. Tot die professionele standaard behoort ook het inschatten van de slagingskansen van een aanhangig te maken procedure, het wijzen op risico’s van de verschillende mogelijkheden en het daarover informeren van de cliënt. Daarnaast stelt de raad voorop dat de tuchtrechter volgens vaste jurisprudentie niet de bevoegdheid heeft declaratiegeschillen te beslechten. Wel beoordeelt de tuchtrechter of er sprake is van excessief declareren. Dat is het geval als het tarief en het aantal gedeclareerde uren in verhouding tot de verrichte werkzaamheden en in het licht van de overige omstandigheden van het geval kennelijk onredelijk zijn. Vervolgens stelt de raad voorop dat een advocaat de verplichting heeft een (toekomstige) cliënt erop te wijzen dat deze mogelijk in aanmerking komt voor gefinancierde rechtsbijstand. Bij het nakomen van deze verplichting zal de advocaat een grote mate van zorgvuldigheid moeten betrachten. Tot slot overweegt de raad dat in gevallen waarin de lezingen van partijen omtrent de inhoud van een klachtonderdeel uiteen lopen en niet goed kan worden vastgesteld welke van beide lezingen het meest aannemelijk is, dat klachtonderdeel in beginsel niet gegrond kan worden verklaard. Dat uitgangspunt berust er niet op dat het woord van een klager minder geloof verdient dan het woord van een verweerder, maar op de omstandigheid dat voor het oordeel dat een verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld eerst voldoende aannemelijk moet zijn dat het verweten handelen feitelijk heeft plaatsgevonden. En daarvoor is nodig dat een klager voldoende feiten en omstandigheden naar voren brengt om het betreffende klachtonderdeel aannemelijk te maken.

5.2 De raad zal nu met inachtneming van voormelde uitgangspunten de verschillende klachtonderdelen puntsgewijs beoordelen.

I. ALGEMEEN

1.  Feitelijk komt dit klachtonderdeel erop neer dat klager het niet eens is met de (optelsom van de) declaraties van verweerder aan klager. Echter, volgens vaste jurisprudentie heeft de tuchtrechter niet de bevoegdheid om declaratiegeschillen te beslechten. Daarom zal de raad zich onbevoegd verklaren om dit klachtonderdeel inhoudelijk te beoordelen. Overigens is de raad wel bevoegd om te beoordelen of er sprake is van excessief declareren, maar dat zal aan de orde komen bij klachtonderdeel 15.

2. en 3.  De raad is van oordeel dat verweerder in zijn e-mailbericht van 13 mei 2020 terecht een beroep doet op zijn geheimhoudingsplicht en zodoende het e-mailbericht van de gemachtigde van klager van 5 mei 2020 naar behoren heeft beantwoord. Bij dit oordeel speelt onder meer mee dat verweerder als advocaat op grond van de wet en gedragsregel 3 verplicht is tot geheimhouding, dat tussen partijen vaststaat dat op de gemachtigde van klager geen geheimhoudingsplicht rust, dat klager al beschikt(e) over een deel van de gevraagde informatie en dat de gemachtigde van klager de betreffende informatie opvroeg, nadat hij zich kritisch jegens verweerder had opgesteld en hem had gevraagd om verantwoording af te leggen. Weliswaar biedt lid 3 van gedragsregel 3 een advocaat de mogelijkheid om onder bepaalde voorwaarden vertrouwelijk verkregen kennis naar buiten toe te gebruiken, maar dat voldaan is aan deze voorwaarden heeft klager niet aannemelijk gemaakt. Bovendien geeft lid 3 van gedragsregel 3 een advocaat de mogelijkheid en niet de verplichting om vertrouwelijk verkregen kennis openbaar te maken. Het voorgaande brengt mee dat de raad klachtonderdelen 2 en 3 ongegrond zal verklaren.

4.  Verweerder heeft klager in de periode eind september 2019 tot eind november 2020 in diverse complexe en spoedeisende zaken rechtsbijstand verleend. Met betrekking tot deze werkzaamheden heeft verweerder in september 2019, oktober 2019 en november 2019 verschillende declaraties en urenspecificaties aan klager verzonden. Deze declaraties en urenspecificaties zijn overzichtelijk en geven informatie over onder andere de soort handeling, de datum en de bestede tijd. De raad is van oordeel dat verweerder hiermee heeft voldaan aan de plicht om voldoende inzichtelijk te declareren. Op dit punt kon naar het oordeel van de raad niet meer van verweerder verwacht worden. Daarom zal de raad klachtonderdeel 4 ongegrond verklaren.

5.  Naar het oordeel van de raad is van verrekening door verweerder zonder toestemming van klager geen sprake. De raad verwijst daarvoor naar het – in deze beslissing onder het kopje “Feiten” deels geciteerde – e-mailbericht van verweerder aan klager van 11 november 2019. Daaruit volgt dat verweerder klager in de gelegenheid stelt om het bedrag van creditnota 100586 te verrekenen met de nog openstaande factuur 100585. Aangezien gesteld noch gebleken is dat klager desondanks betaling van voormelde creditnota wenste, mocht verweerder er naar het oordeel van de raad van uitgaan dat klager gebruik wilde maken van de geboden verrekenmogelijkheid. De raad merkt daarbij wel op dat het beter was geweest als verweerder expliciete toestemming van klager had verkregen, maar de drempel van klachtwaardig handelen wordt naar het oordeel van de raad niet gehaald. Kortom, de raad zal klachtonderdeel 5 ongegrond verklaren.

II. DOSSIER D/BO

6. tot en met 12.            Klager stelt dat hij verweerder opdracht heeft gegeven om in een strafzaak tegen B (wegens het hinderlijk volgen van klager) namens klager een vordering als benadeelde partij in te dienen. Deze klachtonderdelen zien op de uitvoering van die opdracht. Verweerder betwist echter gemotiveerd dat hij een dergelijke opdracht van klager heeft gekregen (en heeft aanvaard). Volgens verweerder heeft hij met betrekking tot B alleen de opdracht aanvaard om klager bij te staan in de strafzaak waarin klager is gedagvaard wegens mishandeling van B. De raad zal de klachtonderdelen 6 tot en met 12 ongegrond verklaren, omdat klager onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat er tussen klager en verweerder een overeenkomst van opdracht bestond om namens klager een vordering benadeelde partij in te dienen in de strafzaak tegen B. Weliswaar heeft klager een voorschotdeclaratie en een urenspecificatie overgelegd, maar nergens blijkt uit dat deze stukken betrekking hebben op het namens klager indienen van een vordering benadeelde partij in een strafzaak tegen B. De voorschotdeclaratie is immers verstuurd “inzake D/B” en daaruit volgt niet dat het een andere zaak betreft dan de strafzaak waarin klager is gedagvaard wegens mishandeling van B; het bedrag van de voorschotdeclaratie komt niet overeen met het bedrag dat in de brief van mr. K van 13 januari 2020 wordt genoemd als (onderdeel van de) materiële schade en het parketnummer waarnaar in de specificatie van verweerder wordt verwezen komt niet overeen met het parketnummer zoals genoemd in voornoemde brief van mr. K onder “Uw kenmerk”.

III. DOSSIER D/OM

13.         De raad is van oordeel dat dit klachtonderdeel ongegrond is. In de opdrachtbevestiging is een passage gewijd aan gefinancierde rechtshulp, waarin klager wordt gewezen op de eventuele mogelijkheid van gefinancierde rechtshulp (met een verwijzing naar de website van de Raad voor Rechtsbijstand) en waarin – net als in een later schrijven van 5 november 2019 – staat dat verweerder alleen bereid is de zaak te (blijven) behandelen tegen zijn uurtarief en dat klager voor gefinancierde rechtshulp desgewenst een andere advocaat kan raadplegen. In de omstandigheden van het geval heeft verweerder klager hiermee naar het oordeel van de raad voldoende geïnformeerd. Daarbij is met name van belang dat klager in een penitentiaire inrichting verbleef en dat er aanzienlijke tijdsdruk op de omvangrijke en complexe zaak zat, omdat op korte termijn de inhoudelijke behandeling zou plaatsvinden. Bovendien was klager al cliënt bij een advocaat op betalende basis en is hij van daaruit overgestapt naar verweerder. Op grond daarvan oordeelt de raad dat verweerder mocht veronderstellen dat klager bekend was met de mogelijkheid van gefinancierde rechtsbijstand en dat hij daarvan had afgezien. Kortom, in de gegeven omstandigheden heeft verweerder voldaan aan zijn informatieplicht op dit punt.

14.         Voor zover deze klacht erop ziet dat klager het strafdossier niet heeft ontvangen overweegt de raad dat verweerder deze klacht weerspreekt. Volgens verweerder heeft klager een volledig afschrift van het strafdossier van verweerder ontvangen. In het licht van deze betwisting heeft verweerder de betreffende stelling – dat hij het strafdossier niet heeft ontvangen – onvoldoende onderbouwd en aannemelijk gemaakt. Voor zover de klacht erop ziet dat bijvoorbeeld de strategiebespreking van 5 november 2019 niet schriftelijk is vastgelegd, overweegt de raad als volgt. In beginsel dient een advocaat dergelijke belangrijke zaken schriftelijk vast te leggen. Echter, in de omstandigheden van het geval – het betrof een strafzaak met veel tijdsdruk (de inhoudelijke behandeling vond plaats op 9 november 2019), waarbij klager in voorlopige hechtenis zat en waarin binnen een korte tijd veel werk verricht moest worden – is de raad van oordeel dat verweerder kon volstaan met een mondelinge bespreking van de te voeren strategie. Gelet op het voorgaande zal de raad klachtonderdeel 14 ongegrond verklaren.

15.         De raad overweegt dat in deze omvangrijke strafzaak blijkens de verzonden declaraties verweerder 85 uur aan de zaak heeft besteed en de secretarieel medewerkster ruim 10 uur tegen een uurtarief van respectievelijk € 250,00 en € 80,00. Het aantal bestede uren en de gehanteerde uurtarieven duiden naar het oordeel van de raad niet zonder meer op excessief declareren. Dat er (toch) sprake is van excessief declareren heeft klager – mede in het licht van de betwisting door verweerder – naar het oordeel van de raad onvoldoende onderbouwd, zodat de raad klachtonderdeel  15 ongegrond zal verklaren.

16.         De raad zal dit klachtonderdeel – met verwijzing naar de motivering bij klachtonderdeel 1 – ongegrond verklaren.

17.         De raad is van oordeel dat klager niet als belanghebbende bij dit klachtonderdeel kan worden beschouwd. Daarom zal de raad klager niet-ontvankelijk verklaren in klachtonderdeel 17.         

IV. DOSSIER D c.s./PENSIOENFONDS

24.         De raad herhaalt het uitgangspunt dat een advocaat zijn cliënt op de hoogte dient te brengen van belangrijke informatie, feiten en afspraken. Bovendien dient een advocaat ter voorkoming van misverstand, onzekerheid of geschil belangrijke informatie en afspraken schriftelijk aan zijn cliënt te bevestigen. Weliswaar staat tussen partijen vast dat verweerder klager een schriftelijke opdrachtbevestiging heeft gestuurd, maar daarin staat naar het oordeel van de raad onvoldoende concrete informatie, zoals een omschrijving van de opdracht, een inschatting van de goede en kwade kansen en een (eerste) advies of plan van aanpak. Mogelijk zijn die onderwerpen wel mondeling aan bod gekomen – de raad heeft geen reden om daaraan te twijfelen – maar een en ander is niet schriftelijk vastgelegd. Op dat punt heeft verweerder naar het oordeel van de raad niet gehandeld zoals van een advocaat mag worden verwacht. Dergelijk belangrijke afspraken en beslissingen hadden schriftelijk aan klager bevestigd moeten worden. In deze kwestie is niet, althans onvoldoende gesteld of gebleken van zodanige tijdsdruk (of andere omstandigheden) dat schriftelijke communicatie over dergelijke zaken, die ook na het instellen van pro forma hoger beroep had kunnen plaatsvinden, niet mogelijk was of verwacht behoefde te worden. In het bijzonder de beslissing om de reeds uitgebrachte appeldagvaarding uiteindelijk niet aan te brengen bij het Gerechtshof is een besluit met een zodanig belang, dat verweerder daaromtrent schriftelijke informatie aan klager had moeten verstrekken. Daarom zal de raad klachtonderdeel 24 gegrond verklaren.

25.         De raad zal dit klachtonderdeel – met verwijzing naar de motivering bij klachtonderdeel 13 – ongegrond verklaren, nu ook hier bijstand op betalende basis aan de inschakeling van verweerder voorafging.

26.         De raad overweegt dat in deze zaak blijkens de verzonden declaraties verweerder 24,2 uur aan de zaak heeft besteed en de secretarieel medewerkster 5,8 uur tegen een uurtarief van respectievelijk € 250,00 en € 80,00. Het aantal bestede uren en de gehanteerde uurtarieven duiden naar het oordeel van de raad niet zonder meer op excessief declareren. Dat er (toch) sprake is van excessief declareren heeft klager – mede in het licht van de betwisting door verweerder – naar het oordeel van de raad onvoldoende onderbouwd, zodat de raad klachtonderdeel 26 ongegrond zal verklaren.

27.         De stelling van klager dat verweerder, zonder overleg met betrokken partijen, besloten heeft om op 15 oktober 2019 met de behandeling van dit dossier te stoppen, is door verweerder gemotiveerd weersproken. Verweerder voert hierbij aan dat in een viergesprek met klager, S. D-B, mr. V en verweerder op 5 november 2019 onder andere de strategie in deze zaak is besproken. Deze stelling van verweerder is bevestigd door mr. V. Daarom heeft klager naar het oordeel van de raad onvoldoende aannemelijk gemaakt dat verweerder, zonder overleg met betrokken partijen, besloten heeft om op 15 oktober 2019 met de behandeling van dit dossier te stoppen. De raad zal klachtonderdeel 27 dan ook ongegrond verklaren.

V. DOSSIER D/EIGEN FAILLISSEMENT

28.         Dit klachtonderdeel ziet op de (inhoudelijke) kwaliteit van de dienstverlening van verweerder. Volgens klager had verweerder een WSNP-traject of een buitengerechtelijk akkoord moeten adviseren in plaats van een persoonlijk faillissement. Verweerder heeft er – naar het oordeel van de raad terecht – op gewezen dat een WSNP-traject en een buitengerechtelijk akkoord niet tot de mogelijkheden behoorden, omdat de schulden van klager zijn ontstaan door verwijtbare gedragingen. De raad is van oordeel dat verweerder met dit advies de zorgvuldigheid heeft betracht die van een redelijk bekwame en redelijk handelende advocaat in de gegeven omstandigheden mag worden verwacht. Daarom zal de raad klachtonderdeel 28 ongegrond verklaren.

29.         De raad zal dit klachtonderdeel – met verwijzing naar de motivering bij klachtonderdeel 24 – gegrond verklaren.

30.         De raad zal dit klachtonderdeel – met verwijzing naar de motivering bij klachtonderdeel 2 – ongegrond verklaren.

VI. DOSSIER D/Wi

31. en 32.          Klager stelt dat hij verweerder opdracht heeft gegeven om strafaangifte te doen tegen W. Deze klachtonderdelen zien op de uitvoering van die opdracht. Verweerder betwist echter gemotiveerd dat hij een dergelijke opdracht van klager heeft gekregen (en heeft aanvaard). De raad zal de klachtonderdelen 31 en 32 ongegrond verklaren, omdat klager onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat er tussen klager en verweerder een overeenkomst van opdracht heeft bestaan met betrekking tot een strafrechtelijke aangifte tegen W. Weliswaar heeft klager als bijlage 8 bij de klacht een declaratie van 11 november 2019 overgelegd, maar nergens blijkt uit dat die betrekking heeft op een strafaangifte tegen Wi namens klager. Integendeel, de betreffende declaratie is gericht aan S. D-B en heeft betrekking op haar strafzaak (op de declaratie staat inzake D-S/W. OM).          

6  MAATREGEL

6.1 Aangezien deze zaak en de zaken 21-971/DB/ZWB en 21-972/DB/ZWB dezelfde verweerder, hetzelfde feitencomplex en deels dezelfde klachten betreffen zal de raad slechts in één van deze zaken een maatregel opleggen. Dat zal de raad doen in de zaak 21-972/DB/ZWB, omdat in die zaak een klacht gegrond zal worden verklaard, die de raad het meest zwaarwegend oordeelt. Dat betekent dat in onderhavige zaak geen maatregel zal worden opgelegd.

7 GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING

7.1 Omdat de raad de klacht gedeeltelijk gegrond verklaart, moet verweerder op grond van artikel 46e lid 5 Advocatenwet het door klager betaalde  griffierecht van € 50,- aan hem vergoeden binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden. Klager geeft binnen twee weken na de datum van deze beslissing zijn rekeningnummer schriftelijk aan verweerder door.

BESLISSING

De raad van discipline:

- verklaart zich onbevoegd om klachtonderdeel 1 te beoordelen;

- verklaart klager niet-ontvankelijk in klachtonderdeel 17;

- verklaart klachtonderdelen 24 en 29 gegrond;

- verklaart klachtonderdelen 2 tot en met 13, 14 tot en met 16, 25 tot en met 28 en 30 tot en met 32 ongegrond;

- bepaalt dat geen maatregel wordt opgelegd;

- veroordeelt verweerder tot betaling van het griffierecht van € 50,- aan klager.

Aldus beslist door mr. S.H.L. Baggel, voorzitter, en mrs. W.H.N.C. van Beek en E.J.M. Rosier, leden, bijgestaan door mr. J. Elissen, als griffier en uitgesproken in het openbaar op 8 augustus 2022.

Griffier                                                                            Voorzitter

Verzonden op: 8 augustus 2022