ECLI:NL:TADRSHE:2022:124 Raad van Discipline 's-Hertogenbosch 22-488/DB/LI

ECLI: ECLI:NL:TADRSHE:2022:124
Datum uitspraak: 21-07-2022
Datum publicatie: 10-08-2022
Zaaknummer(s): 22-488/DB/LI
Onderwerp: Ontvankelijkheid van de klacht, subonderwerp: Tijdverloop tussen gewraakte gedraging en indienen van de klacht
Beslissingen: Voorzittersbeslissing
Inhoudsindicatie: Voorzittersbeslissing. Klager heeft zich op 19 september 2021, derhalve na het verstrijken van de in artikel 46g lid 1 aanhef en sub a Advocatenwet bedoelde verjaringstermijn, met een klacht over verweerder tot de deken gewend. Omdat de verjaringstermijn is verstreken zal de voorzitter de klacht niet-ontvankelijk verklaren. Vast staat dat klager reeds in 2014 en 2015 op de hoogte was van het aan verweerder verweten optreden. Van bijzondere omstandigheden waardoor de termijnoverschrijding verschoonbaar zou zijn is naar het oordeel van de voorzitter geen sprake. Niet-ontvankelijk.

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort ’s-Hertogenbosch
van 21 juli 2022

in de zaak 22-488/DB/LI


naar aanleiding van de klacht van:

klager


over:

verweerder

De [plaatsvervangend] voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van 15 juni 2022 van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Limburg  (hierna: de deken), door de raad ontvangen per e-mail van 15 juni 2022 met kenmerk K22-013 en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 12.

1 FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier, uit van de volgende feiten.

1.1       Verweerder heeft op 26 februari 2014 namens klager in verband met de afwikkeling van de nalatenschap van klagers vader een verzoek als bedoeld in artikel 4:203 BW ingediend bij de rechtbank. Aan dit verzoekschrift waren bijlagen gehecht, waaronder een overlijdensakte en een GBA-uittreksel.

1.2       Bij beschikking d.d. 1 mei 2014 heeft de rechtbank bevolen dat de procedure zou worden voortgezet volgens de regels die gelden voor een dagvaardingsprocedure en heeft de rechtbank klager bevolen om een dagvaarding te doen uitbrengen. Verweerder heeft op 26 mei 2014 namens klager een dagvaarding doen uitbrengen. De rechtbank heeft klagers vorderingen bij vonnis d.d. 22 juli 2015 afgewezen.

1.3       Op 18 december 2015 heeft klager aan verweerder zijn ongenoegen geuit over verweerders optreden. Bij e-mail d.d. 21 december 2015 heeft verweerder klager gewezen op de mogelijkheid om een klacht in te dienen bij de deken.

1.4       Klagers gemachtigde heeft op 19 september 2021 bij de deken een klacht ingediend tegen verweerder.

2 KLACHT

2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt verweerder het volgende:

Verweerder heeft in een dagvaarding gebruik gemaakt van valse overlijdensaktes en vervalste GBA-documenten.

3 VERWEER

3.1 Verweerder heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De voorzitter zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.

4 BEOORDELING

4.1       De voorzitter stelt vast dat de klacht ziet op vermeend handelen van verweerder in de jaren 2014 en 2015. De voorzitter overweegt dat ingevolge het bepaalde in artikel 46g lid 1 aanhef en sub a Advocatenwet een klacht niet-ontvankelijk wordt verklaard indien het klaagschrift wordt ingediend na verloop van drie jaren na de dag waarop de klager heeft kennis genomen of redelijkerwijs kennis heeft kunnen nemen van het nalaten of handelen van de advocaat waarop de klacht betrekking heeft.

4.2       Klager heeft zich op 19 september 2021, derhalve na het verstrijken van de in artikel 46g lid 1 aanhef en sub a Advocatenwet bedoelde verjaringstermijn, met een klacht over verweerder tot de deken gewend. Omdat de verjaringstermijn is verstreken zal de voorzitter de klacht niet-ontvankelijk verklaren. Dat klager niet eerder in staat zou zijn geweest te klagen is, zonder nadere toelichting die ontbreekt, niet aannemelijk. Daarbij neemt de voorzitter mede in aanmerking het feit dat verweerder klager, naar aanleiding van het op 18 december 2015 door klager geuite ongenoegen, bij e-mail d.d. 21 december 2015 heeft gewezen op de mogelijkheid om een klacht in te dienen bij de deken, terwijl klager zelf op het bij de deken ingediende klachtformulier heeft vermeld dat hij zelfs reeds in 2014 bij klager over diens optreden heeft geklaagd. Vast staat derhalve dat klager reeds in 2014 en 2015 op de hoogte was van het aan verweerder verweten optreden. Van bijzondere omstandigheden waardoor de termijnoverschrijding verschoonbaar zou zijn is naar het oordeel van de voorzitter geen sprake.

5 BESLISSING

De voorzitter verklaart:

de klacht met toepassing van artikel 46g lid 1 aanhef en sub a Advocatenwet niet- ontvankelijk.

Aldus beslist door mr. P.H. Brandts, [plaatsvervangend] voorzitter, bijgestaan door mr. T.H.G. Huber – Van de Langenberg, als griffier en uitgesproken in het openbaar op 21 juli 2022.

Griffier                                                            Voorzitter

Verzonden op: 21 juli 2022