ECLI:NL:TADRSGR:2022:193 Raad van Discipline 's-Gravenhage 22-725/DH/DH

ECLI: ECLI:NL:TADRSGR:2022:193
Datum uitspraak: 09-11-2022
Datum publicatie: 09-11-2022
Zaaknummer(s): 22-725/DH/DH
Onderwerp:
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Berichten aan derden
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Wat nooit geoorloofd is
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Jegens wederpartij in acht te nemen zorg
Beslissingen: Voorzittersbeslissing
Inhoudsindicatie: Voorzittersbeslissing. Klacht tegen de advocaat van de wederpartij kennelijk ongegrond.

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag van 9 november 2022 in de zaak 22-725/DH/DH naar aanleiding van de klacht van:


1.    (…)
wonende te (…)
2.    mr. L.P. Quist
advocaat te Dordrecht

klager
gemachtigde: mr. L.P. Quist


over:


verweerder

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Den Haag (hierna: de deken) van 7 september 2022 met kenmerk K026 2022 ia/ak, door de raad ontvangen op dezelfde datum, en van de op de inventarislijsten genoemde bijlagen 1 tot en met 5 (inhoudelijk) en 1 tot en met 7 (procedureel).  



1    FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier, uit van de volgende feiten.
1.1    Klager 1 is verwikkeld in een zakelijk geschil met zijn broer rondom een onderneming die zij samen voer(d)en. De broer wordt in dit geschil waarin verschillende procedures zijn en worden gevoerd bijgestaan door verweerder en kantoorgenoten van verweerder. 
1.2    Op 16 december 2020 heeft de rechtbank Overijssel vonnis gewezen in een zaak tussen onder meer klager 1 enerzijds en de broer anderzijds. De rechtbank heeft geoordeeld dat klager 1, zijn broer en hun vader het rechtsgeldige statutaire bestuur vormen van de stichting administratiekantoor van de onderneming. 
1.3    Op 19 februari 2021 is namens (vennootschappen van) de broer een verzoek ingediend bij de Ondernemingskamer. Het verzoek ziet erop dat de Ondernemingskamer een onderzoek beveelt naar het bestuur van de onderneming en dat klager 1 wordt geschorst als bestuurder. In dit verzoekschrift wordt geciteerd uit een verklaring van de heer B.
1.4    Op 8 maart 2021 is namens onder meer klager 1 een verweerschrift ingediend bij de Ondernemingskamer. In het verweerschrift wordt onder meer gereageerd op de verklaring van de heer B.
1.5    Op 18 maart 2021 is de zaak mondeling behandeld door de Ondernemingskamer. Volgens het proces-verbaal hebben een kantoorgenoot van verweerder en klager 2 het woord gevoerd aan de hand van pleitaantekeningen. Het proces-verbaal en de pleitaantekeningen van de klager 2 vormen onderdeel van het klachtdossier. 
1.6    Op 28 maart 2021 is de vader plotseling overleden. De procedure bij de Ondernemingskamer is vervolgens ingetrokken. 
1.7    Op 27 augustus 2021 heeft verweerder namens de heer B een brief gestuurd aan klager 1. Strekking van de brief is dat klager 1 in de procedure bij de Ondernemingskamer op onrechtmatige wijze gebruik heeft gemaakt van een rapport dat in 2014 naar aanleiding van psychologisch onderzoek naar de heer B is opgemaakt. 
1.8    Op 14 september 2021 heeft verweerder, namens de heer B, bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam een klacht ingediend tegen klager 2. 
1.9    Op 4 december 2021 heeft verweerder, namens de heer B, repliek ingediend in de in 1.8 bedoelde klachtzaak. 
1.10    Op 7 februari 2022 heeft klager 1 bij de deken een klacht ingediend over verweerder. 


2    KLACHT
2.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt verweerder dat hij herhaaldelijk feitelijke informatie heeft verschaft waarvan hij wist of behoorde te weten dat die informatie onjuist was. Deze informatie gaf hij aan de deken en aan klager 1.
a)    Verweerder heeft in zijn brief van 14 september 2021 onjuistheden geschreven. 
Verweerder heeft geschreven dat klager 2 de heer B kortweg als incompetent heeft gekwalificeerd voor zijn functie. Dit is onjuist. Klagers hebben het woord incompetent niet gebruikt. Slechts is geschreven dat de heer B onvoldoende heeft overtuigd van zijn geschiktheid. (klachtonderdeel 1)
Verweerder heeft in de brief geschreven dat tijdens een zitting bij de Ondernemingskamer en in aanwezigheid van een medebestuurslid, een belangrijke klant en een journalist, werd geciteerd uit de conclusies van een psychologisch rapport dat de heer B betrof. Dit is onjuist. Door klager 2 is niet geciteerd uit het rapport. (klachtonderdelen 2, 3, 4, 5)
Verweerder heeft in de brief geschreven dat de gemachtigde van klager heeft “volstaan met herhaaldelijke diskwalificeren van [de heer B] als iemand met een cognitieve denkniveau vergelijkbaar met een “stevig MBO-niveau”. Dit is onjuist, de gemachtigde van klager heeft dit niet gesteld. (klachtonderdeel 6)
b)    Verweerder heeft in zijn brief van 4 december 2021 onjuistheden geschreven. 
Verweerder heeft in de brief geschreven dat de gemachtigde van klager onder verwijzing naar het hiervoor al genoemde psychologisch rapport heeft gesteld dat de heer B in 2014 ten onrechte als MT-lid is benoemd. De gemachtigde van klager heeft dit niet gesteld en het blijkt (dus) ook niet uit zijn pleitaantekeningen of uit het proces-verbaal. (klachtonderdeel 7)
c)    Verweerder heeft in zijn brief van 27 augustus 2021 onjuistheden geschreven. 
Verweerder heeft in de brief geschreven dat de gemachtigde van klager in zijn verweerschrift veelvuldig uit het psychologisch rapport is geciteerd. Dit is onjuist, de gemachtigde van klager heeft slechts “een enkele keer” uit het rapport geciteerd. (klachtonderdeel 8)
Verweerder heeft in de brief geschreven dat de heer B “steevast wordt gediskwalificeerd als iemand met het cognitieve denkniveau vergelijkbaar met “stevig MBO-niveau” en dat hij daarmee wordt afgeschilderd als incompetent voor zijn huidige leidinggevende functies. Deze kwalificatie komt in het verweerschrift echter niet voor. (klachtonderdeel 8)
Verweerder heeft in de brief geschreven dat tijdens een zitting bij de Ondernemingskamer en in aanwezigheid van een medebestuurslid, een belangrijke klant en een journalist, vertrouwelijke informatie uit het psychologisch rapport dat de heer B betrof in de openbaarheid is gebracht. Dit is onjuist. Door de gemachtigde van klager is geen informatie uit het rapport in de openbaarheid gebracht. (klachtonderdeel 9)
Verweerder heeft in de brief geschreven dat de gemachtigde van klager tijdens de mondelinge behandeling uit het psychologisch rapport heeft geciteerd. Dit is onjuist en is dus ook niet terug te vinden in de pleitaantekeningen van gemachtigde van klager en ook niet in het proces-verbaal. (klachtonderdeel 10)
Verweerder heeft in de brief geschreven dat aanwezigen op de zitting er getuige van waren dat zeer persoonlijke kwalificaties uit een vertrouwelijk rapport ten aanzien van de heer B klakkeloos in de openbaarheid werden prijsgegeven, zonder dat daarvoor noodzaak of toestemming bestond. Dit is onjuist en dus niet terug te vinden in de pleitaantekeningen of het proces-verbaal. (klachtonderdeel 11)
d)    Verweerder heeft binnen de kaders van deze klachtzaak gesteld dat hoger beroep is ingesteld tegen het vonnis van 16 december 2020. Dit hoger beroep is ingetrokken, maar verweerder meldt dat niet. Verweerder handelt daar mee in strijd met gedragsregel 8 en artikel 46 van de Advocatenwet. (klachtonderdeel 12)
e)    Verweerder heeft in zijn antwoord in deze klachtzaak gesteld dat verslag is gedaan van de zitting in het Reformatorisch Dagblad. Dat is volgens klagers niet juist. (klachtonderdeel 13)


3    VERWEER
3.1    Verweerder heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De voorzitter zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.


4    BEOORDELING
Ontvankelijkheid
4.1    Verweerder heeft gesteld dat klager 2 in zijn klacht/klachtonderdelen a en b niet ontvankelijk is, omdat de onderwerpen die aan de basis liggen van deze klacht ook in de klachtzaak tegen klager 2 naar voren zijn gebracht. Deze stelling slaagt niet. Klager 2 komt het recht toe om een klacht in te dienen over de wijze waarop verweerder zich binnen de kaders van een (andere) klachtprocedure over hem heeft uitgelaten. Klager 2 is in zoverre dus ontvankelijk in klachtonderdelen a en b. 
Toetsingskader 
4.2    De klacht richt zich tegen de advocaat van de wederpartij van klagers. Dit betekent dat de klacht moet worden beoordeeld aan de hand van de door het Hof van Discipline gehanteerde maatstaf dat de advocaat van de wederpartij een grote mate van vrijheid toekomt de belangen van zijn cliënt te behartigen op een wijze die hem goeddunkt. Die vrijheid is niet onbeperkt, maar kan onder meer worden begrensd indien de advocaat (1) zich onnodig grievend uitlaat over de wederpartij, (2) feiten naar voren brengt waarvan hij weet of redelijkerwijs kan weten dat zij in strijd met de waarheid zijn, of indien (3) de advocaat (anderszins) bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van de wederpartij onnodig of onevenredig schaadt zonder dat daarmee een redelijk doel wordt gediend. Met betrekking tot de onder (2) genoemde beperking moet in ogenschouw worden genomen dat de advocaat de belangen van zijn cliënt dient te behartigen aan de hand van het feitenmateriaal dat zijn cliënt hem verschaft en dat hij in het algemeen mag afgaan op de juistheid van dat feitenmateriaal en slechts in uitzonderingsgevallen gehouden is de juistheid daarvan te verifiëren.

Klachtonderdelen a en b 
4.3    Volgens klager 2 heeft verweerder hem op verschillende momenten ten onrechte verweten dat hij de heer B heeft gediskwalificeerd, door hem te omschrijven als incompetent en door te stellen dat hij op MBO-niveau functioneert en dat hij ten onrechte als MT-lid is benoemd.
4.4    Verweerder heeft aangevoerd dat hij niet betrokken is geweest bij de procedure bij de Ondernemingskamer. Verweerder is uitgegaan van de informatie die zijn cliënt, de heer B, hem heeft gegeven over dat wat is voorgevallen, gezegd en geschreven in die procedure. De heer B heeft de wijze waarop zijn persoon en functioneren in de procedure bij de Ondernemingskamer door klagers werd geschetst als kwetsend en beledigend ervaren. 
4.5    De voorzitter is van oordeel dat het verweerder vrij stond om dit standpunt van de heer B in een klachtprocedure tegen klager 2 naar voren te brengen. Dat verweerder bij het omschrijven van het standpunt van de heer B woorden heeft gebruikt die niet zijn gebezigd door klager 2, betekent niet dat verweerder zich onbetamelijk heeft gedragen. De voorzitter neemt hierbij in aanmerking dat klager 2 de stellingen van de heer B in de klachtprocedure bij de deken in Rotterdam heeft kunnen weerspreken. De klacht is in zoverre kennelijk ongegrond. In het bijzonder gaat het om klachtonderdeel a/klachtonderdelen 1 en 6.
4.6    Volgens klager 2 heeft verweerder hem op verschillende momenten ten onrechte verweten dat hij heeft geciteerd uit een rapport van een psychologisch onderzoek naar de heer B. 
4.7    Verweerder heeft aangevoerd dat het gaat om een onderzoek dat in 2014 heeft plaatsgevonden. Ondanks dat de uitkomst van het onderzoek niet “onverdeeld positief” was, is de heer B door de toen unanieme directie benoemd in de functie van manager R&D. In de procedure bij de Ondernemingskamer heeft klager 2 niet het volledige rapport, maar slechts de conclusies overgelegd. Volgens verweerder heeft klager 2 daarnaast, tijdens de zitting bij de Ondernemingskamer, expliciet verwezen naar het rapport als zijnde een extern rapport, waarbij de voorzitter van de Ondernemingskamer het psychologisch rapport heeft benoemd. Klager 2 heeft de aandacht gevestigd op het rapport met als doel twijfel te zaaien over de kwaliteiten en het functioneren van de heer B. 
4.8    Naar het oordeel van de voorzitter stond het verweerder vrij om het ongenoegen van de heer B over de wijze waarop hij in de procedure bij de Ondernemingskamer door klager 2 werd neergezet te omschrijven. Verweerder heeft dit gedaan en heeft het standpunt van de heer B ook onderbouwd met verwijzingen naar het verweerschrift en de pleitnota van klager 2. De bewoordingen van verweerder dat sprake is geweest van ‘’veelvuldig’’ citeren uit het rapport door klagers zijn echter naar het oordeel van de voorzitter door verweerder ten onrechte gebezigd. Verweerder heeft dit te zwaar aangezet. De zich in het klachtdossier bevindende stukken wijzen hier immers niet op. Bezien in de context van de door verweerder namens de heer B ingenomen stellingen en in aanmerking genomen dat klager 2 verweer heeft kunnen voeren is dit echter van onvoldoende gewicht om de klacht op dit punt te doen slagen. De klacht is ook in zoverre kennelijk ongegrond. In het bijzonder gaat het om klachtonderdeel a/klachtonderdelen 2, 3, 4, 5 en klachtonderdeel b/klachtonderdeel 7.
Klachtonderdeel c
4.9    Aan klachtonderdeel c ligt ten grondslag dat verweerder in zijn brief van 27 augustus 2021 ten onrechte heeft gesteld dat klager 1 in de procedure bij de Ondernemingskamer een negatief beeld heeft geschetst van de heer B en dat daarbij onrechtmatig gebruik is gemaakt van het psychologisch rapport. Uit het voorgaande volgt dat deze klacht geen doel treft. Dit betekent dat ook klachtonderdeel c/klachtonderdelen 8 tot en met 11 kennelijk ongegrond zijn.
Klachtonderdeel d
4.10    Verweerder heeft aangevoerd dat hij niet betrokken is bij de procedure die heeft geleid tot het vonnis van 16 december 2020. Toen hij het antwoord in deze klachtzaak schreef was hem niet bekend dat het hoger beroep was ingetrokken. 
4.11    De voorzitter kan gelet op het over en weer gestelde niet vaststellen dat verweerder informatie heeft verstrekt waarvan hij moest weten dat deze onvolledig was. Daar komt bij dat klagers de onvolledige informatie hebben kunnen aanvullen, zodat zij niet in hun belangen zijn geschaad. Klachtonderdeel d/klachtonderdeel 12 is kennelijk ongegrond. 
Klachtonderdeel e
4.12    Verweerder heeft aangevoerd dat van de zitting bij de Ondernemingskamer verslag is gedaan in het Financieel Dagblad, Quote en voor zover verweerder bekend ook in het Reformatorisch Dagblad. 
4.13    De voorzitter overweegt dat op grond van de tegenstrijdige stellingen van partijen niet kan worden vastgesteld of de bestreden stelling van verweerder onjuist is. Daar komt bij dat klagers de volgens hen onjuiste stelling hebben kunnen weerspreken, zodat zij niet in hun belangen zijn geschaad. Klachtonderdeel e/klachtonderdeel 13 is kennelijk ongegrond.
Slotsom 
4.14    Op grond van het voorgaande zal de voorzitter de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, daarom gedeeltelijk kennelijk niet-ontvankelijk en gedeeltelijk kennelijk ongegrond verklaren.


BESLISSING
De voorzitter: 

in relatie tot klager 1
-    verklaart klachtonderdeel c met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond; 

in relatie tot klager 2
-    verklaart klachtonderdelen a en b met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond;

in relatie tot beide klagers
-    verklaart klachtonderdelen d en e met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond. 

Aldus beslist door mr. A. van Luijck, plaatsvervangend voorzitter, bijgestaan door mr. A. Tijs als griffier en uitgesproken in het openbaar op 9 november 2022.