ECLI:NL:TADRSGR:2022:192 Raad van Discipline 's-Gravenhage 21-1048/DH/DH

ECLI: ECLI:NL:TADRSGR:2022:192
Datum uitspraak: 09-11-2022
Datum publicatie: 09-11-2022
Zaaknummer(s): 21-1048/DH/DH
Onderwerp: Grenzen van het tuchtrecht, subonderwerp: Advocaat in hoedanigheid van deken of tuchtrechter
Beslissingen: Voorzittersbeslissing
Inhoudsindicatie: Voorzittersbeslissing. Klacht tegen de deken deels kennelijk niet-ontvankelijk vanwege gebrek aan belang en voor het overige kennelijk ongegrond.

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag van 9 november 2022 in de zaak 21-1048/DH/DH naar aanleiding van de klacht van:

klager

over:

verweerder
in zijn hoedanigheid van deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam

De voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van 21 december 2021 van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Den Haag met kenmerk K116 2021 ia/nm en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 5 (inhoudelijk) en 1 tot en met 9 (procedureel). 

1    FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier, uit van de volgende feiten.
1.1    Klager is bewindvoerder en tevens mentor van zijn stiefdochter (hierna: de dochter). De dochter heeft een verstandelijke beperking en is op verschillende locaties van een zorginstelling woonachtig geweest. Tussen klager en de zorginstelling is een geschil over de geleverde zorg ontstaan. Mr. S heeft klager en zijn dochter bijgestaan in de daarop volgende procedures. 
1.2    Op 1 augustus 2019 heeft de Raad voor Rechtsbijstand (hierna: de RvR) een klacht tegen mr. S ingediend. Verweerder heeft vervolgens onderzoek naar de praktijkvoering van mr. S gedaan.
1.3    Op 24 september 2020 heeft verweerder de raad van discipline verzocht een rapporteur te benoemen teneinde onderzoek te doen naar de toestand waarin de praktijk van mr. S zich bevond in de zin van artikel 60c van de Advocatenwet.
1.4    Bij beslissing van 9 november 2020 is dit verzoek toegewezen, waarbij mr. W tot onderzoeker/rapporteur is benoemd. 
1.5    Mr. W heeft zich bij zijn onderzoek laten ondersteunen door mr. V. Op 15 februari 2021 heeft mr. W zijn rapport uitgebracht. Het rapport maakt onderdeel uit van het klachtdossier.
1.6    Op 26 februari 2021 heeft verweerder de raad van discipline op grond van artikel 60b van de Advocatenwet verzocht mr. S voor onbepaalde tijd in de praktijkuitoefening te schorsen. 
1.7    Op 25 april 2021 heeft klager een klacht over verweerder en een betrokken stafmedewerker ingediend. Verweerder heeft, ook namens de stafmedewerker, gereageerd op de klacht, zowel bij antwoord als bij dupliek.  
1.8    Bij beslissing van 10 mei 2021 heeft de raad van discipline het verzoek ex artikel 60b van de Advocatenwet toegewezen. Ook deze beslissing maakt onderdeel uit van het klachtdossier.
1.9    Bij beslissing van 20 mei 2021 heeft de plaatsvervangend voorzitter van het Hof van Discipline de klacht voor onderzoek verwezen naar de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Den Haag. 

2    KLACHT
2.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 van de Advocatenwet. Klager verwijt verweerder het volgende. 
1)    Verweerder heeft onrechtmatig gehandeld en misbruik gemaakt van de persoonsgegevens van klager en zijn dochter, door deze te gebruiken tegen mr. S, terwijl klager daarvoor geen toestemming heeft gegeven. 
2)    Verweerder heeft onjuiste gegevens van klager en zijn dochter gebruikt, terwijl klager daarover niet is geïnformeerd en hij daarvoor geen toestemming heeft gegeven.
3)    Verweerder is niet onafhankelijk, omdat hij is bevriend met mr. R, de advocaat van de zorginstelling.
4)    Verweerder heeft ten onrechte het standpunt ingenomen dat mr. S voor klager en zijn dochter geen AVG-zaken had mogen behandelen. 
5)    Verweerder heeft gehandeld in strijd met de gedragsregels 7, 8, 10, 12, 15 en 18. 
6)    Verweerder heeft gereageerd op de klacht tegen de stafmedewerker en niet de stafmedewerker zelf. 
2.2   Klager heeft gemotiveerd aangegeven waar volgens hem in het rapport onjuistheden staan vermeld.

3    VERWEER
3.1    Verweerder heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De voorzitter zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.

4    BEOORDELING
Toetsingskader
4.1    De voorzitter stelt voorop dat de klacht is gericht tegen verweerder in zijn hoedanigheid van deken in het arrondissement Amsterdam. Volgens vaste jurisprudentie van het Hof van Discipline is het optreden van een deken onderworpen aan tuchtrechtelijke controle. Enkel indien uit feiten of omstandigheden blijkt dat een deken door zijn handelwijze het vertrouwen in de advocatuur heeft geschaad of zijn taken zodanig heeft verwaarloosd of zich heeft zodanig heeft misdragen dat sprake is van gedragingen die een behoorlijk advocaat niet betamen, kan sprake zijn van tuchtrechtelijke verwijtbaarheid. 
4.2    De voorzitter overweegt daarnaast dat de tuchtrechter slechts oordeelt over de vraag of de beklaagde advocaat zich heeft gedragen zoals dat een behoorlijk handelend advocaat betaamt. Verwijten aan het adres van anderen, zoals mr. W, laat de voorzitter in deze beslissing buiten beschouwing.
Algemene overwegingen
4.3    De voorzitter overweegt dat verweerder als deken niet alleen klachten over advocaten behandelt, maar ook toezichthouder is. In zijn rol als toezichthouder heeft verweerder de raad van discipline verzocht een onderzoek te doen naar de praktijkvoering van mr. S. De raad van discipline heeft dit verzoek toegewezen en mr. W benoemd als rapporteur. Op 15 februari 2021 heeft mr. W zijn rapport uitgebracht. In het rapport worden onder meer de door mr. S voor klager en zijn dochter gevoerde zaken besproken. Verweerder heeft vervolgens een zogenoemd artikel 60b-verzoek ingediend. Dit verzoek is bij beslissing van 10 mei 2021 toegewezen en mr. S is met onmiddellijke ingang voor onbepaalde tijd in de uitoefening van haar praktijk geschorst.
Klachtonderdeel 4
4.4    Klager verwijt verweerder onder meer dat hij het standpunt zou hebben ingenomen dat mr. S geen AVG-verzoeken voor klager zou mogen behandelen. Uit de beslissing van de raad van 10 mei 2021 volgt echter dat het mr. S (voor zover hier relevant) wordt verboden, anders dan vertegenwoordigd door een in overleg met de deken aan te wijzen, op het vlak van toevoegingskwesties ervaren, advocaat, AVG-verzoeken te doen die verband houden met het conflict van mr. S met de RvR. Deze voorziening is in overeenstemming met het door verweerder gedane verzoek (randnummer 3.1 van de beslissing van 10 mei 2021). Los van dat het verweerder in beginsel vrij staat om een standpunt in te nemen, kan mr. S nog steeds AVG-verzoeken doen, ook als deze verband houden met het conflict van mr. S met de RvR, zij het door tussenkomst van een andere advocaat. Klachtonderdeel 4 is daarom kennelijk ongegrond.
Klachtonderdelen 1 en 2
4.5    Klager verwijt verweerder (met name) dat hij het rapport en de daarin opgenomen conclusies heeft gebruikt, terwijl het rapport onjuistheden bevat en verweerder hiervan op de hoogte is. Klager lijkt niet te willen dat verweerder gegevens over zijn zaak en/of die van zijn dochter gebruikt voor het schorsingsverzoek van mr. S, omdat hij wenst dat mr. S zijn belangen blijft behartigen. Klager was immers tevreden over mr. S. Verweerder dient als deken echter in het algemeen belang beslissingen te nemen. Deze beslissingen zijn niet noodzakelijkerwijs in het belang van één of meer individuen, zoals klager en/of zijn dochter. 
4.6    Van belang is verder dat niet verweerder, maar mr. W het rapport heeft opgesteld. Verweerder kan het rapport dan ook niet intrekken of aanpassen. Voor zover er in het rapport onjuistheden zijn opgenomen, is het aan mr. S om zich daarover te beklagen. Het rapport ziet immers op de manier waarop zij haar praktijk voert. De in de beslissing van de raad van discipline opgenomen citaten zijn uit het rapport afkomstig en zijn dus afkomstig van mr. W en niet van verweerder.
4.7    De uitvoeringswet van de AVG biedt een deken de mogelijkheid om persoonsgegevens te delen ten behoeve van zijn rol als toezichthouder. Het door mr. W opgestelde rapport is vertrouwelijk en is niet door verweerder gedeeld. Kennelijk heeft klager (een deel van) het rapport ontvangen van mr. S. Voor zover in het rapport onjuistheden zijn opgenomen, is het aan mr. S om zich daarover te beklagen. Klager heeft daarin geen rol. Toestemming van klager voor de in het rapport gebruikte gegevens is niet vereist.
4.8    Hoewel het voorstelbaar is dat klager zich bij het lezen van de uitspraak van de raad in bepaalde citaten herkent, geldt dat de gepubliceerde uitspraak van de raad is geanonimiseerd. De voorzitter kan klager niet volgen in zijn stelling dat iedereen bij het lezen van de uitspraak weet dat het om klager en zijn dochter gaat. Er worden dagelijks rechterlijke uitspraken gepubliceerd en de betrokken partijen zullen zich vaak in die uitspraken herkennen. Een willekeurige derde zal een uitspraak echter niet zo maar aan een persoon kunnen koppelen. 
4.9    Dat verweerder onrechtmatig heeft gehandeld en/of misbruik heeft gemaakt van (medische) gegevens van klager of zijn dochter is de voorzitter niet gebleken. Van groot belang voor klager lijkt de vraag of zijn dochter wel of niet was opgesloten en of er al dan niet sprake was van huiselijk geweld. Voor de inhoud van het rapport zijn die kwesties echter niet relevant. Ook blijkt uit het klachtdossier niet dat verweerder over die kwesties een standpunt heeft ingenomen. Evenmin blijkt uit het klachtdossier dat verweerder stellingen of standpunten heeft ingenomen die onnodig grievend zijn. De uitlatingen van mr. W (in het rapport) en de overwegingen van de raad van discipline (in de beslissing) kunnen niet aan verweerder worden verweten. Ook klachtonderdelen 1 en 2 zijn daarom kennelijk ongegrond.
Klachtonderdeel 3
4.10    Klager verwijt verweerder dat hij niet onafhankelijk is, omdat hij bevriend zou zijn met mr. R, de advocaat van de wederpartij van klager. Allereerst moet de vraag worden beantwoord of klager voldoende belang heeft bij zijn klacht. Het in de Advocatenwet voorziene recht om een klacht in te dienen tegen een advocaat komt immers slechts toe aan diegene die door het handelen of nalaten waarover wordt geklaagd rechtstreeks in zijn belang is of kan worden getroffen. Van een rechtstreeks belang van klager is de voorzitter niet gebleken. Het gaat enerzijds om de schorsingsprocedures tegen mr. S en anderzijds om de procedure waarin mr. S en mr. R hebben opgetreden. Dit zijn twee op zichzelf staande procedures. Dat klager wordt geconfronteerd met de gevolgen van het schorsingsverzoek van mr. S maakt dat niet dat hij een rechtstreeks belang heeft bij de klacht. Dit klachtonderdeel is daarom kennelijk niet-ontvankelijk. 
Klachtonderdeel 5
4.11    Klager stelt dat verweerder diverse gedragsregels heeft geschonden. Voor een deel zijn de verwijten hiervoor reeds behandeld. Van schending van de door klager genoemde gedragsregels is de voorzitter niet gebleken.
4.12    Voor het overige verwijt klager verweerder dat hij alles doet wat de RvR wil. Verweerder heeft deze stelling betwist en klager heeft dit niet verder onderbouwd. Overigens lijkt dit verwijt te zien op het feit dat de RvR een klacht tegen mr. S heeft ingediend, waarna verweerder een onderzoek is gestart. Dit alles heeft betrekking op mr. S en niet op klager. In zoverre heeft hij geen rechtstreeks belang en is hij kennelijk niet-ontvankelijk.
4.13    Klager lijkt verweerder verder te verwijten dat hij heeft aangegeven dat de RvR last had van de namens klager aangevraagde toevoegingen in verband met het AVG-verzoek dat is ingediend bij de zorginstelling. Kennelijk heeft de RvR de toevoegingen afgewezen. Verweerder stelt zich niet te herkennen in deze verwijten. Dat verweerder voornoemde uitlatingen heeft gedaan, kan de voorzitter op grond van het klachtdossier niet vaststellen. De klacht is daarom voor het overige kennelijk ongegrond.
Klachtonderdeel 6
4.14    Klager verwijt verweerder dat hij op de klacht heeft gereageerd in plaats van zijn stafmedewerker op wie de klacht ook zag. Dit is niet klachtwaardig. Het is aan een advocaat om te bepalen hoe het verweer tegen een klacht wordt ingevuld, waarbij het ook mogelijk is dat een gemachtigde namens die advocaat verweer voert. Een advocaat is niet verplicht om zelf een reactie op een klacht op te stellen. Dit klachtonderdeel is daarom kennelijk ongegrond. 
Tot slot
4.15    Indien en voor zover klager heeft bedoeld ook nog andere klachten aan de tuchtrechter voor te leggen, geldt dat hij niet heeft voldaan aan zijn plicht als klager om de klacht duidelijk te formuleren.

BESLISSING
De voorzitter verklaart:  

-    de klachtonderdelen 1, 2, 4 en 6 kennelijk ongegrond;

-    klachtonderdeel 3 kennelijk niet-ontvankelijk;

-    klachtonderdeel 5 kennelijk niet-ontvankelijk zoals bepaald in 4.12 en voor het overige kennelijk ongegrond;
     steeds met toepassing van artikel 46j van de Advocatenwet.

Aldus beslist door mr. S.M. Krans, voorzitter, bijgestaan door mr. C.M. van de Kamp als griffier en uitgesproken in het openbaar op 9 november 2022.