ECLI:NL:TADRSGR:2022:183 Raad van Discipline 's-Gravenhage 22-360/DH/RO
ECLI: | ECLI:NL:TADRSGR:2022:183 |
---|---|
Datum uitspraak: | 31-10-2022 |
Datum publicatie: | 02-11-2022 |
Zaaknummer(s): | 22-360/DH/RO |
Onderwerp: |
|
Beslissingen: | Regulier |
Inhoudsindicatie: | Klacht ingetrokken. Raad beslist tot voortzetting van de klacht om redenen van algemeen belang. |
Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag van 31 oktober 2022 in de zaak 22-360/DH/RO naar aanleiding van de klacht van:
klaagster
gemachtigde: mr. L.A. Jansen
over:
verweerder
1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1 Op 27 juli 2021 heeft klaagster bij de deken van de Orde van Advocaten in het
arrondissement Rotterdam (hierna: de deken) een klacht over verweerder ingediend.
1.2 Op 11 april 2022 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk R 2022/36 van
de deken ontvangen.
1.3 Bij brief van 11 oktober 2022 heeft de gemachtigde van klaagster laten weten
dat klaagster haar klacht intrekt.
1.4 Verweerder heeft op 11 oktober 2022 aan de raad laten weten het eens te zijn
met de intrekking en geen reden tot voortzetting te zien.
1.5 De deken heeft op 14 oktober 2022 laten weten dat er volgens hem redenen van
algemeen belang zijn om de klacht voort te zetten. Hierbij acht de deken van belang
dat de klacht de kernwaarde (financiële) integriteit raakt. De deken verwijst daarbij
naar het voorschot dat contant aan verweerder is voldaan, zonder dat verweerder daarover
overleg met de deken heeft gehad. Ook heeft verweerder geen voorschotnota of kwitantie
aan klaagster gezonden. De deken is verder niet te spreken over de wijze van communiceren
van verweerder en de weinig voortvarende wijze van handelen na het verzoek tot teruggave
van het voorschot. De deken acht het een goede zaak dat verweerder het geschil met
klaagster heeft weten op te lossen, maar het is naar het oordeel van de deken te laat.
1.6 De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier en van de
op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 24.
2 FEITEN
2.1 Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier,
uit van de volgende feiten.
2.2 Klaagster is verwikkeld (geweest) in een echtscheidingsprocedure. Begin april
2021 heeft zij zich tot verweerder gewend voor bijstand. Op dat moment was er een
verzoekschrift tot echtscheiding ingediend door de man.
2.3 Bij e-mail van 12 april 2021 heeft verweerder aan klaagster onder meer het
volgende geschreven:
“U heeft mij 10 april jl. een map overhandigd met het verzoekschrift en beslagstukken.
(…)
…verzoek ik om een voorschot voor mijn werkzaamheden (begroting: ca. 30 uur) ad €
7.000,-.”
2.4 Klaagster heeft € 7.000,- in contanten aan verweerder betaald.
2.5 Op 28 juni 2021 heeft de rechtbank, zonder dat namens klaagster een verweerschrift
is ingediend, een beschikking gewezen.
2.6 Op 23 juli 2021 heeft verweerder klaagster thuis bezocht.
2.7 Op 23 juli 2021 heeft de gemachtigde van klaagster (hierna ook: de gemachtigde)
in een e-mail aan verweerder onder meer geschreven:
“Wij spraken zojuist in een driegesprek ([klaagster], ondergetekende en u) telefonisch.
(…)
Afgesproken is dat [klaagster] vandaag nog haar originele stukken van u ontvangt en
het door haar contant betaalde bedrag ad € 7.000,00 en het griffierecht.”
2.8 Op 26 juli 2021 heeft de gemachtigde in een e-mail aan verweerder onder meer
geschreven:
“Afgelopen vrijdag heeft u zoals afgesproken de originele stukken aan [klaagster]
geretourneerd. Het bedrag ad € 7.000,00 en griffierecht heeft u niet terugbetaald.
U zei tegen mijn cliënte dat u dit het weekend wel zou regelen, of woorden van gelijke
strekking.
Het is vandaag maandag en cliënte heeft het bedrag ad € 7.000,00 en griffierecht niet
van u mogen ontvangen.”
2.9 Op 27 juli 2021 heeft verweerder in een e-mail aan klaagster onder meer het
volgende geschreven:
“… op 9 april 2021 ontving u een verzoek tot het verkrijgen van echtscheiding. De
brief van de rechtbank waarin u in de gelegenheid werd gesteld verweer te voeren en
de termijn wordt meegedeeld, werd niet aangetroffen.
Gesteld werd op 8 juni 2021, bij welke gelegenheid een verzoek tot uitstel voor het
indienen van verweer werd gedaan. De beschikkingsdatum was bepaald op 28 juni 2021.
De rechtbank stelde een uitstel voor t/m 15 juni 2021.
[Ex-partner] stemde niet in met het voorstel. U ontving een echtscheidingsbeschikking
van 28 juni 2021.
U kunt binnen 3 maanden na de beslissing van de rechtbank een beroep instellen bij
het gerechtshof. Het gerechtshof beoordeelt opnieuw. (…)
Uw dossier heb ik ingescand, de originele stukken heb ik u teruggegeven op 24 juli.
(…)
Van u ontving ik een voorschot. Graag verneem ik van u op welk bankrekeningnummer
ik uw voorschot kan overmaken.
De verrichte werkzaamheden (besprekingen, plaatsopneming, bestudering dossier, correspondentie)
verreken ik graag met uw instemming met het voorschot.”
2.10 Op 30 juli 2021 heeft verweerder in een e-mail aan klaagster onder meer geschreven:
“In bovengenoemde zaak specificeren de door mij verrichte werkzaamheden zich als volgt:
- Bespreking 1,5
- Bestuderen dossier 1
- Bespreking 1,5
- Bestuderen dossier 1
- Plaatsopneming 1,5
- Correspondentie 1
- Telefoon 1”
De bijgevoegde declaratie betreft een bedrag van € 2.468,40 (inclusief btw en kantoorkosten).
Uit de declaratie volgt dat een bedrag van € 4.841,60 (voorschot ad € 7.310,00 minus
factuurbedrag van € 2.468,40) zal worden gerestitueerd aan klaagster.
2.11 Op 2 augustus 2021 heeft de gemachtigde aan verweerder onder meer geschreven:
“Ik heb u op 27 juli jl. bericht (…) dat mijn cliënte niet akkoord is met verrekening.
(…)
Mijn cliënte heeft ontvangen een bedrag ad € 4.841,60.
Ik sommeer u namens cliënte om het bedrag ad € 2.467,40 per omgaande te betalen”
2.12 Op 31 augustus 2021 heeft verweerder per e-mail aan de gemachtigde onder meer
het volgende geschreven:
“U sommeert mij de volledige betaling terug te storten aan [klaagster]. U kunt echter
niet ontkennen dat ik weldegelijk werkzaamheden heb verricht, zodat het niet meer
dan reëel is dat ik daarvoor kosten in rekening breng.”
2.13 Op 1 september 2021 heeft de gemachtigde gereageerd en onder meer geschreven:
“Ik heb zojuist met [klaagster] overleg gepleegd. Zij betwist dat u enige werkzaamheden
voor haar hebt uitgevoerd. Cliënte beschikt over geen correspondentie van uw hand
in de zaak. Ook is er geen telefonisch contact geweest tussen u en [klaagster]. Tijdens
de bespreking is er slechts geld geteld en geen inhoudelijk gesprek gevoerd.”
3 KLACHT
3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar
heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 van de Advocatenwet, omdat hij:
a) contante betalingen heeft aangenomen, hetgeen niet is toegestaan,
b) geen opdrachtbevestiging, algemene voorwaarden of declaratie heeft gestuurd,
c) klaagster niet op de hoogte heeft gehouden van de voortgang van haar zaak,
d) een beroepsfout heeft gemaakt door geen verweerschrift in te dienen,
e) klaagster niet op de hoogte heeft gesteld van deze beroepsfout,
f) geen zelfreflectie ter zake deze beroepsfout heeft getoond,
g) onverwacht bij klaagster thuis is gekomen,
h) een afspraak ter zake de restitutie van het betaalde voorschot niet is nagekomen,
i) zonder toestemming een declaratie heeft verrekend met het betaalde voorschot
en
j) überhaupt kosten in rekening brengt (ondanks ontbrekende werkzaamheden en een
beroepsfout waardoor de belangen van klaagster zijn geschaad).
3.2 Klaagster heeft € 7.000,- in contanten aan verweerder betaald, maar verweerder
heeft haar geen kwitantie of opdrachtbevestiging gezonden. Klaagster dacht dat verweerder
aan het werk zou gaan, maar heeft niet meer van hem vernomen: zij ontving geen e-mails
van hem, hij antwoordde niet op de telefoon en zij werd nooit teruggebeld. Zij betwist
dat er drie uitvoerige gesprekken met verweerder hebben plaatsgevonden.
3.3 Begin juli 2021 stond de deurwaarder bij klaagster voor de deur om de echtscheidingsbeschikking
van 28 juni 2021 te betekenen. Klaagster probeerde verweerder te bellen, maar zij
werd niet te woord gestaan. Half juli 2021 heeft zij zich tot de gemachtigde gewend.
Deze gemachtigde heeft geprobeerd in overleg te gaan met verweerder, waarop verweerder
aangaf met klaagster te zullen overleggen. Op 23 juli 2021 belde klaagster de gemachtigde:
verweerder was bij haar thuis. Er vond een driegesprek plaats per telefoon, waarin
verweerder erkende de originele stukken van klaagster in bezit te hebben en erkende
dat hij contanten had aangenomen. Er werd afgesproken dat verweerder de stukken en
de geldbedragen dezelfde dag zou retourneren. Hij retourneerde de stukken diezelfde
dag, met de mededeling dat hij het geld dat weekend zou regelen. Dit deed hij echter
niet. De gemachtigde heeft verweerder daarom na het weekend gesommeerd de bedragen
terug te betalen.
3.4 Klaagster heeft uitdrukkelijk geen toestemming gegeven voor verrekening. Klaagster
is het niet eens met verweerders declaratie: zij betwist dat verweerder werkzaamheden
heeft verricht.
4 VERWEER
4.1 Verweerder heeft tegen de klacht verweer gevoerd. Hij erkent dat hij geen opdrachtbevestiging,
algemene voorwaarden en voorschotnota naar klaagster heeft gestuurd: dat is er niet
meer van gekomen. Van het niet op de hoogte houden van klaagster is geen sprake: er
hebben onder meer drie uitvoerige gesprekken plaatsgevonden. Hij heeft werkzaamheden
verricht en het is reëel dat hij die wilde verrekenen op het moment dat klaagster
afscheid van hem nam. Verweerder erkent ook dat hij €7.000 in contanten van klaagster
in ontvangst heeft genomen, en dat hij hierover geen voorafgaand overleg heeft gehad
met de deken.
4.2 Verweerder erkent dat niet binnen de gestelde termijn een verweerschrift is
ingediend. Hij beschikte weliswaar over het verzoekschrift, maar niet over de brief
van de rechtbank waarin klaagster in de gelegenheid wordt gesteld om verweer te voeren
en waarin de termijn wordt genoemd.
4.3 Verweerder stelt dat hij, voorafgaand aan zijn bezoek op 23 juli 2021 aan klaagster,
telefonisch contact met klaagster heeft gehad.
4.4 De raad zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.
5 BEOORDELING
5.1 De klacht is door klaagster ingetrokken. Artikel 47a van de Advocatenwet bepaalt
dat in geval van intrekking van de klacht, de raad kan beslissen dat de behandeling
van de klacht moet worden voortgezet om redenen aan het algemeen belang ontleend.
5.2 Bij de beoordeling of de behandeling moet worden voortgezet om redenen aan
het algemeen belang ontleend, hanteert de raad in lijn met vaste rechtspraak van het
Hof van Discipline onder meer de volgende uitgangspunten:
i. indien de feitelijke grondslag van de klacht door de verweerder wordt betwist
en op het eerste gezicht verschillend kan worden gedacht over de waardering van het
bewijs daarvan, zal voortzetting van de behandeling doorgaans niet in de rede liggen;
met delicate bewijsbeslissingen is geen algemeen belang gemoeid;
ii. indien de feitelijke grondslag van de klacht onbetwist is of op het eerste
gezicht geen twijfel bestaat dat deze bewezen is, dan is voornamelijk de aard van
de geschonden norm bepalend voor de beslissing om de behandeling al dan niet voort
te zetten;
iii. is de aard van de gestelde normschending deze dat de advocaat tekort geschoten
is bij de inhoudelijke behandeling van de hem door zijn cliënt toevertrouwde zaak,
dan zal voortzetting van de behandeling doorgaans niet geïndiceerd zijn; in zodanig
geval prevaleert het belang van de cliënt bij een minnelijke regeling (die doorgaans
ten grondslag ligt aan de intrekking van de klacht) boven het algemeen belang dat
door de tuchtrechter wordt vastgesteld dat de advocaat de kernwaarde van deskundigheid
heeft geschonden; de ernst van de gestelde tekortkoming zal daarbij van ondergeschikte
betekenis zijn; deze zal immers zijn verdisconteerd in de met de cliënt getroffen
regeling;
iv. in andere gevallen zal de beslissing om de behandeling al dan niet voort te
zetten afhankelijk zijn van de mate waarin de gestelde normschending raakt aan andere
kernwaarden dan deskundigheid bij de behartiging van de belangen van de cliënt, en
van de mate waarin het wenselijk voorkomt dat de tuchtrechter de desbetreffende norm
(opnieuw) onder de aandacht brengt van de beroepsgroep in het algemeen en/of van de
verwerende advocaat in het bijzonder.
v. voortzetting van de behandeling zal in elk geval geïndiceerd zijn indien de
verwerende advocaat de ongeoorloofdheid van zijn (vaststaande) handelwijze ten principale
betwist en een beslissing op dat verweer precedentwaarde heeft voor de praktijk.
5.3 De raad is – met de deken – van oordeel dat er redenen zijn van algemeen belang
die voortzetting van de klachtbehandeling vergen. Immers, uit het voorgaande is gebleken
dat de feiten nauwelijks in geschil zijn, dat het vermoeden bestaat dat er het nodige
is misgegaan op het gebied van communicatie en schriftelijke bevestiging en dat de
verwijten onder meer betrekking hebben op de in artikel 10 van de Advocatenwet vastgelegde
kernwaarde (financiële) integriteit. De raad ziet in dit alles grond voor ambtshalve
voortzetting van de klachtzaak om redenen van algemeen belang.
5.4 De raad bepaalt op grond van artikel 47a lid 4 van de Advocatenwet dat de deken
van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam voor het vervolg van de
zaak als klager wordt aangemerkt. Dit betekent dat de deken zal worden opgeroepen
voor de voortgezette behandeling.
BESLISSING
De raad van discipline:
- beslist dat de behandeling van de klacht zal worden voortgezet om redenen van
algemeen belang;
- bepaalt dat de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam
zal worden opgeroepen voor de voortgezette behandeling van de klachtzaak;
- houdt iedere verdere beslissing aan.
Aldus beslist door mr. S.M. Krans, voorzitter, mrs. A.B. Baumgarten, M.P. de Klerk, A. Schaberg en M. Laning, leden, bijgestaan door mr. C.M. van de Kamp als griffier en uitgesproken in het openbaar op 31 oktober 2022.