ECLI:NL:TADRSGR:2022:182 Raad van Discipline 's-Gravenhage 22-396/DH/RO/D
ECLI: | ECLI:NL:TADRSGR:2022:182 |
---|---|
Datum uitspraak: | 31-10-2022 |
Datum publicatie: | 02-11-2022 |
Zaaknummer(s): | 22-396/DH/RO/D |
Onderwerp: |
|
Beslissingen: | Regulier |
Inhoudsindicatie: | Voortzetting van een ingetrokken klacht.De oorspronkelijke klacht is ingediend door O. Hij werd in de onderliggende arbeidskwestie bijgestaan door mr. B. Verweerster is gaan optreden voor mr. B. Verweerster heeft namens mr. B contact opgenomen met de werkgever en getracht te bewerkstelligen dat een addendum zou worden toegevoegd aan de vaststellingsovereenkomst die O met de werkgever had gesloten, maar waarbij mr. B geen partij was. Verweerster heeft verzuimd om vooraf toestemming te vragen aan O. Verweerster is de kernwaarden onafhankelijkheid en partijdigheid uit het oog verloren. Een conflict van belangen lag op de loer en verweerster heeft dit onvoldoende onderkend en daarmee de belangen van O veronachtzaamd. Waarschuwing. |
Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag van 31 oktober 2022 in de zaak 22-396/DH/RO/D naar aanleiding van de (voortgezette) klacht van:
de deken
van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam
ambtshalve klager
over:
verweerster
gemachtigde: mr. H. Zobuoglu
1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1 Op 20 december 2020 heeft de heer O (hierna: O) bij de deken van de Orde van
Advocaten in het arrondissement Rotterdam (hierna: de deken) een klacht over verweerster
ingediend.
1.2 Deze klacht is voorgelegd aan de raad en geregistreerd onder klachtnummer 22-082/DH/RO.
Op 14 maart 2022 heeft O de klacht ingetrokken. Nadat verweerster en de deken een
standpunt naar aanleiding hiervan hadden ingenomen, heeft de raad bij beslissing van
9 mei 2022 beslist dat de behandeling van de klacht om redenen van algemeen belang
zal worden voortgezet en bepaald dat de deken daarbij zal worden opgeroepen.
1.3 De voortgezette klacht is behandeld op de zitting van de raad van 19 september
2022. Daarbij waren de deken en verweerster, bijgestaan door haar gemachtigde en vergezeld
van mr. B, aanwezig.
1.4 De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier (22-082/DH/RO)
en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 14. De raad heeft verder
kennisgenomen de beslissing van 9 mei 2022 en van de e-mail van 5 september 2022,
met bijlagen, van de zijde van verweerster.
2 FEITEN
2.1 Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier
en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten.
2.2 O is verwikkeld geweest in een arbeidsrechtelijk geschil met zijn werkgever
naar aanleiding van een reorganisatie. O heeft zich daarbij laten bijstaan door mevrouw
mr. B, jurist.
2.3 Op 31 juli 2020 heeft O een vaststellingsovereenkomst met zijn werkgever ondertekend.
In artikel 7 van de vaststellingsovereenkomst is bepaald dat aan O een eenmalige bruto
vergoeding toekomt van € 100.000,-.
2.4 Op 6 september 2020 heeft mr. B twee facturen naar O gestuurd. De eerste betreft
een bedrag van € 14.330,98, inclusief btw. Op de factuur is vermeld dat het gaat om
”Juridisch advies & bijstand (Inlezen dossierstukken, mailwisseling en advies, telefonisch
contact partijen periode mei – augustus 2020)”. Het gaat om iets meer dan 100 uur
werk tegen een tarief van € 117,71 per uur. De tweede factuur betreft een bedrag van
€ 18.150,-, inclusief btw, en ziet op “Compensatie/provisie 15% van € 100.000”.
2.5 Op enig moment in september 2020 is tussen O en mr. B een geschil ontstaan.
O vond dat de facturen van mr. B te hoog waren. O heeft daarom de samenwerking met
mr. B beëindigd en bijstand gevraagd van mr. K.
2.6 Op 11 september 2020 heeft verweerster aan de heer V, een medewerker van de
werkgever van O, geschreven dat er telefonisch contact tussen mr. B en de werkgever
is geweest en dat de werkgever heeft toegezegd bereid te zijn “mee te werken aan een
addendum”. Verweerster heeft verder geschreven:
“(…) Ik heb begrepen dat u een addendum gaat opstellen met de zinsnede erin dat de
juridische kosten van mr. [B] ten laste zouden komen van de beëindigingsvergoeding,
dit ter voorkoming van het openbaar maken van de vaststellingsovereenkomst tijdens
de procedure. (…)”
2.7 De heer V heeft namens de werkgever enkele vragen gesteld aan verweerster naar
aanleiding van het voorgaande bericht. Verweerster heeft hierop gereageerd. In haar
reactie heeft verweerster het verzoek tot het opstellen van een addendum herhaald.
Verweerster heeft daaraan het volgende toegevoegd:
“(…) Ik verzoek u dringend om uiterlijk aanstaande woensdag te 12.00 uur cliënte te
voorzien van het verzochte addendum. Ik verzoek u tevens in het addendum te verwijzen
naar de verplichting van de werknemer op grond van de VSO om de gemaakte afspraken
allen na te komen, zodat de VSO niet door [werkgever] ontbonden zal worden. Immers
bij openbaarmaking van de VSO komen de werknemers de afspraken niet na. Het beoogde
resultaat ter zake de regeling komt door het openbaar maken te vervallen. (…)”
2.8 De heer V heeft namens de werkgever als volgt geantwoord:
“Ik begrijp hier uit dat u een voorstel wilt doen om de VSO te wijzigen en dat u dus
[O] bij staat, als partij bij die VSO. Hoor dit eerst graag en dan om welke kosten
het gaat. Is er een factuur?”
2.9 Verweerster heeft als volgt gereageerd:
“Wat zegt u nu! Leest u de e-mails wel? Ik sta mr. [B] bij! Indien er schade geleden
wordt door deze handelswijze dan behoud ik mij bij deze alle rechten voor.”
2.10 De heer V heeft namens de werkgever vervolgens aan verweerster meegedeeld
dat daar de indruk was ontstaan dat verweerster voor mr. B optrad, maar daarnaast
ook voor O. Hij heeft verder geschreven:
“(…) Eerlijk gezegd snap ik het dus ook niet, want als dat dus niet zo is, dan kunt
u toch niet voorstellen om zijn VSO te wijzigen?”
2.11 Op 24 september 2020 heeft mr. K, namens O, het volgende aan verweerster geschreven:
“(…) Naar ik heb begrepen staat u mevrouw [B] als advocaat terzijde en heeft u in
dat kader contact opgenomen met de werkgever van cliënt met het verzoek de vaststellingsovereenkomst
te wijzigen. Cliënt heeft mevrouw [B] echter reeds op 9 september jl. nadrukkelijk
verboden nog langer contact op te nemen met zijn werkgever. Ik heb mevrouw [B] daar
op 10 september nogmaals op gewezen. Ik kan uw verzoek aan [werkgever] dan ook niet
plaatsen. Kunt u opheldering verschaffen?
Voorts heb ik namens cliënt gereageerd op de facturen van mevrouw [B]. Moet ik ervan
uitgaan dat u als haar advocaat optreedt? In dat geval zal ik u de reactie toesturen
en voer ik dienaangaande graag overleg met u.”
3 VOORTGEZETTE KLACHT
3.1 De voortgezette klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk
verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 van de Advocatenwet. De deken
verwijt verweerster het volgende.
a) Verweerster heeft meegewerkt aan schending van de geheimhoudingsplicht van mr.
B, alsmede aan het openbaar maken van de vaststellingsovereenkomst.
b) Verweerster heeft geprobeerd om zonder de toestemming of medeweten van O de
tussen O en de werkgever gesloten vaststellingsovereenkomst te wijzigen. Zij heeft
dit gedaan om de kosten voor de bijstand van mr. B aan O rechtstreeks te laten overmaken
naar mr. B, terwijl O mr. B had verboden om nog contact op te nemen met de werkgever.
c) Verweerster heeft ertoe bijgedragen dat O extra kosten heeft moeten maken om
de vaststellingsovereenkomst rond te krijgen.
4 VERWEER
4.1 Verweerster heeft tegen de klacht verweer gevoerd.
4.2 Verweerster heeft aangevoerd dat de onderhandelingen over de beëindiging van
de arbeidsovereenkomst met O namens de werkgever aanvankelijk werden gevoerd door
de heer V. Toen de verhouding tussen de heer V en mr. B wat onder druk kwam te staan
heeft mevrouw N de rol van de heer V tijdelijk overgenomen. Volgens verweerster is
mr. B met mevrouw N (onder meer) overeengekomen dat de werkgever “het bedrag van €
15.000,- ex BTW” rechtstreeks zou voldoen aan mr. B.
4.3 De afspraak heeft de heer V echter niet opgenomen in de vaststellingsovereenkomst.
Dit leidde tot onenigheid tussen mr. B en de werkgever. Mr. B heeft verweerster verzocht
om in dit verband in contact te treden met de werkgever. Mr. B wilde dat niet zelf
doen; zij wilde voorkomen dat onenigheid over de betaling door de werkgever aan haar
nadelige gevolgen zou hebben voor de regeling tussen O en de werkgever.
4.4 Volgens verweerster heeft mr. B haar laten weten dat “alle partijen ermee instemden
dat zij contact opnam met de heer [V]”. Volgens mr. B hebben zowel O als de werkgever
aan haar bevestigd dat zij daarmee akkoord gingen. Verweerster heeft vervolgens contact
opgenomen met mevrouw N, die kenbaar maakte dat “de juridische kosten een onderdeel
zijn van de afspraken” en dat partijen “tot een dergelijk bedrag aan vergoeding zijn
gekomen”. Volgens verweerster is het bedrag uiteindelijk, in 2022, ook voldaan door
de werkgever aan mr. B.
4.5 Toen O de opdracht aan mr. B beëindigde, werd mr. B al bijgestaan door verweerster.
Volgens verweerster trad zij aanvankelijk op om mr. B te helpen bij het afwikkelen
van de afspraken tussen O en de werkgever, maar veranderde die rol in die van advocaat
van mr. B.
4.6 Verweerster betreurt het dat zij niet zelf aan O heeft gevraagd of hij ermee
akkoord was dat zij contact zou opnemen met de werkgever in verband met de afspraken
over betaling van de factuur van mr. B.
4.7 De raad zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.
5 BEOORDELING
Wat beoordeelt de raad?
5.1 De raad zal slechts klachtonderdeel b beoordelen. Alleen bij dit onderdeel
van de voorgezette klacht is sprake van een algemeen belang. Er is geen reden van
algemeen belang die noopt tot beoordeling van klachtonderdelen a en c. Dit blijkt
uit de beslissing van de raad van 9 mei 2022, maar is ook het standpunt van de deken
zoals verwoord in zijn bericht van 22 maart 2022.
Klachtonderdeel b)
5.2 Klachtonderdeel b is gegrond. Verweerster heeft zonder zelf toestemming te
hebben gevraagd aan O contact opgenomen met de werkgever van O. Het contact is voortgezet
nadat O mr. B op 9 september 2020 had verboden om nog in contact te treden met de
werkgever. Dit alles is onbetamelijk. Verweerster heeft namelijk in opdracht van mr.
B geprobeerd te bewerkstelligen dat een addendum zou worden toegevoegd aan een reeds
tot stand gekomen en ondertekende vaststellingsovereenkomst waarbij O partij is, maar
mr. B niet. Verweerster heeft ook erkend dat zij O zelf had moeten vragen of hij ermee
kon instemmen dat zij contact zou opnemen met de werkgever in verband met de overeengekomen
betaling aan mr. B.
6 MAATREGEL
6.1 De raad acht de maatregel van waarschuwing passend. Verweerster is bij haar
optreden voor mr. B de kernwaarden onafhankelijkheid en partijdigheid uit het oog
verloren. Een conflict van belangen lag op de loer en zij heeft dit onvoldoende onderkend
en daarmee de belangen van O veronachtzaamd. Bij het bepalen van de maatregel heeft
de raad enerzijds in aanmerking genomen dat verweerster recent in aanraking met het
tuchtrechter is gekomen (in 2021 is een waarschuwing aan haar opgelegd), maar anderzijds
dat zij uiteindelijk (na de beslissing van de raad op 9 mei 2022) inzicht in haar
handelen heeft getoond en spijt heeft betuigd.
7 GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING
7.1 Omdat de raad een maatregel oplegt, zal de raad verweerster daarnaast op grond
van artikel 48ac lid 1 van de Advocatenwet veroordelen in de volgende proceskosten:
a) € 750,- kosten van de Nederlandse Orde van Advocaten en
b) € 500,- kosten van de Staat.
7.2 Verweerster dient het bedrag van € 1.250,- (het totaal van de in 7.1 onder
a en b genoemde kosten) binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is
geworden, over te maken naar rekeningnummer lBAN: NL85 lNGB 0000 079000, BIC: INGBNL2A,
Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling
raad van discipline" en het zaaknummer.
BESLISSING
De raad van discipline:
- verklaart klachtonderdeel b gegrond;
- legt aan verweerster de maatregel van waarschuwing op;
- veroordeelt verweerster tot betaling van de proceskosten van € 1.250,- aan de
Nederlandse Orde van Advocaten, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald
in 7.2.
Aldus beslist door mr. S.M. Krans, voorzitter, mrs. J.H.M Nijhuis, M.G. van den Boogerd, A. Schaberg en G. Sarier, leden, bijgestaan door mr. A. Tijs als griffier en uitgesproken in het openbaar op 31 oktober 2022.