ECLI:NL:TADRSGR:2022:178 Raad van Discipline 's-Gravenhage 22-825/DH/DH/D
ECLI: | ECLI:NL:TADRSGR:2022:178 |
---|---|
Datum uitspraak: | 02-11-2022 |
Datum publicatie: | 02-11-2022 |
Zaaknummer(s): | 22-825/DH/DH/D |
Onderwerp: | Wat een behoorlijk advocaat betaamt, subonderwerp: Artikel 60 ab Advocatenwet |
Beslissingen: | Regulier |
Inhoudsindicatie: | Verzoek op grond van 60ab toegewezen. Naar het oordeel van de raad is acuut gevaar aanwezig voor de praktijkvoering van verweerster. Verweerster is zonder overleg met haar werkgever en de deken, zonder plan van aanpak en ondanks haar uiterst kwetsbare financiële situatie van de ene op de andere dag een eigen praktijk gestart. Verweerster is eerder gewaarschuwd; aan haar zijn zware tuchtrechtelijke maatregelen opgelegd die verband hielden met gebrekkige communicatie met de deken en ontoereikende praktijkvoering. |
Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag van 2 november 2022 in de zaak 22-825/DH/DH/D naar aanleiding van het verzoek op grond van artikel 60ab Advocatenwet van:
de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Den Haag
ambtshalve
over:
verweerster
1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1 Op 19 oktober 2022 heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement
Den Haag (hierna: de deken) een verzoek ingediend op grond van artikel 60ab Advocatenwet
(Aw) tegen verweerster. Gelijktijdig heeft de deken een dekenbezwaar ingediend.
1.2 Het verzoek op grond van artikel 60ab Aw is behandeld op de zitting van de
raad van 24 oktober 2022. Daarbij waren de deken, vergezeld van de stafjurist mr.
Ten Hoopen, en verweerster aanwezig.
1.3 De raad heeft kennisgenomen van het in 1.1 genoemde verzoek en de daarbij gevoegde
bijlagen 1 tot en met 22. De raad heeft verder kennis genomen van de e-mails van 21
en 23 oktober 2022, met bijlagen, van verweerster.
2 FEITEN
2.1 Voor de beoordeling van het verzoek gaat de raad, gelet op het dossier en de
op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten.
2.2 Op 3 januari 2018 heeft de deken tegen verweerster een verzoek op grond van
artikel 60b Aw (18-001/DH/DH) en een dekenbezwaar (18-005/DH/DH) ingediend. Aan beide
zaken lagen zorgen van de deken over de financiële praktijkvoering van verweerster
ten grondslag en, in het bijzonder, haar weigering om daarover informatie te verstrekken
aan de deken. Het verzoek op grond van 60b Aw heeft de deken ingetrokken. De raad
heeft op 5 maart 2018 beslist op het dekenbezwaar en aan verweerster een voorwaardelijke
schorsing voor de duur van vier weken opgelegd. De raad heeft daarover het volgende
overwogen:
“Verweerster heeft verzuimd de deken adequaat te informeren over de zorgwekkende financiële
situatie van haar kantoor en over de mogelijke risico’s en oplossingen. Verweerster
heeft daarmee het belang van dekentoezicht miskend. De houding van verweerster doet
vrezen dat zij de ernst van de situatie onvoldoende inziet. De raad is alles overwegend
van oordeel dat de maatregel van voorwaardelijke schorsing voor de duur van vier weken
op zijn plaats is.”
2.3 Op 25 maart 2019 heeft de deken een verzoek op grond van artikel 60ab Aw (19-201/DH/DH)
en een dekenbezwaar (19-202/DH/DH/D) tegen verweerster ingediend.
2.4 Bij beslissing van 1 juli 2019 heeft de raad het verzoek op grond van artikel
60ab (19-201/DH/DH) afgewezen. Tussen indiening en afwijzing van het verzoek is de
zaak bij twee gelegenheden mondeling behandeld door de raad en zijn onderhandelingen
gevoerd tussen de deken en verweerster. Daarbij is door de deken toegezegd dat het
verzoek zou worden ingetrokken als verweerster aan bepaalde voorwaarden zou voldoen.
Volgens de raad had verweerster aan deze voorwaarden voldaan, waardoor volgens de
raad geen grond meer bestond voor toewijzing van het verzoek. Niettemin heeft de raad
het volgende overwogen:
“Hoewel de raad geen (andere) voorlopige voorziening als bedoeld in artikel 60ab Aw
kan opleggen aangezien de deken daarom niet heeft verzocht, legt de raad aan deze
beslissing wel uitdrukkelijk het uitgangspunt ten grondslag dat verweerster verzoeker
alsnog (met stukken onderbouwd) informeert over de inhoud van de door haar met haar
nieuwe werkgeefster gemaakte bonusafspraken, dat zij de door haar met de Belastingdienst
getroffen betalingsregeling stipt nakomt en dat zij verzoeker daarvan ook maandelijks
bewijs aanlevert. Aldus kan verzoeker vinger aan de pols houden en zo nodig een nieuw
verzoek ex artikel 60ab Aw indienen. De informatieverstrekking van verweerster aan
verzoeker en de stipte nakoming door verweerster van de door haar met de Belastingdienst
getroffen betalingsregeling kunnen worden meegewogen bij de beoordeling van de dekenklacht.
De behandeling daarvan zal in beginsel op 30 september a.s. plaatsvinden.”
2.5 Op 1 juli 2019 is verweerster, na het faillissement van haar eigen kantoor,
in dienst getreden bij V Advocaten.
2.6 Bij beslissing van 18 november 2019 heeft de raad het dekenbezwaar (19-202/DH/DH/D)
gegrond verklaard en aan verweerster een voorwaardelijke schorsing voor de duur van
vier weken opgelegd. Als bijzondere voorwaarde is aan verweerster de verplichting
opgelegd om de deken maandelijks, uiterlijk op de laatste dag van de maand, schriftelijk
te informeren over haar praktijkvoering, haar inkomsten, de stand van zaken met betrekking
tot haar vennootschappen, alsmede de hoogte en de aflossing van haar schulden aan
onder meer de Belastingdienst. De raad heeft over de maatregel het volgende overwogen:
“Verweerster heeft, nadat zij onder meer vanwege het laten ontstaan van een zeer aanzienlijke
belastingschuld tuchtrechtelijk was veroordeeld, geen althans geen adequate maatregelen
genomen om te voorkomen dat haar belastingschuld verder opliep. Sterker nog, deze
was na haar tuchtrechtelijke veroordeling ten tijde van de indiening van onderhavig
bezwaar zelfs verdubbeld. Dit rekent de raad haar zwaar aan. Temeer omdat een gedeelte
van deze belastingschuld loonbelasting betreft waarvoor de ex-medewerkers van verweerster
ook zelf kunnen worden aangesproken. In de beslissing van 5 maart 2018 hebben de houding
van verweerster in het algemeen en het feit dat zij stelselmatig verzuimde de deken
adequaat te informeren, een zwaarwegende rol gespeeld. Dat is ook thans weer het geval.
In de voor verweerster gunstige beslissing op het schorsingsverzoek heeft de raad
uitdrukkelijk opgenomen wat hij van verweerster verwachtte in haar relatie tot de
deken en welke (informatie)verplichtingen er op verweerster rustten: verweerster diende
de deken (alsnog en met stukken onderbouwd) te informeren over de inhoud van de door
haar met haar nieuwe werkgeefster gemaakte bonusafspraken, de door haar met de Belastingdienst
getroffen betalingsregeling stipt na te komen en de deken daarvan ook maandelijks
bewijs aan te leveren. Zij heeft zich daar niets aan gelegen laten liggen. Deze houding
doet de raad ook vrezen dat verweerster de ernst van de situatie nog altijd niet inziet.
Alles overziend is de raad dan ook van oordeel dat wederom de maatregel van voorwaardelijke
schorsing voor de duur van vier weken op zijn plaats is. Daaraan wordt de in het dictum
opgenomen bijzondere voorwaarde gekoppeld. Met de nieuwe voorwaardelijke schorsing
beoogt de raad enerzijds de ernst van de zaak te onderstrepen en anderzijds een stok
achter de deur te creëren. Daarbij heeft de raad mede in aanmerking genomen dat de
eerder opgelegde voorwaardelijke schorsing van vier weken vanwege de (gedeeltelijke)
gegrondverklaring van onderhavig dekenbezwaar ambtshalve ten uitvoer zal worden gelegd
krachtens een separate beslissing van heden.”
2.7 Bij beslissing van 18 november 2019 heeft de raad de tenuitvoerlegging gelast
van de voorwaardelijke schorsing die aan verweerster in zaak 18-005/DH/DH is opgelegd.
2.8 Bij e-mail van 28 april 2020 aan de deken heeft verweerster laten weten dat
zij wenst te bespreken hoe en wanneer zij zich weer als zelfstandig advocaat kan inschrijven.
De redenen voor haar wens zijn, zakelijk weergegeven, dat zij er niet zeker van is
dat haar dienstverband voor bepaalde tijd zal worden verlengd, dat haar werkgever
heeft laten weten niet blij te zijn met verweerster en dat zij als zelfstandige minder
kosten heeft en dus meer overhoudt om haar schulden af te betalen.
2.9 Bij brief van 5 juni 2020 heeft de deken, na overleg met de Raad van de Orde,
gereageerd. De deken heeft onder meer het volgende geschreven:
“(…) Ik ga niet akkoord met uw verzoek om per 1 juli a.s. weer als zelfstandig advocaat
werkzaam te zijn. Gelet op de voorgeschiedenis en de zeer hoge fiscale schuld die
u op dit moment nog altijd heeft, acht ik dit niet verantwoord.
U heeft er in de achterliggende periode dat u zelfstandig advocaat was naar mijn oordeel
blijk van gegeven dat u niet in staat was om advocaat-ondernemer te zijn. Ik heb tijdens
de zitting van 8 april 2019 ter zake van mijn verzoek ex artikel 60ab Advocatenwet
de voorwaarden geformuleerd die naar mijn oordeel (minimaal) zouden moeten zijn vervuld
voor de voortzetting van uw beroep als advocaat. Een van de voorwaarden was dat u
uitsluitend nog als advocaat-werknemer het beroep van advocaat zou mogen uitoefenen.
De Raad van Discipline heeft de door mij gestelde voorwaarden gerechtvaardigd geacht
en uiteindelijk bij uitspraak van 1 juli 2019 toegestaan dat u uw beroep als advocaat
kon blijven uitoefenen omdat u de door mij genoemde voorwaarden inmiddels had vervuld.
Deze voorwaarden gelden een jaar na dato nog steeds onverkort. Er bestaat naar mijn
oordeel geen reden om hier thans op terug te komen. De voorwaarde dat u alleen als
advocaat-werknemer uw beroep als advocaat mag uitoefenen blijft staan. Mij is in de
tussentijd niet aannemelijk geworden dat u als zelfstandig advocaat niet zou terugvallen
in uw vroegere gedrag. De fiscale schuld is onverkort en in vrijwel dezelfde omvang
als een jaar geleden aanwezig. Er is het afgelopen jaar geen sprake geweest van een
substantiële c.q. noemenswaardige aflossing. Zelfs de afgesproken aflossingen zijn
slechts zeer gedeeltelijk gerealiseerd. Wanneer u thans weer zelfstandig advocaat
zou worden, zou u beginnen met de last van een zeer grote schuld. Ik acht dit, mede
gezien uw voorgeschiedenis, voor een goede praktijkvoering en jegens uw huidige en
toekomstige cliënten niet verantwoord.
Ik ben in ieder geval niet bereid met u in gesprek te gaan voordat u een substantieel
deel van uw huidige nog bestaande fiscale én andere schulden heeft afgelost en u mij
dan tegelijk een integraal en reëel plan van aanpak presenteert voor uw toekomstige
praktijkvoering als zelfstandig advocaat, zowel in financiële als in verdere zin.
Zolang dit niet het geval is, zal ik erop toezien dat u alleen als advocaat-werknemer
uw praktijk uitoefent.
Wanneer en zodra u zich niettegenstaande het voorgaande per 1 juli a.s. of op een
later tijdstip als zelfstandig advocaat vestigt, zal ik per omgaande overgaan tot
het indienen van een dekenbezwaar bij de Raad van Discipline.”
2.10 In dossier 21-427/DH/DH heeft de raad bij beslissing van 20 september 2021
aan verweerster een berisping opgelegd. Het dossier betreft de ambtshalve voortzetting
van een door een cliënt van verweerster ingediende en vervolgens ingetrokken klacht.
2.11 Bij beslissing van 7 maart 2022 in zaak 21-890/DH/DH/TUL heeft de raad tenuitvoerlegging
gelast van de in dossier 19-202/DH/DH/D opgelegde voorwaardelijke schorsing. Uit de
beslissing blijkt dat verweerster, naast het overtreden van de algemene voorwaarde,
ook de bijzondere voorwaarde heeft overtreden. De raad heeft in verband met de beslissing
tot ten uitvoerleggen verder het volgende overwogen:
“5.9 Volgens de deken zijn er nog altijd redenen tot zorg over de praktijkvoering
van verweerster; er loopt een conflict met de Raad voor Rechtsbijstand en van de curator
heeft de deken vernomen dat verweerster de met hem gesloten vaststellingsovereenkomst
niet naleeft. Verweerster heeft medegedeeld dat zij inderdaad niet altijd aan de in
de vaststellingsovereenkomst opgenomen maandelijkse betaalplicht heeft voldaan, omdat
zij het geld niet had. Daarnaast kreeg zij, naar aanleiding van een 100%-controle,
problemen met de Raad voor Rechtsbijstand en de Raad voor Rechtsbijstand stelde daarna
een vordering op haar te hebben. Inmiddels heeft de curator, op aandringen van verweerster,
een gesprek met de Raad voor Rechtsbijstand gevoerd over opgeschorte betalingen. Dit
conflict wordt, volgens verweerster, dus opgelost. Ook heeft verweerster de curator
een voorstel gedaan tot betaling van een bedrag ineens in plaats van een maandelijkse
aflossing, welk voorstel de curator in beraad heeft genomen. Verweerster heeft verder
naar voren gebracht dat zij veel problemen heeft op te lossen en de belangen van haar
cliënten boven het belang van een goede afwikkeling van haar eigen dossier heeft gesteld.
5.10 De raad concludeert dat verweerster de problemen in haar praktijkvoering, die
in het verleden ontstaan zijn, nog niet achter zich heeft gelaten. Gelet op de aard
en omvang van de problemen is dat niet vreemd. Wat de raad echter wel zorgen baart
is dat verweerster de beslissing van de raad van 18 november 2019 niet serieus lijkt
te hebben genomen. Die beslissing, waarbij een voorwaardelijke schorsing werd opgelegd,
vormde een meer dan forse waarschuwing. De beslissing gaf bovendien, in de vorm van
de bijzondere voorwaarde, ruimte om de problemen in samenspraak met de deken het hoofd
te bieden. In plaats van de bijzondere voorwaarde correct na te leven en (ook) te
zien als een kapstok voor steun, overleg en toetsing, lijkt verweerster deze slechts
te hebben gezien als een lastige verplichting. Uit de wijze waarop verweerster met
de bijzondere voorwaarde is omgegaan blijkt naar het oordeel van de raad opnieuw dat
verweerster voortgaat met het op eigen houtje en naar eigen inzicht zoeken van oplossingen
voor problemen in haar praktijkvoering en dat zij de ernst van de situatie en de noodzaak
van toezicht door de deken niet inziet. De raad deelt dan ook de zorgen die de deken
ter zitting heeft uitgesproken.”
2.12 Op 6 oktober 2022 heeft mr. V, werkgever van verweerster, de deken telefonisch
laten weten dat verweerster haar arbeidsovereenkomst bij e-mail van 30 september 2022
heeft opgezegd met ingang van 1 oktober 2022.
3 VERZOEK
3.1 De deken stelt dat het handelen van verweerster de door artikel 46 Advocatenwet
te beschermen belangen schaadt, althans dreigt te schaden, zodat een onmiddellijke
schorsing in de uitoefening van de praktijk gevergd wordt.
3.2 De deken heeft aan het verzoek ten grondslag gelegd dat, zakelijk weergegeven,
verweerster ogenschijnlijk als donderslag bij heldere hemel haar dienstverband heeft
opgezegd om haar eigen kantoor te starten. Verweerster heeft over haar plannen geen
overleg gevoerd met de deken,. Verweerster heeft ook met mr. V geen overleg gevoerd
over de beëindiging van haar dienstverband. Verweerster had dit wel moeten doen, gelet
op haar voorgeschiedenis en op de omstandigheid dat haar financiële problemen nog
niet opgelost zijn. De deken heeft verder gesteld dat er signalen zijn van de rechtbank
over de manier waarop verweerster zich tegenover rechters gedraagt en over het aantal
zaken dat verweerster in een familierechtelijke kwestie (onnodig) aanhangig heeft
gemaakt. Verder bestaan bij de deken en mr. V zorgen over de (mentale) gezondheid
van verweerster.
3.3 De stellingen die de deken aan het verzoek ten grondslag heeft gelegd worden
hierna, voor zover van belang, verder besproken.
4 VERWEER
4.1 Verweerster heeft tegen het schorsingsverzoek verweer gevoerd.
4.2 Over haar schulden heeft verweerster aangevoerd dat deze, zakelijk weergegeven,
beheersbaar zijn. Volgens verweerster is haar schuld aan de curator afgelost en het
faillissement is opgeheven. Met de Belastingdienst heeft zij betaalafspraken, maar
zij moet op deze schuld nog ruim twee jaar en circa € 25.000,- aflossen. In verband
met de schuld aan Arenda heeft verweerster ook betaalafspraken. De schuld bedraagt
nog circa 16.000,- en zij betaalt af in maandelijkse termijnen van € 150,- De schuld
aan ING bedraagt ruim € 69.000,-. Hierover bestaan nog geen betaalafspraken. Volgens
verweerster is zij in overleg met ING over een maandelijkse aflossing van € 200,-.
Mogelijk is ING ook bereid om als onderdeel van een betalingsregeling een deel van
de schuld kwijt te schelden. Verweerster heeft tot slot aangevoerd dat haar ouders
financieel bijspringen.
4.3 Het verweer zal voor het overige hierna, en voor zover van belang, worden besproken.
5 BEOORDELING
5.1 De raad kan een advocaat op grond van artikel 60ab Aw met onmiddellijke ingang
schorsen in de uitoefening van de praktijk, indien jegens die advocaat een ernstig
vermoeden is gerezen van een handelen of nalaten waardoor enig in artikel 46 Aw beschermd
belang is geschaad of dreigt te worden geschaad. Tot deze belangen behoren onder meer
de zorg die een advocaat behoort te betrachten jegens zijn cliënten en de noodzaak
dat een advocaat betamelijk en zorgvuldig handelt. Er moet kortom voor toewijzing
van een verzoek op grond van artikel 60ab Aw een acuut gevaar zijn voor de praktijkvoering
van de advocaat en daarmee voor de belangen van de cliënten.
5.2 Dit acute gevaar is naar het oordeel van de raad aanwezig, omdat verweerster
ogenschijnlijk van de ene op de andere dag, zonder overleg met de deken, zonder plan
van aanpak en ondanks haar uiterst kwetsbare (financiële) situatie een eigen praktijk
is gestart. De raad zal het schorsingsverzoek dan ook toewijzen. Ter toelichting dient
het volgende.
5.3 Verweerster is herhaaldelijk gewaarschuwd. Ze wist op grond van de hiervoor
onder de feiten weergegeven beslissingen dat het impulsief en op eigen houtje starten
van een eigen kantoor niet geaccepteerd zou worden door de deken en de tuchtrechter.
Ondanks alle eerdere en serieuze waarschuwingen, waaronder zelfs ten uitvoer gelegde
schorsingen, heeft verweerster niet voldaan aan het voorgeschreven overleg met de
deken. Dit doet de raad vrezen dat verweerster ook in de toekomst geen overleg zal
voeren met de deken en geen inzicht zal geven in haar financiën en praktijkvoering.
5.4 Verweerster wist, althans kon weten, dat de deken ook in verband met haar financiën
niet zomaar zou instemmen met een eigen praktijk. De brief van de deken van 5 juni
2020 liet daarover geen misverstand bestaan. Weliswaar is een deel van de schulden
van verweerster afgelost of beheersbaar, er is ook nog een forse schuld waarover geen
betalingsafspraken bestaan. Ook als de bestaande betalingsregelingen ongewijzigd blijven
voortbestaan en verweerster met ING een regeling treft, is zij nog jaren aan het afbetalen.
Verweerster is dus nog lang niet schuldenvrij. Juist de schulden en het daarmee verband
houdende risico voor de praktijk van verweerster, waren voor de deken in 2020 grond
om niet in te stemmen met de wens van verweerster om weer een eigen praktijk te starten.
In deze zaak blijkt dat verweerster heeft aangenomen dat de deken enkel op grond van
het verloop van tijd anders over haar situatie zou oordelen. Die aanname is onbegrijpelijk
en ongefundeerd en getuigt naar het oordeel van de raad van weinig realiteitszin en
van een onaanvaardbare mate van onverschilligheid ten aanzien van dekenaal toezicht.
5.5 Verweerster wist immers dat de deken niet zou instemmen met een eigen praktijk,
als zij geen doordacht plan van aanpak zou presenteren. Dit heeft de deken laten weten
in zijn brief van 5 juni 2020. Het plan van aanpak of bedrijfsplan had verweerster
vanzelfsprekend moeten opstellen, presenteren en bespreken, voordat zij haar positie
van advocaat in loondienst zou kunnen verruilen voor een eigen praktijk. Dat verweerster
dat niet heeft gedaan acht de raad in het licht van de eerdere beslissingen van de
raad onbegrijpelijk. Ook hier openbaart zich de onverschilligheid van verweerster
ten aanzien van dekenaal toezicht, maar ook een gebrek aan inzicht in wat nodig is
om een zelfstandige advocatenpraktijk te voeren.
5.6 Dat verweerster binnen de kaders van deze procedure alsnog een begin van een
plan van aanpak voor haar praktijkvoering heeft gepresenteerd, brengt de raad niet
tot een ander oordeel. Het plan overtuigt niet; het is too little en too late.
5.7 Too late, omdat verweerster is begonnen met het opzeggen van haar baan, het
aangaan van nieuwe financiële verplichtingen door het sluiten van een huurovereenkomst
en het zonder overleg met haar werkgever wijzigen van haar rekeningnummer bij de Raad
voor Rechtsbijstand. Pas naar aanleiding van het onderhavige verzoek van de deken
is zij haar plannen op een rij en op papier gaan zetten.
5.8 Too little, omdat verweerster voorafgaand aan het starten van haar eigen praktijk
zelfs niet heeft voorzien in haar waarneming. Voor iedere advocaat die zijn eigen
praktijk start moet het organiseren van waarneming prioriteit zijn. Voor verweerster
geldt dat nog sterker. Enerzijds weet ze dat haar een schorsingsverzoek boven het
hoofd hangt en anderzijds is een faillissement in haar situatie een reëel risico.
Verweerster heeft verder de bijzondere afspraken die zij had met mr. V heeft niet
afgewikkeld. Hierdoor heeft zij een nieuw conflict met mogelijk financiële consequenties
in het leven geroepen, nog voordat zij goed en wel met haar eigen praktijk van start
is gegaan. Verweerster verwacht dat zij op korte termijn een omzet van € 17.000,-
netto per maand zal realiseren. Hoeveel uren zij hiervoor moet werken en tegen welk
uurtarief blijkt niet. Hoe deze verwachte omzet zich verhoudt tot enerzijds het voornemen
van verweerster om haar praktijk te voeren zonder secretariële ondersteuning en anderzijds
tot de omstandigheid dat verweerster als alleenstaande moeder verantwoordelijk is
voor twee jonge kinderen blijkt ook niet. Ter onderbouwing van de omzetprognose heeft
verweerster gesteld dat zij in oktober ruim € 20.000,- heeft omgezet. Deze omzet is
echter voor een deel bepaald door voorschotten oftewel inkomsten waarvoor nog gewerkt
moet worden. De raad kan aldus niet vaststellen of de begroting van verweerster realistisch
is. De stelling van verweerster dat zij het met haar eigen praktijk zal redden leunt
verder zwaar op de stelling dat haar ouders haar zakelijk en bovenal financieel ondersteunen.
Verweerster heeft echter niet laten zien hoeveel haar ouders kunnen en willen bijdragen
en hoe lang zij bereid en in staat zijn dat vol te houden.
5.9 Bij de beslissing om het schorsingsverzoek toe te wijzen weegt de raad zorgen
over de gezondheid van verweerster mee. De stelling van de deken dat verweerster kampt
met burn out-achtige klachten heeft verweerster weersproken. Daar staat echter tegenover
dat verweerster heeft laten weten dat zij voornemens is om bijstand van een psycholoog
te zoeken en dat de verwijzing van de huisarts daarvoor klaar ligt. De raad weegt
verder mee dat het niet anders kan dan dat verweerster onder hoge druk staat door
de combinatie van haar werk, de schulden, de tuchtrechtelijke zware maatregelen, het
onvrijwillig werken in loondienst, de belasting van een (zelfgekozen) specialisten
opleiding vFAS en haar privé-verantwoordelijkheden.
5.10 Het signaal van de rechtbank laat de raad bij de beslissing buiten beschouwing.
Nog daargelaten dat verweerster het signaal heeft weersproken, geldt dat het te summier
is om een grote zorg over de kwaliteit van de bijstand van verweerster aan haar cliënten
te rechtvaardigen.
5.11 Verweerster heeft nog aangevoerd dat zij het niet prettig had bij mr. V en
dat die omstandigheid de wens om een eigen praktijk te starten heeft gevoed. Dit verweer,
wat er ook van zij, verontschuldigt verweerster niet. Een onprettige werksfeer en
onbevredigende betalingsafspraken ontsloegen verweerster immers niet van haar plicht
om de aanloop naar een eigen praktijk zorgvuldig en in overleg met de deken te regelen.
5.12 Dat verweerster zich niet veilig voelt bij de deken en de Haagse Orde van
Advocaten verontschuldigt haar evenmin. In tegendeel, het sterkt de raad in de overtuiging
dat verweerster ook in de toekomst geen overleg zal zoeken met de deken als daarvoor
aanleiding bestaat. De raad hoort het vertrouwensargument in het kader van deze procedure
voor het eerst. Als (de nasleep van) een incident uit 2012 werkelijk het vertrouwen
van verweerster in de deken en de Haagse Orde heeft geschaad, had zij dit uit de weg
moeten ruimen vanaf het moment dat het met haar kantoor bergafwaarts ging en overleg
met de deken onvermijdelijk werd. Voor zover het beschadigde vertrouwen persoonlijk
was en te maken had met mrs. Martens en De Knijff, geldt, dat zij in respectievelijk
2015 en 2018 als deken zijn afgezwaaid. Met de opvolger, mr. Van Rijn, of met de huidige
deken had verweerster schoon schip kunnen maken. Deze verantwoordelijkheid heeft zij
echter niet genomen, terwijl de gebrekkige communicatie met de deken sinds maart 2018
een terugkerend onderwerp is.
5.13 Verweerster heeft aangevoerd dat zij een persoonlijke coach heeft benaderd.
De raad heeft in dit stadium onvoldoende vertrouwen in een coachingtraject. Er moet
volgens verweerster en de door haar op de valreep aangezochte coach worden gecoacht
op zelfinzicht, behoorlijke manieren van communicatie, zowel in als buiten de rechtszaal,
gedragsregels en kernwaarden en het belang daarvan voor een professionele attitude
richting cliënten, beroepsgenoten en andere stakeholders in de juridische keten, verwerking
van en lering trekken uit teleurstellingen en frustraties en, tot slot, de advocatuurlijke
praktijkvoering. Het is dus een forse coachvraag/opdracht. Verweerster heeft op de
zitting echter ook laten weten dat zij de begeleiding door de coach (tot een minimum)
wil beperken, omdat de bijstand van de coach kostbaar is. Nog voor het traject begonnen
is, lijkt het alsof verweerster zich al terug begint te trekken uit de coaching. Daar
komt bij dat het verleden laat zien dat verweerster steun en begeleiding tot dusver
heeft afgewezen of vermeden.
5.14 De slotsom is dat het zoveelste verzuim van verweerster om de deken in te
schakelen in verband met haar praktijkvoering in combinatie met de kwetsbare financiële
situatie, een gebrekkig plan van aanpak en zorg over de gezondheid van verweerster
een ernstig vermoeden rechtvaardigen dat verweerster niet in staat zal zijn een eigen
praktijk te voeren. Faillissement en schorsing van verweerster op grond van artikel
16 Aw liggen op de loer en de cliënten van verweerster zullen hiervan mogelijk de
dupe worden.
5.15 De raad overweegt tot slot dat het stellen van een in artikel 60ab lid 5 van
de Advocatenwet bedoelde termijn achterwege kan blijven, gelet op het hiervoor in
1.1 bedoelde dekenbezwaar.
BESLISSING
De raad van discipline:
- schorst verweerster met onmiddellijke op grond van artikel 60ab Advocatenwet
met ingang van de tweede werkdag na de uitspraak van deze beslissing.
Aldus beslist door mr. M.P.J.G. Göbbels, voorzitter, mrs. J.G. Colombijn-Broersma en D. G.M. van den Hoogen, leden, bijgestaan door mr. A. Tijs als griffier en uitgesproken in het openbaar op 2 november 2022.